RBMNE 270324 letsel productiemedewerker na val van hoge orderpicker; wg-er aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 270324 letsel productiemedewerker na val van hoge orderpicker; wg-er aansprakelijk
- verzocht 8,42 uur x € 245,00 +7% +21%, toegewezen excl kantoorkosten € 2.496,11;
- het begrip kantoorkosten gedateerd, arbitrair en misleidend i.d.z.v. 6:193c, eerste lid onder d BW
- tegenverzoek t.z.v. kosten deelgeschil aangesproken partij afgewezen
2Inleiding
2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1970, is een werknemer van [verweerster] . Hij is op 27 november 2017 voor onbepaalde tijd bij [verweerster] in dienst getreden als Productiemedewerker. Hij was werkzaam op de locatie [plaats] .
2.2.
[verweerster] is een onderneming die zich bezighoudt met het verpakken en distribueren van goederen. Op de locatie [plaats] worden in het
magazijn met behulp van AutoStore robots bestellingen binnen zeer korte tijd
verzendklaar gemaakt.
2.3.
Op 28 november 2022 rond 17.30 uur heeft [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden op de locatie [plaats] letsel opgelopen. Hij was bezig met het uitvoeren van werkzaamheden met een hoge orderpicker en is op een hoogte, ergens tussen de 1 à 2 meter, uit de orderpicker gevallen/gestapt. [verzoeker] is sinds het ongeval arbeidsongeschikt.
2.4.
Op de locatie wordt gebruik gemaakt van twee soorten orderpickers, een kleine en een grote. Het veiligheidshekje van de kleine orderpicker kan niet open als die op hoogte is. Het veiligheidshekje van de grote kan wel open op hoogte.
2.5.
De teamleider van [verzoeker] heeft over het incident de volgende melding gemaakt:
“Om 17:30 kwam [verzoeker (voornaam)] naar [B (voornaam)] , nadat hij van de grote orderpicktruck was gevallen.
Op een hoogte van 1 meter, terwijl [verzoeker (voornaam)] dacht dat deze op de grond stond, kon hij uitstappen maar viel een stuk naar beneden.
[verzoeker (voornaam)] is op zijn zij terecht gekomen en heeft ook de klap met zijn rechterhand opgevangen. [verzoeker (voornaam)] heeft naar eigen zeggen 5 minuten gelegen op de vloer.
Daarna is hij naar [B (voornaam)] gelopen, vertelde wat er gebeurt is en dat hij naar huis wilde. [verzoeker (voornaam)] ervaart rugpijn tussen zijn schouderbladen en pijn aan zijn rechterhand. Zijn vingers aan zijn hand voelen ook tintelend aan, waarschijnlijk van de klap.
[verzoeker (voornaam)] was nog goed bij zinnen en ervaarde verder geen klachten zoals duizeligheid en/of misselijkheid. Om 17.45 is [verzoeker (voornaam)] zelf naar huis gegaan, en zal contact met een arts opnemen.
De (grote) orderpicktruck stond in de zuidhal er als volgt bij:
(…)
Na inspectie blijkt inderdaad dat het veiligheidshekje gewoon open kan terwijl de orderpick op hoogte is, dat zou niet mogen gebeuren.
[verzoeker (voornaam)] dacht dus dat hij op de grond stond en viel.
Grote orderpick kan dus niet gebruikt worden
@ [B] graag ook goed overdragen aan de nachtploeg”
2.6.
Mr. Arslan heeft [verweerster] op 29 maart 2023 aansprakelijk gesteld voor de letselschade van [verzoeker] door het ongeval. [verweerster] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om:
I. voor recht te verklaren dat [verweerster] aansprakelijk is voor de geleden en te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] voor zover deze voortvloeit uit het bedrijfsongeval dat op 28 november 2022 plaatsvond;
II. [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure zoals begroot in productie 8 (€ 2.772,60).
3.2.
[verweerster] vindt dat zij niet aansprakelijk is. Zij voert aan dat zij niet is
tekortgeschoten in haar zorgplicht. Volgens haar heeft [verzoeker] niet de vereiste minimale voorzichtigheid betracht. De kosten van het deelgeschil moeten volgens haar worden afgewezen.
4De beoordeling
Kern van het geschil
4.1.
Kern van het geschil is of [verweerster] als werkgever aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt door het letsel dat hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft opgelopen.
Beslissing kantonrechter
4.2.
De kantonrechter zal hierna beslissen dat [verweerster] aansprakelijk is voor de letselschade van [verzoeker] door het arbeidsongeval en zal de verzochte proceskosten zonder de apart gevorderde kantoorkosten toewijzen. Deze beslissingen zullen hierna worden uitgelegd.
