Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 250418 linksafslaande auto aansprakelijk wegens niet verlenen voorrang aan motorfietser; eigen schuld volgt in schadestaatprocedure

RBDHA 250418 linksafslaande auto aansprakelijk wegens niet verlenen voorrang aan motorfietser; eigen schuld volgt in schadestaatproc.

2 De feiten
2.1.
Op zondag 24 juli 2016 rond 20.00 uur is [eiser] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). [eiser] , die reed op een motorfiets van het merk en type Suzuki GSX-R100, is in aanrijding gekomen met een personenauto van het merk en type Opel Vectra. De auto werd bestuurd door mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Unigarant.

2.2.
Het ongeval vond plaats binnen de bebouwde kom, op de kruising van de Wibautstraat met de Jan Eijdenbergstraat te Zaandam (hierna: de kruising). Er gold daar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. [betrokkene 1] reed vanuit noordelijke richting op de Wibautstraat en sloeg op de kruising linksaf naar de Jan Eijdenbergstraat. [eiser] reed vanuit zuidelijke richting op de Wibautstraat en reed op de kruising rechtdoor. Het ongeval vond plaats toen [betrokkene 1] bij het links afslaan de rijbaan voor het verkeer uit zuidelijke richting overstak, waarop [eiser] reed.

2.3.
De kruising was voorzien van verkeerslichten. Het verkeer dat vanuit noordelijke richting linksaf de Jan Eijdenbergstraat inrijdt, had tegelijk groen licht met het rechtdoor gaande verkeer vanuit zuidelijke richting. Het verkeerslicht voor de rijbaan van [betrokkene 1] werd dus tegelijk groen met het verkeerslicht voor de rijbaan van [eiser] . Vlak voorafgaand aan het ongeval stonden de beide verkeerslichten op rood. [betrokkene 1] stond als eerste opgesteld voor het voor haar geldende verkeerslicht. Voor het verkeerslicht vanuit de rijrichting van [eiser] stond vooraan een Renault, die werd bestuurd door de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). [eiser] bevond zich (ergens) daar achter. Het verkeerslicht waarvoor [betrokkene 1] stond opgesteld, stond dichter bij de kruising met de Jan Eijdenbergstraat dan het verkeerslicht voor de rijbaan van [eiser] . Nadat het verkeerslicht op groen sprong, is [betrokkene 1] een klein stukje opgetrokken, heeft haar auto tot stilstand gebracht op het kruispunt ter hoogte van de middenberm en is vervolgens de rijbaan waarop [eiser] reed overgestoken. Daarbij is het ongeval ontstaan.

2.4.
De rijbaan vanuit zuidelijke richting (waarop [eiser] reed) was verdeeld in twee rijstroken, waarvan de rechter was bestemd voor bussen en de linker voor overig verkeer. De rijstroken waren van elkaar gescheiden door middel van een doorgetrokken streep. De rijstrook voor de bussen werd vlak voor de kruising samengevoegd met de rijstrook voor het overige verkeer. Dit werd kenbaar gemaakt door middel van verdrijvingsvlakken op het wegdek van de rechter rijstrook.

2.5.
De onderstaande afbeelding 

(afkomstig van Google Maps) geeft de situatie op de Wibautstraat weer vanaf het verkeerslicht voor de rijbaan waarop [eiser] reed. De zijstraat aan de rechterkant, voorbij het verdrijvingsvlak, is de Jan Eijdenbergstraat. [betrokkene 1] stond (ongeveer) ter hoogte van de pijl te wachten op het voor haar geldende verkeerlicht.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=58f90207-a766-4649-9953-4e0ba365f455

2.6.
Bij het ongeval heeft de motor van [eiser] (nagenoeg) frontaal de rechter voorkant van de auto van [betrokkene 1] geraakt. [eiser] is van de motor geworpen en is ongeveer 15 meter verder op het wegdek terecht gekomen. [eiser] heeft daarbij zijn rechter sleutelbeen, rechter schouderblad, een nekwervel en twee ribben gebroken. Daarnaast is zijn rechter long gekneusd en heeft hij een flinke wond aan zijn rechter onderbeen opgelopen. Ook is de motor zwaar beschadigd geraakt.

