Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 211020 supermarkt niet aansprakelijk voor heupletsel na val op vloer bij verlaten winkel bij nat weer; OSVO

RBNHO 211020 supermarkt niet aansprakelijk voor heupletsel na val op vloer bij verlaten winkel bij nat weer; OSVO
- begroot, niet toegewezen, cf verzoek, 18 uren à € 240,- + 21% = € 5227,20

2
De feiten

2.1.
[eiser] is in december 2018 met pensioen gegaan. Hij werkt nog een aantal dagen per week achter de bar van een saunacomplex in Heerhugowaard.

2.2.
Op 21 december 2018 heeft [eiser] een filiaal van Vomar in Heerhugowaard (hierna: de winkel) bezocht teneinde inkopen te doen voor het saunacomplex. Het regende veel die dag. [eiser] is bij het verlaten van de winkel ten val gekomen en heeft daarbij een heupfractuur opgelopen, waarvoor een operatie noodzakelijk was.

2.3.
De ingang van de winkel is tevens de uitgang van de winkel. Bij de in/uitgang van de winkel bevinden zich schuifdeuren. Na de schuifdeuren bevindt zich een smalle strook tegels en daarachter ligt een permanente verdiepte droogloopmat. Op 21 december 2018 was direct na de permanente mat nog een extra droogloopmat op de vloer gelegd. De situatie ter plaatse is duidelijk te zien op het beeldmateriaal dat door [eiser] is overgelegd als productie 1 bij het verzoekschrift.

2.4.
Op het beeldmateriaal is te zien dat [eiser] bij het verlaten van de winkel in zijn linkerhand twee broden vasthoudt, terwijl hij met zijn rechterhand zijn autosleutel uit zijn zak haalt. [eiser] zet op datzelfde moment zijn rechtervoet (standbeen) schuin op de tegelstrook. De rechtervoet van [eiser] glijdt onder hem vandaan en hij komt ten val op zijn rechterheup.

2.5.
De aansprakelijkheidsverzekeraar van Vomar heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] verzoekt de rechtbank, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Vomar jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt en heeft geleden als gevolg van het ongeval op 21 december 2018 en te bepalen dat Vomar, althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar, gehouden is de geleden en nog te lijden schade van [eiser] , voortvloeiend uit het handelen op 21 december 2018 aan [eiser] te vergoeden, en voorts te bepalen dat de kosten van deze procedure op grond van artikel 6:96 BW dienen te worden vastgesteld op € 5.531,20 inclusief btw, althans op een nader in goede justitie te bepalen bedrag, en Vomar te veroordelen in de kosten van deze deelgeschilprocedure, alsmede Vomar te veroordelen het griffierecht van [eiser] te voldoen, steeds met bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na beschikking in deelgeschil door Vomar aan [eiser] moeten worden voldaan en dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als deze bedragen niet binnen deze termijn zijn voldaan.

3.2.
[eiser] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Vomar aansprakelijk is voor het ongeval van [eiser] op 21 december 2018, kort gezegd, omdat Vomar onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen voor een gevaarlijke situatie bij de in/uitgang van de winkel.

Op 21 december 2018 was het zeer regenachtig. Het personeel van Vomar had zich bewust moeten zijn van het daardoor ontstane risico op glij- en valpartijen.

In elk geval rustte op Vomar de verplichting haar personeel te instrueren om bij nat weer een waarschuwingsbordje te plaatsen, extra matten neer te leggen (of deze beter voor de uitgang te leggen) en de vloer regelmatig schoon en droog te maken teneinde gevaarlijke situaties niet te laten ontstaan of te laten voortbestaan. Door dit na te laten, heeft Vomar niet gehandeld zoals dat van een supermarkt anno 2018/2019 verwacht mag worden. Haar (niet) handelen kan dientengevolge als in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid worden gekwalificeerd, aldus [eiser] .

3.3.
Vomar voert gemotiveerd verweer. Kort gezegd voert Vomar aan dat haar geen rechtens relevant verwijt te maken valt, zodat aan aansprakelijk ex artikel 6:162 BW niet wordt toegekomen.

De enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, doet dat gedrag (handelen of nalaten) niet onrechtmatig zijn. [eiser] had erop bedacht moeten zijn dat de strook tegelvloer glad kon zijn en had net als de andere bezoeker van de Vomar (te zien op het beeldmateriaal) over de strook heen moeten stappen.

Niet valt in te zien wat Vomar had kunnen doen om de situatie ter plekke te veranderen. Waarschuwingsbordjes zouden klanten slechts hebben gewezen op het algemene risico van gladheid. Nu [eiser] met de hem bekend zijnde weersomstandigheden óp het strookje natte tegelvoer is gaan staan en er niet overheen is gestapt, is de val van [eiser] het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Op 21 december 2018 hebben geen andere valpartijen plaatsgevonden.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).

4.2.
In dit geval twisten partijen over de vraag of Vomar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [eiser] op 21 december 2018. Met een oordeel daarover kan de ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen een aanvang nemen. Dat valt binnen de beschrijving van artikel 1019w Rv. De rechtbank zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.

Aansprakelijkheid

4.3.
Aan de orde is de vraag of er sprake was van een gevaarzettende situatie waarvoor Vomar onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.

Of sprake is van gevaarzetting moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en de gezichtspunten die zijn gegeven in het Kelderluikarrest, de zogenoemde “Kelderluikcriteria”. Het gaat dan samengevat om de waarschijnlijkheid van onoplettendheid of onvoorzichtigheid van de ander, de kans dat daardoor een ongeval ontstaat, de ernst van de mogelijke gevolgen van zo’n ongeval en de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, NJ 1966/136).

