Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 050224 ongeval tussen linksafslaande auto en inhalende auto op 60 km weg; na bill. corr. 25% ES afslaande auto

RBROT 050224 ongeval tussen linksafslaande auto en inhalende auto op 60 km weg; na bill. corr. 25% ES afslaande auto
- toegewezen cf verzoek; 14 uren á € 280,00 per uur + 21%, doch x 75% vanwege ES = € 3557,40

locatie ongeval (niet helemaal duidelijk):maps.app.goo.gl

3De feiten

3.1.

Op 19 oktober 2016 omstreeks 19.00 uur vond op de Rijksstraatweg te Dordrecht (buiten de bebouwde kom) een verkeersongeval plaats waarbij [verzoeker01] en [verweerder01] waren betrokken. Daarbij reed [verweerder01] als bestuurder van een personenauto (een Ford Ka) met de rechterzijde van deze auto tegen de linkerzijde van de door [verzoeker01] bestuurde auto (een Kia Picanto) toen deze naar links afsloeg om een inrit in te rijden (verder: het ongeval). [verweerder01] reed op dat moment in dezelfde richting als [verzoeker01] op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer en was bezig de door [verzoeker01] bestuurde auto in te halen.

3.2.

Naast [verzoeker01] zat mevrouw [naam01] (verder: [naam01] ) als passagier in de auto. Naast [verweerder01] zat mevrouw [naam02] (verder: [naam02] ) als passagier in de auto.

3.3.

Op de plaats van het ongeval is de Rijksstraatweg een rechte weg. Er geldt een maximumsnelheid van 60 km/u.

3.4.

[verzoeker01] liep door het ongeval ernstig letsel op, onder meer bestaande uit een kneuzing van het hart en een hersenkneuzing.

3.5.

De door [verzoeker01] bestuurde auto was op basis van de Wet aansprakelijkheids-verzekeringen motorrijtuigen verzekerd bij Bovemij. De door [verweerder01] bestuurde auto was dat bij Univé Schade (verder: Univé).

3.6.

De politie (eenheid Rotterdam) is kort na het ongeval ter plaatse gekomen. Van haar bevindingen ter plaatse van het ongeval heeft de politie een registratieformulier met registratienummer [nummer01] opgemaakt.

3.7.

In een later stadium heeft de politie (eenheid Rotterdam) een verkeersongevallenanalyse uitgevoerd. Hiervan heeft de politie een verkort proces-verbaal opgemaakt (proces-verbaalnummer [nummer02] ) en daarin staat, voor zover hier van belang:

“[…]

2.1

Voertuigen

2.1.1.

Voertuig 1 (Kia)

[…]

Schade:

Wij zagen en trof ondermeer de navolgende aan de aanrijding gerelateerde schade aan:

[…]

Het dak gedeukt en schuifschade.

[…]

2.1.2.

Voertuig 2 (Ford)

[…]

Schade

Wij zagen en trof ondermeer de navolgende aan de aanrijding gerelateerde schade aan:

- - De rechter zijde was vernield

- Het rechter voorwiel was naar achteren ontzet,

- - De voorbumper vernield motorkap vernield.

2.2.

De omstandigheden ter plaatse

Voor zover door ons kon worden nagegaan waren ten tijde van het ongeval de navolgende factoren van belang:

Lichtgesteldheid : duisternis

Wegverlichting : niet aanwezig

[…]”

3.8.

Op verzoek van [verzoeker01] heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Dat getuigenverhoor vond plaats op 9 april 2019 en 11 juni 2019. Daarbij zijn op verzoek van [verzoeker01] achtereenvolgens als getuigen gehoord: [verzoeker01] , [naam03] , [naam04] , [naam05] en [naam06] . Vervolgens zijn op verzoek van [verweerder01] als getuigen gehoord: [verweerder01] en [naam02] . Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.

3.9.

In die processen-verbaal staan de volgende verklaringen:

 verklaring van [verzoeker01] , voor zover hier van belang:

“[…]

Het klopt dat wij, toen het ongeval op 19 oktober 2016 plaatsvond, op weg waren naar een training. Met wij bedoel ik mijn vrouw en ikzelf. Wij waren daar met zijn tweeën al een keer of vijf eerder geweest met de hond. We wisten dus waar we moesten zijn. […] Ik was de bestuurder van de auto en had mijn verlichting aan.