2.7.
Ten tijde van het ongeval beschikte [eiser] niet over een geldig motorrijbewijs. [eiser] droeg geen beschermend (motor-)pak. Wel droeg hij een helm.

2.8.
[betrokkene 1] heeft tegenover de politie op verschillende momenten een verklaring afgelegd. Op 24 juli 2016 verklaarde zij – voor zover van belang – het volgende:

“Bij de kruising Wibautstraat en de Jan Eijdenbergstraat wilde ik linksaf slaan. Ik had groen licht. Op de bovengenoemde kruising ben ik gestopt. Ik keek naar rechts en zag in de verte een auto aan komen rijden. Deze auto was nog ver genoeg. Ik trok op en wilde de weg oversteken. Ineens zag ik een motor met hoge snelheid aan komen rijden. Ik zag dat de motor de auto rechts aan het inhalen was. De motor reed aan de voor hem meest rechterkant. Hij reed over de strepen. De motor reed heel hard. Echt heel hard. Ik kon de motor niet ontwijken”.

2.9.
Op 15 augustus 2016 heeft [betrokkene 1] de volgende verklaring afgelegd:

“Ik heb daar [de in 2.8 weergegeven verklaring, rb] nog een opmerking over. Ik heb niet gezien dat de motorrijder de auto inhaalde. Ineens hoorde ik mijn dochter zeggen mamma een motor. Meteen daarop volgende de aanrijding.”

2.10.
Op 15 november 2016 tenslotte is [betrokkene 1] gehoord als verdachte in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het ongeval. Daarbij heeft [betrokkene 1] het volgende verklaard:

“In de eerste verklaring staat dat ik de motor met hoge snelheid aan heb zien komen rijden. Dit is niet juist. De motor was er ineens. Ik heb hem helemaal niet gezien. Ik zag de motor pas op het moment van de botsing. Dat van die hoge snelheid komt van getuigen. Ik heb iemand op straat gesproken die had gezien dat de motor met hoge snelheid reed en rechts aan het inhalen was.”

2.11.
[betrokkene 2] heeft als getuige het volgende verklaard:

Ik stond voor het rode verkeerslicht te wachten. Achter mij stond een motor [ [eiser] , rb]. Ik zag dat het licht groen werd en trok op. Ik zag in de tegenovergestelde richting een auto komen, die linksaf de Jan Eijdenbergstraat in wilde slaan [ [betrokkene 1] , rb]. Terwijl ik optrok, kwam de motor mij inhalen aan de rechterkant. De motor reed hierbij over de busbaan. Naar mijn idee reed de motor erg hard. Ik zag dat de auto, die wilde afslaan, optrok. Ik zag dat de motor hard tegen de rechterzijde tegen de auto aan klapte. Ik zag dat de motorrijder over de auto vloog en door de lucht gaan om enkele meters verder op de grond terecht te komen. Ik heb dit allemaal gezien op een afstand van zo’n 10 tot 15 meter.

2.12.
De heer S.I. Mohamed (hierna: Mohamed), die ten tijde van het ongeval over de Wibautstraat liep, heeft tegenover de politie als volgt verklaard [spelfouten conform het proces-verbaal]:

“Het groene voertuig [ [betrokkene 1] , rb] kwam wel hard door de bocht. Ik denk dat het groene voertuig ongeveer 30 kilometer per uur reedt. De motor reedt niet zo hard. Hij reedt rechtdoor met een snelheid van 40 kilometer per uur denk ik.”

2.13.
De minderjarige dochter van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , zat tijdens het ongeval op de bijrijdersstoel van de auto. [betrokkene 3] heeft over het ongeval het volgende aan de politie verklaard:

“Toen mijn moeder de kruising opreed stopte zij eerst om naar het verkeer te kijken dat van rechts kwam. Mijn moeder reed door en ineens zag ik een motor met hele hoge snelheid in mijn richting rijden. Het ging allemaal heel snel. De motor reed tegen onze auto aan. De motor reed echt heel hard. Ik zag ook nog dat de motor een auto rechts inhaalde voordat hij tegen onze auto aanreed. (…)”

2.14.
[eiser] heeft onder meer de volgende verklaring afgelegd over het ongeval:

“U zegt mij dat er getuigen zijn die gezien hebben dat ik een aantal auto’s rechts heb ingehaald. Nee man ik denk niet dat het zo is gegaan. Ik kan mij dat niet herinneren en ik denk ook niet dat het zo is gegaan. Ik ben wel voorgekropen bij het eerste verkeerslicht maar heb geen voortuigen rechts ingehaald. Het stoplicht stond op rood en ben toen langs de auto’s gereden. Ik weet niet meer welke kant dat was. Toen dit stoplicht op groen ging heb ik gas gegeven. Ik weet nog dat het 1 rij van auto’s was.”