Toetsingskader: artikel 7:658 BW
4.3. Het verzoek van [verzoeker] is gegrond op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In lid 1 van dat artikel staat dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Lid 2 bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn in lid 1 omschreven zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
[verzoeker] moet stellen en zo nodig bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden (oorzakelijk verband): daarin is hij geslaagd
4.4.
Voor het aannemen van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW moet de werknemer stellen en zo nodig bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden en dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden waarin de schade gesteld wordt te zijn geleden.
4.5.
Vast staat dat [verzoeker] op 28 november 2022 rond 17.30 uur een arbeidsongeval is overkomen, in die zin dat hij tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden in de grote orderpicker vanaf een hoogte (tussen de 1 à 2 meter) op de grond is terechtgekomen. Partijen zijn het niet eens over vanaf welke hoogte nu precies [verzoeker] uit de orderpicker is gestapt/gevallen, maar dat kan in het midden blijven. De werknemer hoeft namelijk niet de precieze toedracht van het arbeidsongeval te bewijzen1.
4.6.
[verzoeker] stelt dat hij als gevolg van het ongeval lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gekneusde borstkas en pijnklachten aan zijn schouder en rug. [verweerster] betwist dat er een oorzakelijk verband is tussen het ongeval en de klachten van [verzoeker] , maar dit verweer slaagt niet. De vraag of al zijn klachten kunnen worden toegeschreven aan het ongeval is, speelt nu bij de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag nog geen rol. Voldoende is dat de mogelijkheid van schade aanwezig is en dat is het geval. Met de notitie van de bedrijfsleider en de inhoud van het huisartsenjournaal heeft [verzoeker] voldoende aangetoond dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden in elk geval enige schade (pijn) heeft geleden. Zo schrijft de bedrijfsleider in zijn melding over het ongeval “[verzoeker (voornaam)] ervaart rugpijn tussen zijn schouderbladen en pijn aan zijn rechterhand. Zijn vingers aan zijn hand voelen ook tintelend aan, waarschijnlijk van de klap.”. Na het ongeval is [verzoeker] naar de huisarts/huisartsenpost gegaan. In het huisartsenjournaal staat bij de datum van het ongeval onder meer vermeld “trauma, lijkt zonder fracturen”.
4.7.
[verweerster] is dus in beginsel voor de schade aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij haar zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid
4.8.
Dat sprake is van opzet heeft [verweerster] niet gesteld en dat sprake is van bewuste roekeloosheid, daarvoor heeft zij onvoldoende gesteld. Van bewust roekeloos handelen is pas sprake indien de werknemer zich, tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest. [verweerster] voert wel aan dat [verzoeker] zich bewust moet zijn geweest van het roekeloze karakter van zijn gedraging, maar zij heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dat blijkt.
[verweerster] moet bewijzen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht: daarin is zij niet geslaagd
4.9.
[verweerster] moet bewijzen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW. Dat artikel houdt een ruime zorgplicht in. Er wordt niet snel aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 lid 1 BW beoogt ook geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen2. In de context van artikel 7:658 BW gaat het in het bijzonder ook om de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn. Beide factoren bepalen in belangrijke mate wat de risico’s voor de werknemer zijn en wat daarom van de werkgever kan worden verlangd.
4.10.
Tegelijkertijd gaat de zorgplicht niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Ook in het kader van het werk is er een zeker ‘normaal maatschappelijk risico’, zoals verwoord in de conclusie bij de uitspraak van de Hoge Raad van 21 april 20233 waar [verweerster] ook ter zitting op heeft gewezen, waarvoor een getroffen werknemer zijn werkgever niet met succes kan aanspreken. AG Hartlief omschrijft dit als volgt: “Eigenlijk gaat het om gevallen waarin de betrokken werknemer geen aanspraak kan maken op zorg door de werkgever, maar in plaats daarvan zelf moet opletten. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om alledaagse gevaren die men niet alleen in de context van het werk maar ook daarbuiten (‘in het normale leven’) tegenkomt en waartegen men zich op een zelfde wijze als ‘normaal’, buiten het werk dus, kan wapenen. In een dergelijk geval mag de werkgever in principe rekenen op die normale afdoende oplettendheid. Het verbaast niet dat in dit verband wel wordt verwezen naar ‘huis-, tuin- en keuken-gevaren’ of ‘huis-, tuin- en keuken-ongelukjes’. Zo wordt niet alleen gesuggereerd dat het gaat om ongevallen die eigenlijk meer met (on)oplettendheid van de werknemer te maken hebben dan met een gebrekkige organisatie van het werk of een gebrekkige inrichting van de werkplek, maar wordt ook een zekere onbenulligheid van het ongeval benadrukt.”
4.11.