U vraagt mij naar de toedracht van het ongeval. Vlak voor de Rijksstraatweg, waaraan de trainingslocatie ligt, reden wij nog door een dorpje. Waarschijnlijk zijn dit de uitlopers van Dordrecht. Je mag daar een stukje nog dertig kilometer per uur. Dan is er een overgang, daarna mag je zestig. Die overgang is een soort heuvel in de weg met wit met rode paaltjes vlak na de heuvel waar de weg tijdelijk iets versmalt. […] Gezien vanuit onze rijrichting bevond die trainingslocatie zich links van de weg. Om daar te komen moest ik dus, links afslaand, de andere weghelft over. Toen ik daar bijna was kon ik links afslaan, er waren geen tegenliggers. Ik heb geen ander verkeer gezien. […] Toen wij nog in het stukje Dordrecht reden hadden wij tegen elkaar gezegd dat we ons niet zouden haasten […] We waren wel iets te laat, maar dat hadden wij doorgegeven. […]

U vraagt mij of ik mijn richtingaanwijzer aan heb gezet. Daar ga ik vanuit, dat is een automatisme. Als u mij nu vraagt of ik daar een bewuste herinnering aan heb, kan ik dat niet met honderd procent zekerheid zeggen.

Op het moment van de aanrijding reed ik niet hard. Je kunt, omdat je af moet slaan, niet hard rijden en bovendien ligt de trainingslocatie iets naar beneden. Daarnaast is de afrit naar die locatie niet goed geëgaliseerd. Ik zal dus hoogstens vijftien kilometer per uur hebben gereden.

Vanaf het punt waarop je op de Rijksstraatweg zestig mag rijden tot aan de trainingslocatie is het denk ik maximaal een kilometer rijden. […] Ik zal vanaf dat moment ongeveer vijftig zijn gaan rijden. Ik heb afgeremd om naar links af te kunnen slaan. Ik ben dus blijven rijden. Ik heb gekeken of ik naar links kon. Ik heb volgens mij ook in mijn achteruitkijkspiegel gekeken en niets gezien, geen lichten van een achteropkomende auto, niets eigenlijk. Ook aan het in mijn spiegels kijken heb ik geen bewuste herinnering.

[…] Ik heb niet stil gestaan voor ik links afsloeg.

[…] het is ook onlogisch: wij wisten waar we moesten zijn en we waren al iets te laat. Waarom zouden we dan enkele meters van de afrit naar de locatie stil zijn gaan staan.

[…]”

 verklaring van [naam01] , voor zover hier van belang :

“[…]

Wij, dat wil zeggen mijn man en ik – de heer [verzoeker01] was toen nog mijn vriend –, waren op weg naar een puppytraining met de hond. Het schemerde al, ik denk dat het rond zeven uur ‘s avonds was. Wij zouden iets later zijn, daarover had ik de cursusleiding geïnformeerd. Op weg daarheen kom je eerst over een stuk weg waar je dertig mag. Dit is vóór de weg waar de trainingslocatie aan ligt […] Vervolgens komt er een stuk waar je zestig mag. Het is van daaraf niet heel ver tot je naar links moet voor de cursuslocatie. Je rijdt daar over een provinciale weg met aan weerskanten weilanden. Waar je linksaf moet, ligt een boerderij, dat is de trainingslocatie. We zagen die al liggen, we keken er recht vooruit kijkend al op, en vanaf dat moment weet ik niets meer tot ik wakker werd.

[…]

Ik weet wel dat wij de verlichting van onze auto aan hadden. Ik kan me nog herinneren dat mijn man de lichten aan deed, dat was toen we thuis weg reden.

U vraagt mij hoe hard wij reden vlak voor de aanrijding. Dat was niet hard, ik denk stapvoets. Op uw vraag of we hebben stil gestaan voordat we linksaf sloegen, antwoord ik dat we volgens mij niet hebben stil gestaan. We wisten waar we moesten zijn en ik weet nog dat er geen tegenoverliggend verkeer was waarvoor we moesten wachten voordat we het erf op konden. Je remt natuurlijk af voordat je afslaat en we reden dus heel langzaam. Nu ik mijn verklaring hoor teruglezen, wil ik hierbij opmerken dat het zou kunnen dat we voordat we linksaf sloegen op de weg een of twee seconden hebben stil gestaan, dan wel heel langzaam reden.

[…]

U vraagt mij of mijn man met zijn knipperlichten heeft aangegeven linksaf te willen slaan.

Daar ga ik vanuit, hij doet dat altijd. Ik kan niet zeggen dat ik heb gezien dat hij de richtingaanwijzer aan deed.

U houdt mij voor dat er andere getuigen zijn die zeggen dat wij in de berm van de weg stil hebben gestaan voordat wij linksaf sloegen. U vraagt mij om een reactie. […] Wij hebben daar niet stil gestaan. Waarom zou je dat ook doen als je daar elke week komt.

Desgevraagd kan ik nog zeggen dat er bij de overgang van waar je eerst dertig en dan zestig mag een hobbel in de weg is.

[…]

Op vragen van mr. Janssens antwoord ik als volgt:

[…]

U vraagt mij hoe vaak ik daar voor het ongeval samen met mijn man geweest was. Ik moet dit schatten. […] Ik denk dat we er samen wel twaalf keer waren geweest voor de aanrijding.