2.15.
Op de avond van het ongeval heeft de politie onderzoek verricht op de ongevalsplaats. Daarvan heeft de politie een “Proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse” opgesteld (hierna: het PV VOA). Onder meer is daarin vermeld dat de auto na het ongeval vrijwel direct stil stond, waaruit de politie opmaakt dat [betrokkene 1] niet met hoge snelheid heeft gereden. Ook is opgetekend dat er geen remsporen op het wegdek zijn aangetroffen.

2.16.
De heer J.L.M. Meuwissen (hierna: Meuwissen), verkeersongevallendeskundige, heeft op verzoek van Unigarant een rapport opgesteld over het ongeval. De conclusies van Meuwissen luiden als volgt:
“1. De botssnelheid van de Suzuki [ [eiser] , rb] zal inschattend zo rond de 55 á 60 km/h kunnen hebben gelegen. Een (veel) hogere snelheid kort voor de botsing (bij nadering) is technisch niet te onderbouwen, omdat niet bekend is of en in welke mate de Suzukibestuurder kort voor de botsing nog heeft geremd.

2. Het is goed mogelijk, dat de Opelbestuurster [ [betrokkene 1] , rb] tijdens haar stilstand om af te gaan slaan, de zich dan nog achter de tegemoetkomende Renault [ [betrokkene 2] , rb] bevindende Suzukibestuurder nog niet heeft gezien en haar besluit om af te gaan slaan heeft genomen op basis van alleen de aanwezigheid van deze Renault. Ik acht de kans echter wel aanwezig, dat zij kort (vanaf zo’n 2 seconden) voordat zij daadwerkelijk de afslaande beweging inzette, de zich naast de Renault bevindende Suzuki wel had kunnen zien c.q. opmerken.”

2.17.
Meuwissen heeft daarnaast berekend hoeveel tijd er heeft gezeten tussen het moment waarop [betrokkene 1] , stilstaand op het kruispunt ter hoogte van de middenberm, optrok om linksaf te slaan en het moment van de botsing. Meuwissen heeft deze tijdspanne (dus tussen het optrekken en de botsing) berekend op 2,5 tot 3 seconden.

2.18.
Naar aanleiding van het ongeval is een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarbij [betrokkene 1] is aangemerkt als verdachte. De strafrechter had ten tijde van de comparitie van partijen nog geen uitspraak gedaan.

3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat Unigarant aansprakelijk is voor het aan [eiser] op 24 juli 2016 overkomen ongeval en Unigarant veroordeelt om aan [eiser] te vergoeden alle ten gevolge van dit ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Unigarant in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.
Unigarant voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of [betrokkene 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] als gevolg van het ongeval. Als komt vast te staan dat dit het geval is, kan [eiser] op grond van artikel 6 lid 1 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) Unigarant (bij wie [betrokkene 1] voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd) rechtstreeks aanspreken tot vergoeding van zijn schade.

4.2.
[eiser] stelt dat [betrokkene 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Zij is links afgeslagen zonder voorrang te verlenen aan rechtdoorgaand verkeer, wat in strijd is met artikel 18 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Hierdoor is het ongeval ontstaan en heeft [eiser] schade geleden. Unigarant bestrijdt dat. Zij heeft betoogd dat [eiser] [betrokkene 1] in de situatie heeft gebracht waarin zij een aanrijding menselijkerwijs niet meer kon voorkomen.

4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [betrokkene 1] links afsloeg, dat zij daarbij voorrang moest verlenen aan het rechtdoor gaande verkeer (waaronder [eiser] ) en dat zij dit niet heeft gedaan. Daarmee heeft [betrokkene 1] gehandeld in strijd met artikel 18 RVV en staat de onrechtmatigheid van haar handelen in beginsel vast.

