Rb 's Gravenhage 191212 oogletsel klant bij hameren op moeren van wiel; garage niet aansprakelijk bij gestelde toedracht; geringe kans op letsel
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's Gravenhage 191212 oogletsel klant bij hameren op moeren van wiel; garage niet aansprakelijk bij gestelde toedracht; geringe kans op letsel
4. De beoordeling
4.1. Partijen verschillen van mening over de toedracht van het ongeval. Volgens [eiser] heeft hij zijn auto naar de garage gebracht om roest en deuken te laten verwijderen. In verband daarmee moest de auto ook worden gespoten. Volgens [eiser] moesten de wielen van de auto worden verwijderd om de auto te kunnen spuiten. De auto bevond zich ten tijde van het ongeval in de garage van [gedaagde]. Een werknemer van [gedaagde] heeft met een hamer op de moeren van een wiel van de auto geslagen, omdat hij de moeren in eerste instantie niet loskreeg. Terwijl [eiser] op 3,5 meter afstand stond toe te kijken is een ijzerdeeltje weggesprongen en in het oog van [eiser] gekomen.
4.2. [gedaagde] stelt echter dat het ongeval zich heeft voorgedaan buiten zijn garage op het bedrijventerrein Binckhorst te Den Haag toen [eiser] oud ijzer aan het verzamelen was bij diverse bedrijven. [gedaagde] heeft bovendien betoogd dat hij geen spuitwerkzaamheden verricht omdat hij geen spuitcabine heeft. De klant moet zelf de auto naar een spuitcabine rijden. [gedaagde] maakt auto's uitsluitend spuitklaar (schuren en uitdeuken). [gedaagde] heeft tevens bestreden dat er met een hamer op wielen wordt geslagen om deze te verwijderen. Daarvoor worden luchtpistolen gebruikt, waarmee de moeren altijd los te krijgen zijn. Bovendien heeft [gedaagde] gemotiveerd aangevoerd dat voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden, te weten het spuitklaar maken van de auto, de wielen van een auto helemaal niet hoeft te verwijderen.
4.3. Hoewel de rechtbank de door [eiser] geschetste toedracht van het ongeval in het licht van het door [gedaagde] gevoerde verweer zeer onwaarschijnlijk acht, kan de toedracht van het ongeval in het midden blijven, nu - ook wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste toedracht - [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het door [eiser] opgelopen letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4. De vraag of (de werknemer van) [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder dient daarbij te worden getoetst aan de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. In het kader van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid speelt de kenbaarheid van het gevaar een rol.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is van onrechtmatig handelen van de medewerker van [gedaagde] geen sprake, ook niet wanneer deze daadwerkelijk met een hamer op de moeren van een wiel van een auto zou hebben geslagen, zoals [eiser] betoogt. De kans dat ten gevolge van het slaan met een hamer op de moeren van een wiel een ijzerdeeltje zou wegspringen is op zich al uitzonderlijk. Maar dat het ijzerdeeltje vervolgens in het oog zou komen van [eiser], die zich op een afstand van circa 3,5 meter van de medewerker van [gedaagde] bevond, is zo gering dat (de medewerker van) [gedaagde] daarop niet bedacht hoefde te zijn. Om die reden kan van (de medewerker van) [gedaagde] ook niet worden verlangd dat hij [eiser] voor dit risico zou waarschuwen. Van (de medewerker van) [gedaagde] kon evenmin worden verlangd dat hij de door [eiser] genoemde voorzorgsmaatregelen nam. Op hem rustte onder de gegeven omstandigheden niet de verplichting om [eiser] te vragen om ten minste 10 meter afstand te houden alvorens met de hamer op de autoband te slaan, nu [eiser] zich reeds op 3,5 meter afstand bevond. Ook het verstrekken van een veiligheidsbril aan [eiser] kon onder de gegeven omstandigheden, waaronder de afstand van 3,5 meter, in redelijkheid niet van (de werknemer van) [gedaagde] worden gevergd. LJN BY7507