Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 130723 linksafslaan op doorgaande weg, tegenligger botst op lantaarnpaal; linksaffer niet aansprakelijk

RBGEL 130723 linksafslaan op doorgaande weg, tegenligger botst op lantaarnpaal; linksaffer niet aansprakelijk
- verzocht € 3234,00 + 21 + 7%, begroot, niet toegewezen, excl kantoorkosten € 3913,14

2De feiten

2.1.

Op 12 maart 2021 is [verzoekende partij] betrokken geraakt bij een verkeersongeval met de verzekerde van Achmea, [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ) op de [straat 1] ter hoogte van de kruising met de [straat 2] in [plaats] .

2.2.

De politie eenheid Oost-Nederland is na het ongeval ter plaatste geweest. In het proces-verbaal dat is opgemaakt is - onder meer - het volgende vermeld:

“ Toedracht

Op vrijdag 12 maart 2020 (kantonrechter: bedoeld zal zijn 2021) reed betrokkenen [betrokkene 1] in haar witte [voertuig 1] (…) over de [straat 1] , gaande in de richting van [plaats] . Hierbij wilde zij, ter hoogte van de kruising [straat 2] , voorsorteren om linksaf te slaan.

Ze verklaarde dat ze haar voertuig langzaam doorrollen en keek over haar linker schouder om het fietspad te overzien.

Uit tegengestelde richting kwam, over de [straat 1] , gaande in de richting van de [straat 3] , een grijze [voertuig 2] (…), met als bestuurster [verzoekende partij] . Zij verklaarde dat ze meende dat [betrokkene 1] over wilde steken en maakte een stuurbeweging naar rechts. Hierbij reed ze tegen een lantaarnpaal aan die op een vluchtheuvel stond.

(…)

Tussen betrokkenen zelf heeft geen aanrijding plaatsgevonden. Niet is vast komen te staan of [betrokkene 1] het voor sorteervak voorbij was.

[verzoekende partij] beschikt niet over een rijbewijs B.”

2.3.

Op de volgende foto (van augustus 2022) is - vanuit het perspectief van [verzoekende partij] - de verkeersituatie te zien waar het ongeval heeft plaatsgevonden De lantaarnpaal waartegen [verzoekende partij] is gebotst, is niet op de foto te zien.

AFBEELDING I (niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)

2.4.

De toegestane maximumsnelheid op de [straat 1] is 50 km per uur.

2.5.

[verzoekende partij] is na het ongeval met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.

2.6.

Op 31 mei 2021 heeft de belangenbehartiger van [verzoekende partij] Achmea aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Achmea heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekende partij] verzoekt dat de kantonrechter, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. voor recht zal verklaren dat Achmea aansprakelijk is voor de geleden materiële en immateriële schade van [verzoekende partij] ;

b. Achmea zal veroordelen tot het in behandeling nemen van het schadedossier van [verzoekende partij] binnen drie dagen na de datum van de uitspraak op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00;

c. Achmea zal veroordelen in de kosten van deze procedure zoals begroot in productie 10 (kantonrechter: bedoeld zal zijn 12) bij het verzoekschrift, verhoogd met het griffierecht in deze procedure en het griffierecht in de procedure van het voorlopig getuigenverhoor.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoekende partij] - bezien in het licht van de vastgestelde feiten - het volgende ten grondslag. [betrokkene 1] heeft een verkeersfout gemaakt door [verzoekende partij] - die als bestuurder op dezelfde weg rechtdoor reed - niet voor te laten gaan. Hierdoor is [verzoekende partij] tegen een lantaarnpaal gebotst en heeft zij schade geleden. [verzoekende partij] heeft aan het ongeval een gekneusde ruggengraat, een gekneusde nek en een hersenschudding overgehouden.

3.3.

Achmea heeft verweer gevoerd waarop zonodig in het navolgende zal worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De eerste vraag is of er sprake is van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijk rechtsvordering (Rv). Op grond van dat artikel moet het gaan om een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. [verzoekende partij] heeft gesteld dat zij door het ongeval letsel heeft opgelopen waarvoor zij Achmea aansprakelijk houdt. In zoverre is [verzoekende partij] ontvankelijk in haar verzoek.

4.2.

[verzoekende partij] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van een verkeersfout van [betrokkene 1] . Volgens [verzoekende partij] heeft [betrokkene 1] artikel 18 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) geschonden door haar, als bestuurder die rechtdoor op dezelfde weg reed, niet voor te laten gaan.

4.3.

Achmea heeft betwist dat [betrokkene 1] [verzoekende partij] niet heeft laten voorgaan en een verkeersfout heeft gemaakt.

De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [betrokkene 1] [verzoekende partij] niet heeft laten voorgaan, rusten op [verzoekende partij] . Op verzoek van [verzoekende partij] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden in 2022, waarbij [betrokkene 1] en [verzoekende partij] als getuigen zijn gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling van het deelgeschil heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] verklaard dat er naast de in dit deelgeschil overgelegde bewijsmiddelen geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn. Dat betekent dat het voor beantwoording van de vraag of [betrokkene 1] [verzoekende partij] niet voor heeft laten gaan in de zin van artikel 18 RVV, aankomt op waardering van de in het geding gebrachte bewijsmiddelen.