Op vragen van mr. Loman antwoord ik als volgt:

U vraagt mij of mijn man, voordat we afsloegen naar links, voorsorteerde. Mijn antwoord is dat hij al rijdend naar links is gegaan. Hij heeft gekeken en omdat er niets aankwam, kon hij linksaf slaan vanaf de baan waarop wij reden. Dat is gebeurd doordat hij vanaf de rechterbaan waarop wij reden een bocht naar links heeft gemaakt.

[…]”

 verklaring van getuige [naam04] , voor zover hier van belang:

“[…]

Ik bevond mij in de loods waar de puppytraining plaatsvindt, dat is een vrij hoge loods […]

Bovenin, vlak bij het plafond van die loods bevinden zich ramen met daaronder een muur. Die ramen bevinden zich denk ik op een meter of drie hoogte. Ik heb door die ramen een auto door de lucht zien tollen. […] De trainingslocatie bevindt zich iets lager dan de weg waarop de auto moet hebben gereden. […]

[…] ik zat met het gezicht naar het raam. […] mijn aandacht werd getrokken door de door de lucht vliegende auto, ook door het licht daarvan. Desgevraagd kan ik zeggen dat die auto volgens mij dus de verlichting aan had. […]

Ik ben direct naar buiten gerend. […] Ik ben toen naar de auto links daarvan gegaan, een Kia Picanto. Met links daarvan bedoel ik gezien vanuit de richting waar ik gekomen was. Toen zag ik dat dit [voornaam verzoeker01] en [voornaam01] waren, dat wil zeggen de heer [verzoeker01] en mevrouw [naam01] , die ik uiteraard al kende van de training. […] Ik was er zelf al een keer of tien geweest en ik denk dat ik hen in de helft van die gevallen samen heb gezien. [voornaam01] kwam ook wel alleen of met haar zusje. […]

Toen ik buiten kwam was de verlichting van de Kia nog aan. Ik weet dit zeker, omdat die verlichting uitging toen ik de sleutel omdraaide om motor uit te zetten. […]

U vraagt mij naar de knipperlichten van de beide auto’s. Van de Ford Ka kan ik mij daaromtrent niets herinneren. Van de Kia weet ik dat er een knipperlicht aanstond. Desgevraagd denk ik één knipperlicht, maar het is lang geleden. Ik weet niet meer welk van de twee knipperlichten.

[…]”

 verklaring van getuige [naam05] , voor zover hier van belang:

“[…]

U houdt mij voor dat het vandaag gaat over een ongeval dat plaatsvond op 19 oktober 2016 omstreeks 19:00 uur. […] Ik was op dat moment in een loods voor een puppycursus waar ik aan deelnam. […] De loods ligt aan de Rijksstraatweg te Dordrecht.

[…]

Op uw vraag hoe de inrit naar de loods eruit ziet, kan ik zeggen dat die onverhard is, van een soort gravel en vrij breed. Ik denk dat er wel 4 auto’s naast elkaar door de inrit zouden kunnen. Er is direct als je de inrit opdraait een flinke put in het onverharde wegdek, daar moet je voor uitkijken als je erop rijdt. Dit betekent dat je niet hard kan rijden als je de inrit oprijdt. […]

[...] Op het moment van aanvang stond ik met mijn rug naar de deur. Ik hoorde een auto aankomen en keek opzij door het raampje. Ik zag daar het bovenste deel van een auto die aankwam en wilde roepen dat er nog een cursist bij kwam. Op dat moment gebeurde het ongeluk. Ik zag dat de auto die aan was komen rijden werd gelanceerd. De auto maakte een rol en een draai, de lichten schenen de loods in.

[…]

Wat mij wel opviel toen ik buiten kwam is dat de auto van [verzoeker01] de lichten nog aan had […]

Op een vraag van mr. Loman antwoord ik als volgt.

U vraagt mij of ik naast de verlichting van de auto van [verzoeker01] ook heb gezien of deze knipper-lichten aan had toen ik buiten kwam. Dat durf ik niet te zeggen, volgens mij heb ik dat niet gezien.

[…]”

 verklaring van getuige [naam06] , voor zover hier van belang:

“[…]

U houdt mij voor dat het vandaag gaat om een ongeval dat plaatsvond op 19 oktober 2016.

[…] Ik nam toen deel aan een puppycursus en bevond mij in een ruimte, een soort loods die links aan de Rijksstraatweg ligt die loopt tussen Dordrecht en Moerdijk. De loods ligt links komende vanuit Dordrecht. Het ongeval vond ‘s avonds plaats, ik denk 19:00 uur á 19:30, althans dat was de tijd waarop de cursus begon.

[…]

U vraagt mij of de cursus al was begonnen toen het ongeval plaatsvond. Dat is het geval […] Op de plek waar ik mij in de loods bevond had ik uitzicht op de deur. In die deur zitten raampjes waar je uitzicht had op de weg die ik dus kon zien.

[…]

Ik werd opgeschrikt door een harde klap. Direct daarna zag ik de lichten van een auto in een boog door de loods schijnen. Ik heb twee lichten gezien. […] Ik kan dit beschrijven als dat de lichten, die ik van rechts naar links zag gaan door de vier raampjes in de deur, als het ware zweefden door de lucht.