[verweerster] stelt zij dat het volgende heeft gedaan om een veilige werkomgeving te bieden. Zij stelt het volgen van cursussen om met de orderpicker te werken verplicht, zij laat de orderpicker jaarlijks keuren, zij heeft de risico's van het werken met de orderpicker in kaart gebracht in haar Risico Inventarisatie & Evaluatie en zij heeft op de orderpicker een veiligheidsbord gemonteerd dat exact waarschuwt voor het gevaar dat zich in onderhavig geval heeft verwezenlijkt. Op de grote orderpicker is namelijk een waarschuwingsbord geplaatst met de tekst “LET OP HEKJES OPENEN ALS JE HELEMAAL GEZAKT BENT”. Naar aanleiding van het bedrijfsongeval is de orderpicker (nogmaals) gekeurd op 29 november 2022 en daarbij werden geen afwijkingen geconstateerd. Zij wijst erop dat tijdens de training expliciet wordt verteld dat de gebruiker altijd moet opletten dat de orderpicker in uiterste laagste stand staat, voordat hij afstapt. Ook wijst zij erop dat het veiligheidshek van de grote orderpicker alleen open kan gaan door het verrichten van actieve handelingen. Dat [verzoeker] op een hoogte van één tot anderhalve meter bewust is uitgestapt betekent volgens haar dat hij niet de vereiste normale oplettendheid heeft betracht. Want het is algemeen bekend dat het uitstappen op hoogte, of dat nu van een ladder of een orderpicker is, risico’s met zich brengt en dat voorzichtigheid vereist is. [verweerster] heeft verder toegelicht dat op de grote orderpicker ook een functie aangebracht kan worden waardoor het hekje op hoogte niet open kan, maar dat zij ervoor heeft gekozen om dat niet te doen omdat volgens haar (leverancier) dit mechanisme weer nieuwe veiligheidsrisico’s creëert zoals bij calamiteiten of brand.
4.12.
[verzoeker] heeft toegelicht dat op de dag van het ongeval de accu van de kleine orderpicker leeg was en dat hij daarom gebruik maakte van de grote. Hij was bezig met een order pakken maar heeft zich vergist, hij was zich niet bewust dat het hekje van de grote orderpicker op hoogte open kon en dacht dat hij beneden was toen hij uitstapte. Hij betwist dat het waarschuwingsbord met de tekst over het openen van het hekje er toen al opzat. Volgens hem is dit er pas na het ongeval opgebracht. Verder heeft hij erop gewezen dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat [verweerster] de leverancier heeft verzocht een nieuwe functie op de orderpicker toe te voegen. Het feit dat zij dit heeft besloten, wijst erop dat een veiliger alternatief voorhanden was. Met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad4 stelt [verzoeker] dat wanneer na het ongeval komt vast te staan dat er een veiliger alternatief voorhanden was en het gebruik van dit alternatief al voor het ongeval van de werkgever gevergd had kunnen worden, de schending van de zorgplicht in beginsel vaststaat.
4.13.
De kantonrechter vindt de volgende omstandigheden van belang. Het gaat hier niet om een handeling zoals bijvoorbeeld trappen lopen als alledaagse bezigheid, een handeling die op het werk en ook daarbuiten ‘in het normale leven’ voorkomt. Het gaat hier om werkzaamheden met een orderpicker in een magazijn bij een bedrijf waar bestellingen binnen zeer korte tijd verzendklaar worden gemaakt. Op de betreffende locatie wordt gewerkt met een kleine orderpicker en een grote. Het hekje van de kleine orderpicker kan op hoogte uit veiligheidsoverwegingen niet open, het hekje van de grote orderpicker wel. Uit de notitie over het ongeval van de teamleider volgt dat de teamleider er, net als [verzoeker] , van uitging dat het hekje van de grote orderpicker op hoogte ook niet open kon.
4.14.
Tegen deze achtergrond en gelet op de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn, vindt de kantonrechter de maatregelen die [verweerster] heeft genomen niet afdoende. Of het waarschuwingsbord er nu voor of na het ongeval is aangebracht, kan in het midden blijven. De kantonrechter vindt dit geen afdoende maatregel. Er waren effectievere maatregelen ter voorkoming van een ongeval zoals dit zich heeft voorgedaan mogelijk, namelijk een veiligheidsfunctie net als bij de kleine orderpicker. Daar komt nog bij dat [verzoeker] maar met één oog kan zien en daarom geen diepte zag. [verweerster] wist dat. Mogelijk is de kans op een ongeval zoals is voorgekomen niet extreem groot, maar de gevolgen van een val/stap vanaf een hoogte kunnen zeer ernstig zijn.
4.15.