4.4.

[verzoekende partij] heeft zo blijkt uit het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor het volgende verklaard:

“(…)

Op 12 maart 2021 ben ik naar de huisarts geweest en was ik op weg terug naar huis.

Ik reed op de [straat 1] . Ik zag iemand die met de auto van de tegemoet komende weghelft voor mij langs wilde oversteken. Ik zag dat de bestuurder mij niet zag terwijl zij op dat moment wel ging oversteken. De auto bevond zich op dat moment gedeeltelijk op mijn weghelft en wel zover dat ik er niet langs kon rijden. Ik reed op dat moment 50 kilometer per uur. Ik wilde niet remmen omdat de weg nat was door de regen. Ik kon niet in één keer remmen en zo een aanrijding voorkomen. Ik zag rechts ruimte en daarom ben ik uitgeweken naar rechts. Ik ben vervolgens tegen de lantaarnpaal aangereden.

Net als mevrouw [betrokkene 1] ben ik direct na het ongeval uitgestapt. Haar auto had geen schade. Ik vroeg aan haar waarom ze niet had gekeken. Zij antwoordde daarop: Ja, sorry, ik zag je niet, mijn fout. Ze zei dat ze over haar schouder naar het fietspad had gekeken. Ik heb het met haar gehad over de verzekering en ik vroeg of dat geregeld kon worden via de verzekering van mijn vader. De auto was van mijn vader en stond op zijn naam. Dat was ook omdat ik zelf geen rijbewijs had. Het was een kort gesprek en binnen 2 minuten daarna kwam de politie er al aan. Ik weet niet wie de politie heeft gebeld, het kan ook zijn dat ze toevallig daar waren. Ik had destijds geen rijbewijs, nu wel. Ik heb toen een boete gekregen voor het rijden zonder rijbewijs en het overtreden van artikel 5 WVW.

(…)

Ten tijde van het ongeval had ik sokken aan en badslippers met een band over de voorkant van de voet.

4.5.

[betrokkene 1] heeft, zo blijkt uit het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor onder meer het volgende verklaard:

“(…)

Op de bewuste dag, 12 maart 2021, was ik op weg naar mijn woning. Ik reed over de [straat 1] en heb voorgesorteerd om links af te slaan naar de [straat 2] . Er is daar een vrij korte smalle voorsorteerstrook tussen twee vluchtheuvels/voetgangersoversteekplaatsen. Die zijn ook met hekjes afgezet. Ik heb daarbij vaart geminderd en heb gekeken naar het fietspad dat ik zou gaan kruisen. Ik weet niet meer of ik een tegenligger heb gezien. Dat is in die situatie ook vrij moeilijk omdat er ook aan die kant een voetgangersoversteekplaats is met hekjes eromheen. Het is dus een niet erg overzichtelijk stukje, al kun je wel door de spijlen heen kijken. Het is een drukke weg dus je kunt er met enige zekerheid vanuit gaan dat er op dat moment tegenliggers aankomen. Op het moment van oversteken zag ik dat een auto vanuit de tegengestelde richting tegen een lantaarnpaal reed. Ik weet niet meer of ik op het moment dat ik de tegenligger tegen een lantaarnpaal zag rijden al over de onderbroken strepen van het voorsorteer vak was gereden.

Ik ben daarna links om de lantaarnpaal gereden om de auto op een veilige plek te zetten en daarna heb ik gekeken hoe het met mevrouw [verzoekende partij] was, volgens mij was zij op dat moment uitgestapt. Zij heeft mij direct verzocht niet de politie te bellen want zij had geen rijbewijs. Zij is al heel snel zelf gaan bellen met familie of vrienden. Zij vroeg mij of ik de politie wilde zeggen dat een vriend van haar had gereden, die zou dan snel ter plaatse komen. De politie was al snel op de ongevalsplek. Zij zijn waarschijnlijk door omstanders gebeld. Mevrouw [verzoekende partij] is met een ambulance weggegaan.

De politie heeft toen ook al gevraagd of ik op het voorsorteer vak heb stilgestaan dan wel dat ik de auto liet uitrollen. Ik weet dat echt niet meer, ook omdat ik er heel vaak rijd. Ik weet dus niet meer precies of ik op het moment dat de tegenligger naderde al een beetje over de onderbroken streep van het voorsorteer vak ben gereden. Wel weet ik zeker dat ik onmiddellijk heb geremd op het moment dat ik haar zag. Toen ik daar stilstond en precies op die plek bleef staan konden andere auto’s er nog vrij gemakkelijk langsheen. Ik weet niet meer of de voorwielen van mijn auto op het moment dat ik stilstond over die onderbroken streep van het voorsorteer vak waren gekomen. Dat lijkt mij wel waarschijnlijk. Ik denk, al is dat geen waarneming van mij, dat mevrouw [verzoekende partij] nog ruimschoots om mijn auto heen kon rijden. Ik kan daar ook zeker niet hard hebben gereden of geremd, want er zijn geen remsporen van mijn auto of de andere auto aangetroffen. Ik denk daarom dat zij is geschrokken van het feit dat ik aan het voorsorteren was en aanstalten maakte om de weg over te steken.