4.4.
[eiser] heeft daaraan ter zitting nog het verwijt toegevoegd dat [betrokkene 1] , gelet op de omstandigheden ter plaatse, te snel heeft gereden. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Volgens het PV VOA stond de auto na het ongeval vrijwel direct stil, waaruit de politie afleidt dat [betrokkene 1] niet snel heeft gereden (zie 2.15). Bovendien staat niet ter discussie dat [betrokkene 1] eerst stilstond voor het rode verkeerslicht, dat zij het kruispunt is opgereden toen het licht groen werd en toen (ter hoogte van de middenberm) weer is gestopt, dat zij daar even heeft stilgestaan en vervolgens opnieuw is opgetrokken. Het ligt niet voor de hand dat [betrokkene 1] tijdens de botsing (die een paar meter verder plaatsvond) al snel reed. Het enkele verwijt van [eiser] , dat is gebaseerd op de verklaring van Mohamed (zie 2.12), is onvoldoende om aan te nemen dat [betrokkene 1] sneller heeft gereden dan ter plaatse verantwoord was.

4.5.
Dit betekent aan [betrokkene 1] (alleen) kan worden verweten dat zij linksaf is geslagen, zonder daarbij aan de rechtdoor rijdende [eiser] voorrang te verlenen.

4.6.
Partijen strijden over de vraag of deze verkeersovertreding aan [betrokkene 1] kan worden toegerekend. Ter onderbouwing van haar verweer dat dit niet het geval is, voert Unigarant aan dat [eiser] de auto van [betrokkene 2] rechts inhaalde, waarbij hij reed over het verdrijvingsvlak en de busbaan, en dat hij de maximum snelheid overschreed. Daarbij was [eiser] lange tijd voor [betrokkene 1] onzichtbaar, omdat hij was “verborgen” achter de auto van [betrokkene 2] . Daardoor kon [betrokkene 1] het ongeval volgens Unigarant redelijkerwijs niet voorkomen en was feitelijk sprake van overmacht. [eiser] heeft de door Unigarant genoemde omstandigheden weersproken, zodat de rechtbank zal beoordelen of [betrokkene 1] – mede rekening houdend met de verkeersgedragingen van [eiser] – een (juridisch) verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van het ongeval.

4.7.
Met betrekking tot de vraag of [eiser] de auto van [betrokkene 2] al dan niet rechts heeft ingehaald, overweegt de rechtbank zowel [betrokkene 2] (zie 2.11), de dochter van [betrokkene 1] (zie 2.13), als [betrokkene 1] zelf in haar eerste verhoor (zie 2.8) heeft verklaard dat [eiser] de auto van [betrokkene 2] rechts inhaalde. [eiser] heeft ter zitting opgemerkt dat [betrokkene 1] in latere verklaringen op haar eerste verklaring is teruggekomen (zie 2.9 en 2.10) en verbindt daaraan kennelijk de conclusie dat niet is komen vast te staan dat hij de auto van [betrokkene 2] rechts heeft ingehaald. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Ook als zou moeten worden aangenomen dat [betrokkene 1] niet heeft gezien dat [eiser] de auto van [betrokkene 2] rechts inhaalde, geldt dat [betrokkene 2] en de dochter van [betrokkene 1] dit wél hebben waargenomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [eiser] voorafgaand aan het ongeval de auto van [betrokkene 2] rechts inhaalde. Dit betekent dat hij tijdens zijn inhaalmanoeuvre lange tijd voor [betrokkene 1] onzichtbaar was.

4.8.
Ook over de snelheid van [eiser] verschillen partijen van mening. Meuwissen heeft berekend dat de botssnelheid van [eiser] zo’n 55 tot 60 kilometer per uur is geweest, maar beide partijen plaatsen kanttekeningen bij deze conclusie. [eiser] betoogt dat Meuwissen de botssnelheid slechts heeft geschat en dat (zo begrijpt althans de rechtbank) het dus goed mogelijk is geweest dat hij minder hard reed. Unigarant op haar beurt stelt dat de botssnelheid van [eiser] wellicht hoger lag dan de genoemde 55 tot 60 kilometer per uur. Zij betoogt in dit verband dat Meuwissen er bij zijn berekening vanuit is gegaan dat [eiser] aanvankelijk stil stond voor het rode verkeerslicht, terwijl [eiser] heeft verklaard dat hij de auto’s die voor het verkeerslicht stonden te wachten voorbij is gereden. [eiser] kan daardoor volgens Unigarant een hogere snelheid hebben bereikt vlak voor het ongeval. Daarnaast is Meuwissen er volgens Unigarant in zijn berekening van uitgegaan dat de auto door de botsing niet “opzij is gezet”, terwijl [betrokkene 1] heeft verklaard dat haar auto als gevolg van de botsing opzij schoof. Ook die omstandigheid duidt er volgens Unigarant op dat [eiser] harder heeft gereden dan de door Meuwissen berekende 55 tot 60 kilometer per uur.

