Hof Arnhem 260906 uitglijder bij verlaten restaurant; restaurant niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 26-09-06 uitglijder bij verlaten restaurant; restaurant niet aansprakelijk, niet tekortgeschoten in zorgplicht
2.3 Voorop staat dat het enkele feit dat het ten tijde en ter plaatse van het ongeval glad was, hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 25 oktober 2005 in rov. 4.16 reeds heeft vastgesteld, alsmede dat het op die bewuste heeft ge(ijs)regend en gesneeuwd, nog niet meebrengt dat De Broeierd wist of had moeten weten dat daardoor een gevaarlijke situatie was ontstaan die noopte tot het nemen van voorzorgsmaatregelen bij gebreke waarvan zij in haar zorgplicht jegens (benadeelde)zou tekortschieten.
2.4 (benadeelde) heeft als oorzaak van zijn val de gladheid genoemd op het toegangspad tot de Bakspieker ten gevolge van de sneeuw en/of het ijs alsmede de schaarse verlichting ter plaatse. De gladheid heeft hij nader gespecificeerd door naar voren te brengen dat deze plotseling was opgekomen en niet te verwachten was. (...)
2.5 Ten aanzien van de gladheid en de schaarse verlichting geldt het volgende.
(benadeelde) was blijkens zijn verklaring op de hoogte van de gladheid:
Tegen 17.00 uur kwamen wij daar aan. Je kon niets zien en toen ik uit de auto stapte was het glad op de parkeerplaats. Ook het toegangspad naar de Bakspieker was glad. Mijn vrouw en dochters liepen al schuivelend om het perkje heen en toen realiseerde ik mij dat het glad was."(p.v getuigenverklaring 8 februari 2006, p 3).
Maar niet is echter komen vast te staan dat (benadeelde) dan wel iemand anders De Broeierd heeft gewezen op het feit dat door de gladheid een gevaarlijke situatie was ontstaan. Uit de getuigenverklaring in eerste aanleg van de echtgenote van (benadeelde) (p.v getuigenverklaring 21 januari 2002) blijkt weliswaar dat zij in de Bakspieker heeft gesproken over het mooie sneeuwlandschap maar niet is komen vast te staan dat zij met (een van de medewerkers van) de Broeierd heeft gesproken over de gevaarlijke situatie buiten op het toegangspad. Evenmin is gebleken dat De Broeierd hiervan anderszins op de hoogte is gebracht dan wel dat zij daarvan op de hoogte had moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de schaarse verlichting op het toegangspad naar de ingang bij het restaurant. (benadeelde) had op de heenweg reeds opgemerkt dat de verlichting schaars was, hetgeen ook door (getuige 1) in diens getuigenverklaring wordt bevestigd (p.v getuigenverklaring 8 februari 2006, p 2). Die was naderhand onveranderd gebleven, zo blijkt uit de eigen verklaring van (benadeelde):
“ Ik heb de weg naar het restaurant kunnen vinden omdat het schemerde. De verlichting was zowel op de heenweg als later op de avond op de terugweg hetzelfde”(p.v getuigenverklaring eerste aanleg 21 januari 2002).
Niet is echter komen vast te staan dat de Broeierd is gewezen op de donkere situatie buiten dan wel dat zij zich uit andere hoofde bewust had moet en zijn van een gevaarlijke situatie tengevolge van de schaarse verlichting.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de Broeierd onder de gegeven (weers)omstandigheden voorzorgsmaatregelen had moeten treffen omdat (benadeelde) aan een groter gevaar werd blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden was verantwoord en waarop hij beducht moest zijn. Zo is niet komen vast te staan dat De Broeierd rekening moest houden met een gevaarlijke situatie door gladheid op het toegangspad. (benadeelde) had reeds bij aankomst zelf de gladheid opgemerkt zodat niet kan worden gezegd dat hij volkomen door de gladheid verrast was en hij niet op het gevaar van gladheid berekend hoefde te zijn. Hetzelfde geldt voor de schaarse verlichting op het toegangspad naar en bij de ingang van het restaurant.
2.7 Ten aanzien van de plotseling opkomende gladheid geldt het volgende. In dit verband dient (benadeelde) te bewijzen dat De Broeierd van deze wijziging van weersgesteldheid op de hoogte was dan wel had behoren te zijn, omdat zij dan gladheidsbestrijdende maatregelen had behoren te treffen omdat (benadeelde) immers niet op dat specifieke gevaar bedacht hoefde te zijn. (benadeelde) is echter niet in dit bewijs geslaagd. Reeds uit zijn eigen verklaring volgt dat hij niet wist of er een verschil in gladheid tussen zijn tocht om ongeveer 17.00 uur naar het restaurant en de terugweg rond 18.30 uur waarneembaar was:
“ Op de vraag van de raadsheer-commissaris of ik een verschil zag tussen mijn tocht om ongeveer 17:00 uur naar het restaurant en de terugweg rond 18:30 uur antwoord ik dat ik niet durf te zeggen of er verschil in gladheid was. Wel weet ik dat er niet was gestrooid, terwijl ik dat wel had verwacht."
Evenmin heeft (benadeelde) feiten of omstandigheden naar voren gebracht waardoor is komen vast te staan dat De Broeierd begreep of moest begrijpen dat ten gevolge van een plotseling opkomende gladheid een gevaarlijke situatie was ontstaan. Zo blijkt uit het door (benadeelde) in het geding gebracht rapport van Meteo Consult alleen dat het de vrijdag
en zaterdag direct voor het ongeval de gehele dag licht heeft gesneeuwd waarna het op zondag van 12 uur tot 16 uur is omgeslagen in ijsregen gevolgd door lichte regen en sneeuw (van 17 uur tot 20 uur). Uit dit rapport kan echter niet worden afgeleid dat er in de namiddag en in de vroege avond sprake was van een plotseling opkomende gladheid, laat staan dat de Broeierd daarvan op de hoogte had moeten zijn.
2.8 Het hof is mitsdien van oordeel dat De Broeierd niet in haar zorgverplichting jegens De Broeierd tekort is geschoten zodat zij ook niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de door (benadeelde)tengevolge van de val geleden schade. PIV