[verweerster] heeft dus onvoldoende (eenvoudig te nemen) maatregelen genomen die risico’s met het werken met de grote orderpicker verkleinen. Het standpunt van (de leverancier van) [verweerster] dat dit mechanisme weer nieuwe veiligheidsrisico’s zoals bij calamiteiten of brand creëert, is moeilijk te volgen. Niet duidelijk is waarom dit voor de grote en niet voor de kleine orderpicker geldt en verder is niet duidelijk waarom het bij andere calamiteiten (altijd) een nadeel is dat het hek op hoogte niet opengaat. De slotsom is dat [verweerster] kan worden gevergd dat zij bij de grote orderpicker net als bij de kleine een veiligheidsmaatregel treft.
Wat betekent dit voor het verzoek van [verzoeker] ?
4.16.
De kantonrechter komt dus tot het oordeel dat [verweerster] haar zorgplicht heeft geschonden en dat zij aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] daardoor heeft geleden. De verzochte verklaring voor recht is toewijsbaar.
Kosten deelgeschil
4.17.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.18.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 2.772,60 (8,42 uur x € 245 exclusief 7% kantoorkosten en btw). De kantonrechter komt met deze berekening op een bedrag van € 2.670,83.
4.19.
[verweerster] meent dat niet aan de dubbele redelijkheidstoets wordt voldaan. Het uurtarief is niet redelijk omdat uit de urenspecificatie niet blijkt door wie de werkzaamheden zijn voldaan. Een uurtarief van € 200,00 is volgens haar redelijk. Ook zijn kantoorkosten gevorderd en die worden volgens vaste rechtspraak niet vergoed, die worden geacht te zijn inbegrepen in het uurtarief van de advocaat. Daarnaast zijn de kosten niet evenredig naar de mate van eigen schuld van [verzoeker] . Het verzoek tot vergoeding van kosten dient volgens haar te worden afgewezen dan wel te worden gematigd naar evenredigheid.
4.20.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven (8,42) past daar bij. Het gehanteerde uurtarief (€ 245,--) acht de kantonrechter gelet op de specialisatie van de gemachtigde niet exorbitant hoog in het licht van de tijdsbesteding, zolang de 7% kantoorkosten niet zelfstandig in rekening worden gebracht. Het begrip kantoorkosten is gedateerd en arbitrair en ook misleidend in de zin van artikel 6:193c, eerste lid onder d BW. In de conceptdeclaratie is inderdaad niet vermeld wie de werkzaamheden heeft verricht, maar uit de declaratie in samenhang met het verzoekschrift, de overgelegde correspondentie en de verklaring van mr. Arslan ter zitting blijkt afdoende dat deze werkzaamheden door mr. Arslan zijn verricht. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 8,42 uren x € 245,-- exclusief btw, dus op € 2.496,10 inclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 86,-- dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. [verweerster] zal tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld.
4.21.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om zoals [verweerster] verzoekt niet tot een volledige veroordeling voor de begrote kosten over te gaan. Artikel 7:658 BW kent een bijzondere eigenschuldregeling. Als de aansprakelijkheid van de werkgever is komen vast te staan, dan is hij in beginsel gehouden tot vergoeding van de gehele schade van de werknemer. Artikel 6:101 lid 1 BW kan in het kader van de schadebeperkingsplicht wel een rol van betekenis spelen bij de begroting van de schade maar die vraag ligt in dit deelgeschil niet voor. In dit deelgeschil gaat het om een verklaring voor recht over de aansprakelijkheid. De kantonrechter zal dus tot een volledige veroordeling voor de begrote kosten overgaan. In een later stadium van onderhandelingen of in de bodemprocedure kan zo nodig correctie/verrekening plaatsvinden op de buitengerechtelijke kosten die [verzoeker] dan nog vordert of krijgt vergoed.
Uitvoerbaar bij voorraad?
4.22.
De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [verzoeker] vraagt omdat niet rechtstreeks tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure kan worden opgekomen. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv.
Tegenverzoek kosten
4.23.
[verweerster] doet een tegenverzoek waarbij zij vraagt om [verzoeker] in de kosten van deze procedure te veroordelen. Dit kan niet in een deelgeschilprocedure. In artikel 1019aa eerste lid Rv is geregeld dat alleen de kosten van de benadeelde worden begroot. Bovendien is [verzoeker] in het gelijk gesteld voor wat betreft de aansprakelijkheid van [verweerster] . Het tegenverzoek van [verweerster] zal de rechtbank dus afwijzen. ECLI:NL:RBMNE:2024:2354
1Hoge Raad 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, Hoge Raad 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837
2Hoge Raad 5 november 1965, ECLI:NL:1965:AB7079 (Kelderluik)
3Conclusie van A-G T. Hartlief van 21 april 2023, ECLI:NL:PHR:2023:454 paragraaf 3.8
4Hoge Raad 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313, r.o. 3.3.2.