Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 270411 gedaagde wel, en haar ouders niet, aansprakelijk voor onterechte beschuldiging sexueel misbruik docent, smartengeld 10.000,00 + dwangsom

Rb Leeuwarden 270411 gedaagde wel, en haar ouders niet, aansprakelijk voor onterechte beschuldiging sexueel misbruik docent, smartengeld 10.000,00 + dwangsom
4.  De beoordeling
4.1.  Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of [gedaagde 1] en/of haar ouders onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres].

met betrekking tot [gedaagde 1]
4.2.  De rechtbank stelt vast dat uit de in- en externe onderzoeken (in opdracht) van de school niet is gebleken dat er feiten of gebeurtenissen aan te wijzen zijn die aannemelijk maken dat [eiseres] grensoverschrijdend gedrag (in de vorm van seksueel misbruik en/of seksuele intimidatie) heeft vertoond ten opzichte van [gedaagde 1]. De onderzoeker van GIMD concludeert immers zowel dat [gedaagde 1] niet lijkt te liegen als dat [eiseres] zich niet schuldig lijkt te hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. Met betrekking tot de e-mail van 14 mei 2007 die van [eiseres] afkomstig zou zijn, heeft [gedaagde 1] niets ingebracht tegen de argumenten van [eiseres] dat die niet van haar hand kan zijn: de onjuiste spelling ('[voornaam]') van haar voornaam, de taalfouten die zij als Neerlandica niet zou maken en het haar onbekende mailadres. De aantijgingen blijven vaag en niet zijn onderbouwd, terwijl [gedaagde 1] heeft nagelaten aangifte te doen, waardoor onderzoek door de daartoe aangewezen instanties is uitgebleven. De enkele stelling dat [gedaagde 1] bij een poging tot het doen van aangifte totaal is dichtgeklapt, houdt nog niet in dat het doen van aangifte ook op een later moment onmogelijk was. [gedaagden] voeren weliswaar aan dat deskundigen, onder wie de behandelaar van [gedaagde 1] bij Fier Fryslân, mevrouw [T], haar hebben ontraden om aangifte te doen, maar onderbouwen dit noch bij antwoord, noch bij dupliek, met bijvoorbeeld (een) schriftelijke verklaring(en) waaruit dit zou kunnen blijken. De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat er geen tastbare aanwijzingen voorhanden zijn dat hetgeen waarvan [gedaagde 1] [eiseres] heeft beschuldigd, zich ook werkelijk heeft voorgedaan. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de eerder geuite beschuldigingen van de zijde van [gedaagde 1] gegrond zijn en op waarheid berusten. Dat niet duidelijk is geworden wat wel of niet is gebeurd, moet [gedaagde 1] worden aangerekend, daargelaten of deze beschuldigingen nu al dan niet slechts zijn gedaan bij de daartoe bestemde vertrouwenspersonen. Het uiten van beschuldigingen die niet gestaafd zijn met enig bewijsmateriaal is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig jegens [eiseres].

4.3.  Op grond van artikel 6:165 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) vormt een geestelijke of lichamelijke tekortkoming geen beletsel om een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaar of ouder als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. Of de stoornis van [gedaagde 1], die bekend is met PDD-NOS, al dan niet als een dergelijke tekortkoming moet worden gekwalificeerd, kan daarom in het midden blijven.

met betrekking tot de ouders van [gedaagde 1]
4.4.  De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:169 lid 2 BW aansprakelijkheid vestigt voor schade ten gevolge van fouten van kinderen van 14 en 15 jaar, tenzij de ouders niet kan worden verweten dat zij de gedraging van het kind niet hebben belet. Voor kinderen vanaf 16 jaar is de hoofdregel van artikel 6:162 BW van toepassing, waarbij voor ouders slechts aansprakelijkheid ontstaat naast die van het kind, als hun een eigen onrechtmatig handelen of nalaten kan worden verweten. Nu [gedaagde 1] op [geboortedatum] is geboren en de eerste beschuldigingen dateren van vlak voor haar zestiende verjaardag, waarna zij hebben voortgeduurd en werden geconcretiseerd, overweegt de rechtbank dat slechts op de eerste beschuldigingen artikel 6:169 lid 2 BW van toepassing is, waarna de hoofdregel van artikel 6:162 BW op dit geval dient te worden toegepast. Tussen partijen staat vast dat de ouders niet eerder dan in maart 2008 op de hoogte zijn geraakt van de contacten van [gedaagde 1] met de vertrouwensfunctionarissen van de school en van de handelingen waarvan [gedaagde 1] [eiseres] beschuldigde. De rechtbank is onder die omstandigheden van oordeel dat de ouders deze eerste beschuldigingen van februari 2007 niet hadden kunnen verhinderen. De ouders van [gedaagde 1] zijn daarom niet aansprakelijk voor de gedragingen van [gedaagde 1] op grond van artikel 6:169 lid 2 BW. Omdat op deze grond geen aansprakelijkheid komt vast te staan, kan het beroep dat is gedaan op artikel 6:165 lid 2 BW buiten beschouwing blijven.