[…]”.

 verklaring van [verweerder01] , voor zover hier van belang:

“[…]

U vraagt mij naar de toedracht van het ongeval. Wij kwamen aanrijden vanuit, als gezegd, de richting Dordrecht. […] Toen wij van de dijk af reden richting pompstation, zagen wij verderop, net iets voor de boerderij, rechts een auto met de rechter voorband en rechter achterband in de berm staan. Die auto bevond zich op dat moment naar mijn schatting zo’n 400 á 500 meter van ons af. Ik zag de remlichten van die auto en nam daarom gas terug om te zien wat die auto ging doen. Toen wij ter hoogte van de auto waren zag ik dat er geen tegemoetkomend verkeer was en besloot ik de auto in te halen. De auto ging op dat moment ineens naar links zonder richting aan te geven. Vervolgens herinner ik mij een knal, wij zijn rond gaan draaien met onze auto. Daarna stonden wij stil voor de ingang van de boerderij.

U vraagt mij of de auto, nu ik verklaar dat ik deze zag staan, en ook de remlichten zag, stilstond of reed. Ik verklaar dat de auto stilstond in de berm. Kennelijk had de bestuurder het rempedaal ingedrukt. De lichten van deze auto waren niet aan. […]

U houdt mij voor dat, behalve de bestuurder en inzittende van de andere auto, drie andere getuigen hier hebben verklaard dat zij van deze auto de lichten door de lucht hebben zien vliegen vanuit de boerderij, waar zij zich bevonden voor een cursus. U vraagt mij om een reactie. Ik ben het daar niet mee eens. Ik heb de auto zonder lichten in de berm gezien. Vanaf het moment dat ik deze voor het eerst zag, net voor de verkeersdrempel direct na de dijk, hebben wij deze constant kunnen zien. Al die tijd stond de auto stil met de remlichten aan en zonder ander licht. Er waren twee remlichten, geen remlicht boven aan de achterruit.

[…]

Op vragen van mr. Janssens antwoord ik als volgt.

U vraagt mij of ik voor het ongeval vaker op de Rijksstraatweg kwam. Dat is het geval, ik ken de weg goed.

[…]”

 verklaring van [naam02] , voor zover hier van belang:

“[…]

U houdt mij voor dat het vandaag gaat om een ongeval dat plaatsvond op 19 oktober 2016. […]

Wij kwamen uit de richting Dordrecht en gingen naar een op de Rijksstraatweg, die loopt tussen Dordrecht en Moerdijk gelegen Starbucks om koffie te halen. […] Ik kende de weg destijds redelijk goed, we gingen vaker koffie halen bij de Starbucks.

[…]

U vraagt mij naar de toedracht van het ongeval.

Als gezegd wilden wij koffie halen bij de Starbucks op de Rijksstraatweg en voordat je daar bent is dat een rechtdoor gaande weg. Het was donker. Ik zag een auto met de rechter voorband en de rechter achterband in de berm staan. Ik zag daarvan alleen de achterlichten of de remlichten, geen voorlichten. Wij reden op dat moment ongeveer 60 km/u, voordat wij de auto inhaalden. Ik dacht, omdat het niet duidelijk was wat de auto ging doen, dat het goed was om wat afstand te nemen en minder hard te rijden. De heer [verweerder01] remde wat af en reed denk ik tussen de 50 en 55 km/u toen we de auto gingen inhalen. Deze ging opeens naar links toen we naast de auto waren. De heer [verweerder01] probeerde de auto nog te ontwijken maar dat lukte niet. Ik heb geen waarschuwing gezien dat de auto opeens naar links ging.

Op uw vraag waar wij ons bevonden en waar de andere auto zich bevond toen ik deze voor het eerst zag, antwoord ik dat de auto iets voorbij een boerderij stond waar een puppycursus gegeven wordt. Wij waren op dat moment nog een stuk terug, een paar honderd meter. U vraagt mij naar de hobbel in de weg waar ik eerder over verklaarde. Ik denk dat wij, toen we de auto zagen, daar zo’n 2 á 3 minuten voorbij waren, naar schatting zat er 200 meter tussen.

U vraagt mij hoe ik weet dat ik de remlichten van de auto zag. Gewoon, als ik rijd en het rempedaal indruk zie je remlichten. Ik zag voorlichten niet branden. Wij hebben de auto vanaf de hobbel in de weg steeds kunnen zien terwijl wij er op af reden. Toen wij dichterbij kwamen zagen we dat de auto stilstond, dat was vreemd. Omdat ik het niet vertrouwde heb ik tegen mijn partner gezegd, ga er maar iets verder omheen. Toen we ter hoogte van de auto waren en deze opeens optrok en naar links ging, zat er denk ik 5 meter tussen onze auto en die andere auto. Wij hebben die auto volgens mij geraakt net voorbij het linker portier, bij het linker voorwiel.