(…)

Op vragen van mr. Arslan antwoord ik als volgt:

Ik heb omgekeken naar het fietspad terwijl ik al op de voorsorteerstrook was. Er is daar veel begroeiing en er wordt vaak door scooters hard gereden, dus het is zeker nodig om daar over de schouder te kijken. Op welk moment en op welke plek op die voorsorteerstrook ik op dat moment was is lastig om precies te zeggen, het is secondewerk.

Ik zag de auto van mevrouw [verzoekende partij] op het moment dat zij voor mij langs reed. Zij reed niet precies rechtuit op de weg voor mij langs omdat ze in de richting van de lantaarnpaal aan het uitwijken was.

(…)”

4.6.

Naar het oordeel van de kantonrechter kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat [betrokkene 1] een verkeersfout heeft gemaakt. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.

4.7.

[verzoekende partij] heeft verklaard dat zij [betrokkene 1] aan zag komen rijden en dat zij zag dat [betrokkene 1] haar niet zag terwijl [betrokkene 1] op dat moment wel ging oversteken. Verder heeft [verzoekende partij] verklaard dat de auto van [betrokkene 1] zich op dat moment gedeeltelijk op haar weghelft bevond en wel zover dat zij er niet langs kon rijden. Uit deze verklaring van [verzoekende partij] kan op zichzelf worden afgeleid dat [betrokkene 1] [verzoekende partij] niet voor heeft laten gaan. [verzoekende partij] is echter een partijgetuige. Dat betekent op grond van artikel 164 lid 2 Rv dat haar verklaring over door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij deze verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Deze beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt volgens vaste rechtspraak, niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.

4.7.1.

Ten eerste is de vraag of de verklaring van [betrokkene 1] - doordat deze verklaring zodanig sterk is en essentiële punten betreft - de verklaring van [verzoekende partij] geloofwaardig maakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval. [betrokkene 1] heeft immers op vragen over het voor laten gaan van [verzoekende partij] tot vier keer toe verklaard dat zij niet meer weet of zij met de voorwielen van haar auto over de onderbroken strepen - en daarmee op de weghelft van [verzoekende partij] - was. Dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat het waarschijnlijk is dat haar auto over de onderbroken streep tot stilstand is gekomen nadat zij heeft geremd, brengt - in het licht van haar eerdere verklaringen dat zij het niet weet - niet mee dat dit een zodanig sterke verklaring is, waardoor de verklaring van [verzoekende partij] voldoende geloofwaardig wordt.

4.7.2.

Ook het proces-verbaal dat door de politie is opgemaakt levert geen aanvullende bewijs op in de hiervoor bedoelde zin. In het proces-verbaal is immers vermeld dat niet is komen vast te staan dat [betrokkene 1] het voorsorteervak voorbij was.

4.7.3.

Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat [betrokkene 1] [verzoekende partij] niet voor heeft laten gaan zoals bedoeld in artikel 18 RVV. De verzoeken van [verzoekende partij] tot verklaring voor recht dat Achmea aansprakelijk is en tot het in behandeling nemen van het schadedossier zullen daarom worden afgewezen.

4.8.

[verzoekende partij] heeft verzocht Achmea te veroordelen in de kosten van het deelgeschil. Omdat de aansprakelijk van Achmea niet is komen vast te staan, zal Achmea niet worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het deelgeschil aan [verzoekende partij] . Wel zal de kantonrechter de kosten van het deelgeschil op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv moeten begroten. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake.

4.9.

[verzoekende partij] heeft haar kosten begroot op € 4.187,06 (€ 3.234,00 te vermeerderen met 21% btw en 7% kantoorkosten). Achmea heeft aangevoerd tegen het aantal uren en tegen het uurtarief geen bezwaar te hebben. Achmea heeft wel bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van kantoorkosten. Volgens Achmea is voor een vergoeding van kantoorkosten in het huidige maatschappelijk verkeer, waarin correspondentie digitaal pleegt te verlopen, geen plaats. [verzoekende partij] heeft hierop niet meer gereageerd.

De kantoorkosten zullen daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Dat betekent dat de kosten van het deelgeschil worden begroot op € 3.913,14 (inclusief btw), vermeerderd met de griffierecht in het voorlopig getuigenverhoor (€ 86,00). Het griffierecht dat voor het voorlopig getuigenverhoor in rekening is gebracht is op het griffierecht van het deelgeschil in mindering gebracht, waardoor het griffierecht in het deelgeschil uitkomt op € 0,00. ECLI:NL:RBGEL:2023:3971