4.4.
Ter zitting is het beeldmateriaal van de toedracht van het ongeval gezamenlijk bekeken. Het ongeval, zoals hiervoor onder 2.4. omschreven, vond plaats om 10:50 uur. Vomar heeft toegelicht dat de looproute zo is dat bezoekers die de winkel verlaten de schuifdeuren schuin naderen. Op het beeldmateriaal is te zien dat er in de winkel in het verlengde van de permanente droogloopmat een extra droogloopmat is neergelegd. Onder de schuifdeuren zelf liggen geen matten. Ter zitting is toegelicht dat daar de tegelvloer niet kan worden bedekt, omdat anders de schuifdeuren niet meer open en dicht kunnen.

[eiser] heeft op vragen van de rechtbank verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij bij binnenkomst direct op de mat is gestapt of dat hij toen ook een voet op de strook tegelvloer heeft gezet. Hij benadrukt dat de looproute ervoor zorgt dat je bij het verlaten van de winkel schuin komt aanlopen. Bij het verlaten van de winkel keek [eiser] naar de man die hem tegemoet kwam en niet naar de vloer.

4.5.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] ten tijde van de val niet langer aan het winkelen was, maar dat hij op weg naar buiten was. Dit betekent dat hij niet werd afgeleid bij het zoeken naar producten die hij wilde aanschaffen. Van [eiser] mocht bij het verlaten van de winkel dan ook een gemiddelde oplettendheid worden verwacht. In de door [eiser] aangehaalde jurisprudentie ligt dit anders nu in de genoemde uitspraken sprake was van omstandigheden waarop het (veelal) winkelende publiek niet bedacht hoefde te zijn, zoals natte oppervlakten als gevolg van lekkage, natte bloemblaadjes op de vloer en een scheef liggende mat. Vomar heeft de dag van het ongeval een extra droogloopmat neergelegd. [eiser] is door dezelfde schuifdeuren naar binnengekomen en had deze droogloopmat bij binnenkomst derhalve kunnen waarnemen. De rechtbank is van oordeel dat het voor [eiser] voorzienbaar moet zijn geweest dat de tegelstrook tussen de schuifdeuren en de permanente droogloopmat vanwege de regenval nat zou kunnen zijn. Hier had [eiser] bij het verlaten van de winkel dan ook op bedacht moeten zijn. Dat er vuil op de tegelstrook lag, is slechts door [eiser] gesuggereerd, maar dat heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Vomar heeft onbetwist gesteld dat het niet mogelijk is om een mat dichterbij de schuifdeuren te plaatsen in verband met het openen en sluiten van die deuren. Het kan Vomar derhalve niet worden aangerekend dat er geen mat over de betreffende tegelstrook lag. Evenmin kan van Vomar worden verwacht dat zij de tegelstrook tussen de schuifdeuren en de mat steeds volledig droog houdt. Dit betekent dat van [eiser] bij het verlaten van de winkel de nodige oplettendheid mocht worden verwacht. Het was voor Vomar niet voorzienbaar was dat op die plek een dergelijke valpartij zou plaatsvinden. Het valt Vomar dan ook niet te verwijten dat zij niet nog meer extra maatregelen heeft getroffen dan het plaatsen van een extra droogloopmat. bijvoorbeeld het plaatsen van waarschuwingsbordjes. Zodoende kan in het midden worden gelaten of dergelijke bordjes op dag van de valpartij bij de uitgang waren geplaatst.

4.6.
De rechtbank overweegt tot slot dat het enkele feit dat [eiser] ten val is gekomen niet tot aansprakelijkheid van Vomar kan leiden. Niet is gebleken dat het voorzienbaar of waarschijnlijk is dat een bezoeker van de winkel bij nat weer uitglijdt over de (smalle) tegelstrook tussen de schuifdeuren en de permanente mat en zodanig ten val komt dat daarbij zwaar letsel ontstaat. Zoals hiervoor reeds is overwogen mag bij nat weer in algemene zin de nodige oplettendheid en voorzichtigheid worden verlangd bij het betreden en verlaten van een winkel. [eiser] heeft ongelukkigerwijs, zonder op te letten waar hij liep, zijn standbeen schuin op de natte tegelstrook geplaatst, terwijl hij zijn beide handen vol had en zijn val daardoor niet kon breken. Nu Vomar hier naar het oordeel van de rechtbank geen rekening mee had hoeven te houden, is er sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvoor niemand aansprakelijk kan worden gehouden.

4.7.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat hetgeen door [eiser] is gesteld onvoldoende is om het ongeval op grond van artikel 6:162 BW als onrechtmatige daad aan Vomar toe te rekenen.

4.8.
Het verzoek van [eiser] zal daarom afgewezen.

Kosten van het deelgeschil

4.9.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet volledig wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van laatstgenoemde situatie geen sprake is omdat partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

4.10.
[eiser] maakt aanspraak op een bedrag van € 5.531,20 inclusief btw, gebaseerd op 18 uren à € 240,- per uur exclusief btw en het verschuldigde griffierecht ad € 304,-.

Vomar verzet zich niet tegen het gehanteerde uurtarief, maar wel tegen de bestede tijd.

De rechtbank acht het redelijk dat mr. Hendrix [eiser] thuis heeft bezocht en het aantal uren komt de rechtbank voor het overige eveneens redelijk voor. Het totaalbedrag aan kosten zal derhalve worden begroot op € 5.227,20 inclusief btw en het verschuldigde griffierecht van € 304,-, in totaal derhalve € 5.531,20.

4.11.
Omdat in deze deelgeschilprocedure de aansprakelijkheid niet is vastgesteld, is er geen grond voor een veroordeling tot betaling van de begrote kosten, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2020:8480