U houdt mij voor dat de inzittenden van de andere auto en drie andere getuigen die in de boerderij deelnamen aan een puppycursus hebben verklaard dat ze van de andere auto lichten door de lucht hebben zien vliegen. U vraagt mij om een reactie. Ik kan dat niet verklaren, ik heb geen voorlampen zien branden van de andere auto. U houdt mij ook voor dat een van deze getuigen, een dierenarts die ook bij die puppycursus was, heeft verklaard zeker te weten dat zij na het ongeval de lichten van de andere auto heeft uitgedaan. Ook dat kan ik niet verklaren, ik heb die lichten niet zien branden.

U vraagt mij, nu ik heb verklaard dat wij toen we vlakbij de auto waren, zagen dat deze stilstond, heb gezien of deze de hele tijd stilstond vanaf het moment dat wij hem zagen. Ik antwoord dat ik me, toen we de auto voor het eerst zagen, afvroeg, staat hij nou stil? Daarna heb ik er niet direct meer over nagedacht. Toen wij dichterbij kwamen zag ik dat de auto stilstond.

[…]”

3.10.

In opdracht van [verzoeker01] heeft Baan Hofman Ongevallenanalyse (verder: Baan Hofman) onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee [verweerder01] op het moment van het ongeval reed. Zij bracht op 30 september 2020 rapport uit. Bij rapport van 3 november 2021 reageerde zij op het hieronder vermelde rapport van Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (verder: MVOA) van 9 maart 2021.

3.11.

Univé heeft de rapporten van Baan Hofman laten beoordelen door MVOA die daarover en over haar bevindingen uit eigen onderzoek rapporteerde op 9 maart 2021 en 22 december 2021.

3.12.

In het rapport van Baan Hofman van 30 september 2020 staat, voor zover hier van belang:

“[…]

5. CONCLUSIES

Voorgaand onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:

[…]

  • -

    Bij een snelheid van 74 km/h voor de Ford en 5 km/h voor de Kia op het moment van de botsing past het verloop van de aanrijding, maar komen de voertuigen voor de eindposities tot stilstand. Deze gereden snelheden kunnen als minimaal gereden snelheid worden beschouwd.

  • -

    Het botsverloop en de eindposities passen het beste bij een botssnelheid van 79 km/h voor de Ford en een snelheid van 7 km/h van de Kia.

[…]”

3.13.

In het rapport van MVOA van 9 maart 2021 staat, voor zover hier van belang:

“[…]

IV Resumé:

Resumerend het volgende:

  1. Ik ben het niet eens met de door Baan Hofman Ongevallenanalyse geconcludeerde botssnelheid van de Ford (74 á 79 km/h) en de Kia (5 á 7 km/h). […]

  2. Naar aanleiding hiervan heb ik een eigen analyse naar deze aspecten uitgevoerd. Op basis daarvan concludeer ik het volgende:

  1. Naar mijn overtuiging was de botssnelheid van de Ford lager, zo tussen de 65 á 70 km/h en van de Kia hoger, rond de 15 km/h,

  2. De tijd tussen het voor de achter opkomende Fordbestuurder zichtbaar afslaan van de Kia tot het moment van de botsing was te kort om na reactie nog een handeling ter voorkoming van een aanrijding uit te voeren, althans wat de Fordbestuurder betreft. Dit betekent het volgende:

i. De Fordbestuurder heeft daardoor ook niet meer voor de botsing kunnen remmen, zodat er geen aanleiding is om de snelheid hoger te stellen dan de botssnelheid, die 65 á 70 km/h.

ii. Ook bij een aan te houden snelheid van 60 km/h was de beschikbare tijd voor de Fordbestuurder te kort om, na reactie, voor de afslaande Kia tot stilstand te remmen of een uitwijkmanoeuvre uit te voeren.

iii. Daarmee is gezegd dat bij een gereden snelheid van 60 km/h de aanrijding voor de Fordbestuurder niet te vermijden was geweest.

[…]”

3.14.

In de nadere rapportages zijn Baan Hofman en MVOA bij hun bevindingen gebleven.

4Het geschil

4.1.

[verzoeker01] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:

  1. [verweerder01] volledig aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en dat hij gehouden is de daardoor bij [verzoeker01] ontstane materiële en immateriële schade die daaraan is toe te rekenen te vergoeden;

  2. [verweerder01] aan [verzoeker01] de kosten van het deelgeschil dient te voldoen, begroot op een bedrag van € 4.829,20,

  3. de toegewezen kosten als bedoeld onder 2. binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking moeten worden voldaan op rekeningnummer [iban_nummer01] ten name van Stichting Beheer Derdengelden JBD Advocaten te Houten en dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd is als dit bedrag niet binnen deze termijn is voldaan.

4.2.

[verweerder01] voert verweer en concludeert dat [verzoeker01] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, dan wel dat deze verzoeken moeten worden afgewezen.

4.3.

Onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat [verweerder01] tegenover [verzoeker01] aansprakelijk is, verzoekt [verweerder01] de rechtbank om voor recht te verklaren dat op [verweerder01] geen schadevergoedingsplicht rust.

4.4.

[verzoeker01] voert verweer tegen dat voorwaardelijk zelfstandig verzoek van [verweerder01] en concludeert tot afwijzing daarvan.

5De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1.

[verzoeker01] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5.2.

Het geschil gaat in de kern over de vraag of [verweerder01] tegenover [verzoeker01] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker01] door het ongeval lijdt en zo ja, wat de omvang van zijn schadevergoedingsplicht is. Een oordeel daarover kan een bijdrage leveren aan het vlottrekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dat staat op zich tussen partijen ook niet ter discussie. Door [verweerder01] is wel aangevoerd dat [verzoeker01] geen belang heeft bij de onderhavige procedure omdat hij zijn schade vergoed heeft gekregen onder de afgesloten Schadeverzekering Inzittenden, maar [verzoeker01] heeft daartegenover aannemelijk gemaakt dat zijn schade het bedrag dat hij onder die verzekering heeft ontvangen (€ 113.500,00) te boven gaat. Daarmee is zijn belang gegeven.

Toedracht van het ongeval en aansprakelijkheid van [verweerder01]

5.3.

[verzoeker01] baseert de aansprakelijkheid van [verweerder01] op een onrechtmatige daad van [verweerder01] . Hij stelt dat [verweerder01] in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 11 en 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) heeft gehandeld. Dit omdat [verweerder01] met hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, althans een te hoge snelheid, [verzoeker01] inhaalde nadat [verzoeker01] richting aangaf en bezig was met een afslaande manoeuvre en omdat [verweerder01] niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover die vrij en te overzien was.

5.4.

[verweerder01] betwist dat. Volgens hem heeft [verzoeker01] de artikelen 17, 18 en 54 RVV overtreden door geen voorrang aan [verweerder01] te verlenen en geen richting aan te geven voordat hij naar links afsloeg en heeft [verzoeker01] daarmee het ongeval veroorzaakt omdat er voor [verweerder01] geen reden was om de auto niet te passeren. Daarnaast voert [verweerder01] aan dat hij niet harder dan 65 km/u heeft gereden en dat het ongeval niet te vermijden zou zijn geweest indien hij met 60 km/u zou hebben gereden. Tot slot voert [verweerder01] aan dat zijn schade volledig door Bovemij is vergoed.

5.5.

De rechtbank oordeelt dat [verweerder01] een verkeersfout heeft gemaakt die (mede) tot het ontstaan van het ongeval heeft geleid en dat [verweerder01] daarom aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en de schade die [verzoeker01] daardoor lijdt. De rechtbank licht dit toe als volgt.

5.6.

Indien Bovemij als WAM-verzekeraar van [verzoeker01] de schade die [verweerder01] door het ongeval heeft geleden heeft vergoed is dat niet redengevend voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [verweerder01] tegenover [verzoeker01] . Onduidelijk is namelijk op welke gegevens Bovemij haar beslissing heeft gebaseerd en welke afwegingen zij heeft gemaakt.

5.7.

Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [verzoeker01] de bewijslast van de door hem gestelde toedracht van het ongeval. [verzoeker01] verwijst voor dat bewijs naar de verklaringen van de betrokkenen en getuigen en het rapport van Baan Hofman. [verweerder01] betwist dat die stukken bewijs van het gestelde handelen van [verweerder01] opleveren en verwijst naar de rapporten van MVOA als tegenbewijs.

5.8.

De relevante bewijsmiddelen zijn weergegeven onder 3.7 tot en met 3.13. Op basis daarvan oordeelt de rechtbank als volgt.

5.9.

De verklaringen van [verweerder01] en [naam02] over het rijgedrag van [verzoeker01] voorafgaand aan het ongeval zijn zo onlogisch dat ervan uit moet worden gegaan dat hun waarnemingen niet juist zijn geweest en afgegaan dient te worden op de daarover door [verzoeker01] en [naam01] afgelegde verklaringen. De rechtbank baseert dit op het volgende:

  1. Bewezen is dat de verlichting van de door [verzoeker01] bestuurde auto op het moment van het ongeval brandde. Dat blijkt namelijk uit de verklaringen van [naam01] en getuige [naam04] . Het wordt ook bevestigd door de verklaringen van de getuigen [naam05] en [naam06] gelezen in samenhang met de door de politie geconstateerde schade aan de bij het ongeval betrokken auto’s. Uit de geconstateerde schade aan het dak van de door [verzoeker01] bestuurde auto (de Kia Picanto) volgt namelijk dat de lichten die deze getuigen zagen van de door [verzoeker01] bestuurde auto was.