4.9.
De rechtbank volgt geen van partijen in hun betoog. Anders dan [eiser] , meent de rechtbank dat aan de door Meuwissen genoemde snelheid een gedegen onderbouwing en berekening ten grondslag ligt. Meuwissen heeft die snelheid immers becijferd door de zogenaamde “werpafstand” van [eiser] (dat wil zeggen de afstand tussen de plaats van het ongeval en de plaats waar [eiser] op het wegdek terecht is gekomen) en de beschadigingen van de beide voertuigen te vergelijken met de resultaten van tienduizenden botsproeven. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de botssnelheid van [eiser] lager lag dan de door Meuwissen berekende 55 tot 60 kilometer per uur. Evenmin gaat de rechtbank ervan uit dat die snelheid veel hoger lag. In dit verband geldt dat uit het PV VOA niet blijkt dat er sporen zijn gevonden van de door Unigarant gestelde “opzijzetting” van de auto van [betrokkene 1] . Ook zijn volgens het PV VOA geen remsporen op het wegdek aangetroffen, die erop zouden kunnen duiden dat [eiser] voor de botsing (hard) heeft geremd. De rechtbank gaat daarom aan de stellingen van Unigarant voorbij.

4.10.
In het licht van het vorenstaande neemt de rechtbank – net als Meuwissen – tot uitgangspunt dat [eiser] vlak voor het ongeval de auto van [betrokkene 2] rechts heeft ingehaald en dat zijn botssnelheid 55 tot 60 kilometer per uur bedroeg.

4.11.
Op basis van deze uitgangspunten heeft Meuwissen berekend of [betrokkene 1] [eiser] voorafgaand aan het ongeval heeft kunnen zien. Hij is daarbij tot de conclusie gekomen dat [betrokkene 1] [eiser] heeft kunnen zien vanaf twee seconden voorafgaand aan het moment waarop zij (stilstaand op het kruispunt ter hoogte van de middenberm) de afslaande beweging inzette (zie 2.16). Daarnaast heeft Meuwissen vastgesteld dat er vervolgens ruim 2,5 seconde is verstreken tussen het moment waarop [betrokkene 1] (vanaf haar positie op het kruispunt ter hoogte van de middenberm) de afslaande beweging inzette en het moment waarop de botsing plaatsvond (zie 2.17).

4.12.
Unigarant heeft zich op het standpunt gesteld dat er volgens de berekening van Meuwissen minder dan twee seconden zijn verstreken tussen het moment waarop [eiser] voor [betrokkene 1] zichtbaar werd en het ongeval. Daarbij ziet zij kennelijk over het hoofd dat Meuwissen twee afzonderlijke berekeningen heeft gemaakt (namelijk de krappe twee seconden tussen het zichtbaar worden van [eiser] en het optrekken van [betrokkene 1] vanaf de middenberm én de ruim 2,5 seconden tussen het optrekken van [betrokkene 1] vanaf de middenberm en het ongeval), en dat deze berekeningen elkaar niet overlappen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de berekeningen van Meuwissen, nu partijen die niet inhoudelijk hebben weersproken. Omdat de door Meuwissen berekende periodes elkaar opvolgen in tijd, betekent dit dat er tussen het moment waarop [eiser] zichtbaar werd voor [betrokkene 1] en het moment waarop het ongeval plaats vond, ongeveer 4,5 seconden zijn verstreken.

