RBOBR 181224 klant supermarkt komt met hoofd in botsing met een kar met kratten; toedracht staat niet vast; volgt afwijzing
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 181224 klant supermarkt komt met hoofd in botsing met een kar met kratten; toedracht staat niet vast; volgt afwijzing
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juli 2024,
- de conclusie na tussenvonnis van [eiser] , met producties 30-32,
- de antwoordconclusie van Jumbo.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank heeft [eiser] in het tussenvonnis opgedragen het bewijs te leveren van feiten of omstandigheden waaruit de feitelijke toedracht van de botsing op 19 juli 2017 volgt. [eiser] heeft een uitgebreide conclusie genomen waarin hij aangeeft het bewijs te willen leveren door het indienen van aanvullende stellingen en producties. Jumbo heeft daarop gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] er niet in is geslaagd het verlangde bewijs te leveren, omdat aan de hand van wat [eiser] heeft aangevoerd in de conclusie na het tussenvonnis nog steeds niet kan worden vastgesteld wat de toedracht van de botsing is geweest. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
2.2.
[eiser] neemt (weer) het standpunt in dat het op de weg van Jumbo had gelegen om de camerabeelden te bewaren. Weliswaar was daarop niet de plaats van de botsing te zien, maar met die beelden had wel vastgesteld kunnen worden met wat voor karren de medewerkster van Jumbo door de winkel reed. De rechtbank acht dit niet relevant, omdat het soort kar waarmee gereden werd nog niets zegt over de toedracht van het ongeval zoals [eiser] stelt dat die was. Ook de verwijzing naar een instructiefilm waaruit blijkt dat het, anders dan Jumbo stelt, wel mogelijk is om met twee containers te rijden, draagt op geen enkele manier bij aan het opgedragen bewijs. Dat het mogelijk is om met twee containers te rijden, betekent nog niet dat dat ook in dit geval is gebeurd (iets wat Jumbo ook betwist) en al helemaal niet dat de medewerkster van Jumbo de controle over de voorste container heeft verloren.
2.3.
[eiser] heeft verder alleen nog een plattegrond van de winkel met daarop de situatie ten tijde van de botsing in het geding gebracht. Onder verwijzing naar een eerder in het geding gebrachte foto stelt [eiser] dat er een display op de kop van de stelling was geplaatst, waardoor het gangpad werd versmald. Volgens [eiser] was er daardoor verminderd zicht voor de medewerkster van Jumbo en [eiser] . Dit is echter een aanname, die niet van enige onderbouwing is voorzien. Dat de medewerkster van Jumbo met de eerste container van de lijn van het pad moet zijn afgeweken richting [eiser] is ook weer een aanname, zonder enige onderbouwing. Al met al is wat [eiser] heeft aangevoerd te weinig om aannemelijk te achten, laat staan bewezen te achten dat het is gegaan zoals hij stelt. Het is nog steeds niet duidelijk wat het zicht was van zowel [eiser] als de medewerkster van Jumbo, hoever zij van elkaar verwijderd waren en dat de medewerkster van Jumbo de controle over de container heeft verloren. Daarom is nog steeds niet vast te stellen dat er sprake is geweest van verwijtbaar of nalatig handelen van Jumbo. Dat wil niet zeggen dat het niet gegaan kan zijn zoals [eiser] stelt, maar dat staat nu eenmaal niet vast. Dat dit teleurstellend moet zijn voor [eiser] kan de rechtbank zich alles bij voorstellen, maar op basis van de nu bekende feiten en omstandigheden (of beter: het gebrek daaraan) kan de rechtbank niet anders oordelen.
2.4.
[eiser] stelt ook nog het volgende. Als [eiser] een medewerker van Jumbo was geweest dan was sprake geweest van een bedrijfsongeval en had de toedracht niet door [eiser] bewezen hoeven te worden. Jumbo zou dan hebben moeten aantonen dat de zorgplicht van artikel 7:658 BW niet was geschonden. Dat geldt via de reflexwerking van artikel 10 van de Arbowet ook in dit geval. In dat artikel is bepaald dat indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, de werkgever doeltreffende maatregelen neemt ter voorkoming van dat gevaar. [eiser] is in dit geval een andere persoon dan een werknemer. De rechtbank overweegt dat voor zover [eiser] daarmee aan de rechtbank verzoekt om terug te komen op de beslissing met betrekking tot de bewijslastverdeling in het tussenvonnis, de rechtbank dat verzoek passeert. Wat er van eventuele reflexwerking ook zij, noch artikel 7:658 BW, noch artikel 10 Arbowet brengt mee dat na een gebeurtenis de bewijslast wat betreft de zorgplicht, respectievelijk het voorkomen van gevaarlijke situaties zonder meer bij de werkgever komt te liggen. Eerst zal de toedracht c.q. de gevaarlijke situatie die zich heeft voorgedaan vastgesteld moeten worden. De bewijslast daarvan ligt bij de werknemer. Dat betekent dat ook in geval van reflexwerking de bewijslast van de toedracht op [eiser] ligt..
2.5.
De conclusie op grond van het vorenstaande is dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
2.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Jumbo worden begroot op:
- griffierecht |
€ |
2.837,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
1.535,00 |
(2,5 punten × € 614,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
4.550,00 |
2.7. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Rechtbank Oost-Brabant 18 december 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6691