  2. Het is volstrekt onlogisch dat de door [verzoeker01] bestuurde auto met de rechterbanden in de berm stil stond toen [verweerder01] hem naderde. Uit de getuigenverklaringen van [verzoeker01] , [naam01] en [naam04] blijkt namelijk dat [verzoeker01] al ten minste vijfmaal eerder op de betreffende locatie was geweest. Verder blijkt uit de verklaringen van [verzoeker01] en [naam01] dat zij iets te laat waren voor de puppytraining. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van de getuigen [naam05] en [naam06] . Die hebben namelijk met zoveel woorden verklaard dat de puppytraining al was begonnen of begon toen het ongeval plaatsvond. Een zinnige verklaring waarom [verzoeker01] ter hoogte van de trainingslocatie met de twee rechterbanden in de berm – die ter plaatse blijkens de in het geding gebrachte foto’s zeer smal is – stil zou zijn gaan staan ontbreekt.

5.10.

Verder is er voldoende bewijs dat [verzoeker01] voor het afslaan naar links richting heeft aangegeven. Dat blijkt namelijk uit de verklaring van getuige [naam04] dat er een knipperlicht aanstond, gelezen in samenhang met de verklaring van [verzoeker01] dat hij dit automatisch doet en de verklaring van [naam01] dat hij dat altijd doet. De verklaring van getuige [naam05] doet daar niet aan af. Hij verklaarde namelijk slechts dat hij het volgens hem niet gezien heeft. Dat betekent niet dat hij gezien heeft dat er geen knipperlicht(en) aanstond(en).

5.11.

Het vorenstaande betekent dat ervan uit dient te worden gegaan dat de verlichting van de door [verzoeker01] bestuurde auto aan was, dat [verzoeker01] op de Rijksstraatweg met een snelheid van ongeveer 50 km per uur reed en voor de inrit naar de cursuslocatie zijn snelheid heeft verminderd naar stapvoets en dat hij voor het afslaan richting naar links heeft aangegeven.

5.12.

Op grond van dat rijgedrag van [verzoeker01] en de situatie ter plaatse diende [verweerder01] voor het inzetten van zijn inhaalmanoeuvre er in redelijkheid rekening mee te houden dat de door [verzoeker01] bestuurde auto zou afslaan en zijn rijgedrag daarop aan te passen. [verweerder01] heeft verklaard dat hij de Rijksstraatweg goed kent. Verondersteld mag daarom worden dat hij wist dat zich aan de linkerzijde van het deel van de Rijksstraatweg waarop hij reed een inrit bevond. Dit betekent dat [verweerder01] achter de langzaam rijdende auto van [verzoeker01] had moeten blijven rijden of bij het inhalen (over de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer) zijn snelheid zodanig had moeten verminderen dat hij tijdig en adequaat kon reageren op de op dat moment voor hem geenszins ondenkbare kans dat de auto voor hem naar links zou afslaan.

5.13.

Vast staat dat [verweerder01] dat niet heeft gedaan. Uit de ongevalsanalyses van Baan Hofman en MVOA blijkt dat hij op het moment van het ongeval met een snelheid van ten minste 65 km/u reed.

5.14.

Door aldus te rijden heeft [verweerder01] tegenover [verzoeker01] onrechtmatig gehandeld. Hij heeft namelijk zijn snelheid niet aangepast om tijdig en adequaat te kunnen reageren op de op dat moment voor hem geenszins ondenkbare kans dat de auto voor hem naar links zou afslaan. Daarmee heeft [verweerder01] het gevaar op het ontstaan van een ongeval vergroot en artikel 5 WVW overtreden. Ook heeft [verweerder01] de ter plaatse geldende maximumsnelheid overtreden.

5.15.

Door die gedraging van [verweerder01] werd het gevaar voor verkeersongevallen in het algemeen vergroot. Dit gevaar heeft zich ook in de vorm van het ongeval verwezenlijkt. Daarmee is in beginsel gegeven dat het ongeval door voormelde gedraging van [verweerder01] is veroorzaakt, onder voorbehoud van bewijs van het gestelde tegendeel.

5.16.

[verweerder01] stelt slechts dat het ongeval niet te vermijden zou zijn geweest indien hij zich aan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 60 km/u had gehouden en onderbouwt dat met het rapport van MVOA. Dit kan [verweerder01] niet baten omdat de situatie ter plaatse vergde dat hij aanmerkelijk langzamer dan 60 km/u zou rijden. Hij stelt niet dat in dat geval het ongeval ook niet te vermijden zou zijn geweest.

5.17.

Dit alles betekent dat [verweerder01] tegenover [verzoeker01] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker01] door het ongeval lijdt.

Eigen schuld van [verzoeker01] (inclusief billijkheidscorrectie)

5.18.

De vergoedingsplicht van [verweerder01] wordt verminderd door de schade over hem en [verzoeker01] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Dit is de zogenoemde causale verdeling. Een andere verdeling is mogelijk indien de billijkheid dit eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval (art. 6:101 BW).

5.19.