4.13.
In het licht daarvan verwerpt de rechtbank het verweer van Unigarant dat het ongeval niet aan [betrokkene 1] kan worden toegerekend. Hoewel aan Unigarant kan worden toegegeven dat [betrokkene 1] [eiser] pas betrekkelijk kort voor het ongeval kon zien, kon naar het oordeel van de rechtbank van [betrokkene 1] wel worden gevergd dat zij de 4,5 seconden tussen het moment waarop [eiser] voor haar zichtbaar werd en het moment waarop de botsing plaatsvond benutte om een aanrijding te voorkomen. Ook als uitgegaan moet worden van de door Unigarant aangehaalde ervaringsregel dat een verkeersdeelnemer altijd een seconde nodig heeft om te reageren op onverwachte gebeurtenissen, bestond er voor [betrokkene 1] nog voldoende gelegenheid om haar (voorgenomen) linksaf slaande manoeuvre af te breken of een noodstop te maken. Dat alles heeft zij nagelaten. Hoewel de handelwijze van [betrokkene 1] wellicht menselijkerwijs begrijpelijk was (zij heeft haar beslissing om af te slaan gebaseerd op de auto van [betrokkene 2] , waarachter [eiser] op dat moment nog “verborgen” was, en moest ook de rest van het verkeersbeeld in de gaten houden), komt de verkeersovertreding van [betrokkene 1] in juridisch opzicht naar verkeersopvattingen wel voor haar rekening. Daarbij geldt dat volgens vaste rechtspraak van een verkeersdeelnemer wordt verlangd dat hij rekening houdt met fouten van andere weggebruikers (vgl. bijvoorbeeld HR 31 oktober 1958, NJ 1959, 11) en dat hij, zodra hij ziet dat een ander een fout maakt, daarop adequaat reageert om een ongeluk te voorkomen (vgl. bijvoorbeeld HR 20 februari 1970, NJ 1970, 270). Daarin is [betrokkene 1] tekortgeschoten.

4.14.
Het betoog van Unigarant dat het onmogelijk was voor [betrokkene 1] om het ongeval te voorkomen, omdat de auto van [betrokkene 1] de rijbaan van [eiser] al versperde toen [eiser] voor haar zichtbaar werd, wordt niet gevolgd. Vast staat immers dat [eiser] voor [betrokkene 1] zichtbaar werd toen zij nog ter hoogte van de middenberm stilstond. Bovendien is niet toegelicht waarom [betrokkene 1] , nadat zij was opgetrokken om linksaf te slaan, geen maatregelen meer kon treffen om (te proberen) een ongeval te voorkomen, bijvoorbeeld door het maken van een noodstop.

4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad van [betrokkene 1] . Nu niet is bestreden dat aan de overige vereisten voor een geslaagd beroep op artikel 6:162 BW is voldaan, zal de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat Unigarant aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, worden toegewezen. Bij die stand van zaken hoeft het beroep van beide partijen op de zogenaamde “omkeringsregel” niet te worden besproken. Unigarant heeft weliswaar betoogd dat het ongeval ook is ontstaan door de gedragingen van [eiser] , maar dit doet niet af aan het bestaan van logisch causaal verband (het zogenaamde condicio sine qua non-verband) tussen de handelwijze van [betrokkene 1] en de schade van [eiser] . Met andere woorden: als [betrokkene 1] – zoals zij behoorde te doen – voorrang zou hebben verleend aan [eiser] , zou het ongeval niet zijn ontstaan.

4.16.
Dat Unigarant aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, betekent overigens niet zonder meer dat zij ook alle schade van [eiser] moet vergoeden. Unigarant heeft gesteld dat [eiser] zelf heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het ongeval, en dat daarom (een deel van) de schade voor zijn eigen rekening moet blijven. Daarbij heeft Unigarant erop gewezen dat [eiser] vlak voor het ongeval de auto van [betrokkene 2] rechts heeft ingehaald, dat hij daarbij heeft gereden over een busbaan en verdrijvingsvlak, dat hij – als hij al niet de maximum snelheid heeft overschreden – sneller reed dan ter plaatse verantwoord was, dat hij geen motorrijbewijs had en dat hij geen beschermend motorpak droeg. Nu partijen ter zitting te kennen hebben gegeven dat zij zich op dit debat nog onvoldoende hebben voorbereid en Unigarant niet uitsluit dat zij in de schadestaatprocedure nog aanvullende verweren wil voeren, zal de rechtbank de zaak op verzoek van partijen verwijzen naar de schadestaatprocedure. ECLI:NL:RBDHA:2018:5115