Het beroep van [verweerder01] op deze wetsbepaling slaagt. [verzoeker01] diende namelijk bij het inrijden van de inrit het overige verkeer te laten voorgaan (art. 54 WVW). Daarom diende hij voordat hij afsloeg niet alleen richting aan te geven maar zich ook ervan te vergewissen dat er geen ander verkeer aankwam en daarvoor goed in zijn spiegels te kijken. Vast staat dat [verzoeker01] dat onvoldoende heeft gedaan. Hij heeft namelijk verklaard dat hij de door [verweerder01] bestuurde auto niet heeft gezien en er is geen reden om aan te nemen dat hij die auto niet kon zien. Het ongeval vond namelijk plaats op een rechte weg en niet gesteld is dat de verlichting van de door [verweerder01] bestuurde auto niet aan was.

5.20.

Met die verwijtbare gedraging heeft [verzoeker01] bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade. Die bijdrage is naar het oordeel van de rechtbank minder groot dan de bijdrage van de verkeersfout van [verweerder01] . Dit leidt tot een causale verdeling van de schade van 60% voor [verweerder01] en 40% voor [verzoeker01] .

5.21.

De billijkheid vereist dat die verdeling aldus wordt gecorrigeerd dat de schade niet slechts voor 60%, maar voor 75% voor rekening van [verweerder01] komt. Dit omdat de verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder01] naar het oordeel van de rechtbank groter is dan de verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker01] en er voldoende grond is om aan te nemen dat [verzoeker01] als gevolg van het ongeval blijvend letsel heeft. De rechtbank licht dit toe als volgt.

5.22.

[verzoeker01] heeft niet goed in zijn spiegels gekeken op een moment dat dit wel vereist was en de door [verweerder01] bestuurde auto niet waargenomen. [verweerder01] heeft daarentegen de door [verzoeker01] bestuurde auto wel waargenomen, de situatie verkeerd beoordeeld en er voor gekozen om de auto van [verzoeker01] met te hoge snelheid in te halen.

5.23.

Vast staat dat [verzoeker01] bij het ongeval ernstig letsel waaronder een hersenkneuzing heeft opgelopen. Omdat [verweerder01] dat niet heeft weersproken staat ook vast dat [verzoeker01] momenteel een IVA (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten)-uitkering ontvangt. [verweerder01] betwist weliswaar dat die uitkering het gevolg is van het door het ongeval opgelopen letsel, maar voert geen alternatieve verklaring aan voor de IVA-uitkering van [verzoeker01] . Er is daarom voldoende grond om aan te nemen dat [verzoeker01] door het ongeval blijvend en ernstig letsel heeft opgelopen.

5.24.

Per saldo is de rechtbank daarom van oordeel dat toepassing van artikel 6:101 BW ertoe lijdt dat 75% van de schade die [verzoeker01] door het ongeval lijdt voor rekening van [verweerder01] komt. Het door [verweerder01] ingediende tegenverzoek dient gelet daarop te worden afgewezen.

De kosten van het deelgeschil

5.25.

Op grond van artikel 1019aa Rv dient begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoeker01] . Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden.

5.26.

In het verzoekschrift heeft [verzoeker01] een specificatie van zijn kosten van het deelgeschil opgenomen van € 4.829,20 (14 uren á € 280,00 per uur, btw en € 86,00 aan griffierecht).

5.27.

[verweerder01] betwist de redelijkheid van de tijdsbesteding en het uurtarief. Hij vindt dat een uurtarief van € 265,00 te vermeerderen met btw volstaat en dat de aan het opstellen van het verzoekschrift bestede tijd moet worden geschat op 5 uren. Daarnaast voert hij aan dat de kosten van het deelgeschil de mate van eigen schuld volgen.

5.28.

De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker01] op € 4.829,20 inclusief btw en zal bepalen dat [verweerder01] 75% daarvan (€ 3.621,90) aan [verzoeker01] moet betalen. De rechtbank licht dit toe als volgt.

5.29.

Gelet op de expertise van mr. Janssens en de ingewikkeldheid en het belang van de zaak komt een uurtarief van € 280,00 exclusief btw de rechtbank redelijk voor. Hetzelfde geldt voor de tijdsbesteding. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat mr. Janssen 7 uur declareert voor het opstellen van het verzoekschrift en de aantekeningen voor de mondelinge behandeling en dat 2 uur voor het opstellen van die aantekeningen redelijk is.

5.30.

Omdat [verweerder01] aansprakelijk is voor de schade is hij verplicht om de kosten van het deelgeschil van [verzoeker01] te betalen maar deze verplichting dient op grond van het percentage eigen schuld van [verzoeker01] met 25% te worden verminderd. Voor de door [verzoeker01] bepleite ‘tweede correctie’ op grond van de billijkheid ziet de rechtbank geen aanleiding. De aard van de deelgeschilprocedure alleen is daarvoor niet voldoende. De rechtbank zal daarom bepalen dat [verweerder01] € 3.621,90 moet betalen op de door [verzoeker01] aangegeven bankrekening. ECLI:NL:RBROT:2024:663