4.5.  Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de ouders van [gedaagde 1] zelf onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door [gedaagde 1], zoals [eiseres] stelt, onvoorwaardelijk te geloven en te steunen en daarbij niet over te gaan tot het doen van aangifte. De rechtbank acht bij de beantwoording van deze vraag het volgende van belang. Vast staat dat de ouders zich tot de politie hebben gewend nadat ze op de hoogte zijn gesteld van de door [gedaagde 1] geuite beschuldigingen. Daarnaast staat vast dat de ouders van [gedaagde 1] melding hebben gedaan bij de vertrouwensinspecteur in het onderwijs. Daarmee hebben de ouders de stappen ondernomen die van hen mochten worden verwacht. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de ouders van [gedaagde 1] wisten of hadden moeten weten dat de beschuldigingen van [gedaagde 1] onjuist waren maar [eiseres] heeft niet gemotiveerd op grond waarvan de ouders dat hadden moeten weten. Het is op zichzelf vanzelfsprekend dat ouders een kind steunen wanneer het zegt geconfronteerd te zijn met grensoverschrijdend gedrag van een docent. Naar het oordeel van de rechtbank handelden de ouders van [gedaagde 1] in de onderhavige situatie dan ook niet onrechtmatig jegens [eiseres] door hun dochter te steunen en geloven en de maatregelen te nemen die zij onder die omstandigheden nodig achtten. In dat verband is ook niet als onrechtmatig aan te merken dat de ouders van [gedaagde 1], naast de school en de politie, mevrouw [B] en mevrouw [A] op de hoogte hebben gebracht van het vermeende handelen van [eiseres]. Overleg over de te volgen handelwijze met personen uit de directe omgeving die als deskundig worden beschouwd is in een dergelijke situatie immers niet ongebruikelijk. Gelet op het voorgaande hebben de ouders naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres].

schade
4.6.  De rechtbank oordeelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dat alleen [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. [eiseres] stelt dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Zij is arbeidsongeschikt geraakt en heeft zich onder behandeling moeten stellen van haar huisarts, een psycholoog en een psychiater. Haar leven is totaal ontwricht, aldus [eiseres]. Ter onderbouwing van haar schade heeft [eiseres] een brief van 12 februari 2010 overgelegd van de bedrijfsarts S.W.O. Huitema. Ook heeft [eiseres] een brief overgelegd van de psychiater W.H.J. Mutsaers van 9 maart 2010, gericht aan de bedrijfsarts. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met de brieven van de bedrijfsarts en de psychiater, waarvan de inhoud deels is weergegeven in rechtsoverwegingen 2.15. en 2.16., voldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden welke schade een rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1]. Het lijdt ook geen twijfel dat [eiseres] als gevolg van die gebeurtenissen in haar eer en goede naam is aangetast en dat haar veel psychisch leed is toegebracht. Voor de vaststelling van de hoogte van een billijke schadevergoeding acht de rechtbank alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder in het bijzonder de ernst van de geuite beschuldigingen, het psychische leed dat is veroorzaakt, de ontstane arbeidsongeschiktheid waarbij het niet zeker is dat zij haar werkzaamheden bij de school zal kunnen hervatten. De rechtbank acht, gelet op voorgaande omstandigheden en rekening houdend met door andere Nederlandse rechters toegekende bedragen als immateriële schadevergoeding - voor zover daarbij sprake is van min of meer vergelijkbare gevallen - een vergoeding van EUR 10.000,00 billijk.

4.7.  Naast vergoeding van immateriële schade heeft [eiseres] vergoeding van materiële schade gevorderd, nader op te maken bij staat. [eiseres] heeft ter zake van deze schade gesteld dat zij bestaat uit kosten voor medische behandeling en rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat uit de overige stellingen van [eiseres] blijkt dat zij met behandeling is gestopt toen bleek dat deze niet werd vergoed, zodat op dit punt geen schade is geleden, en dat zij met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand niet heeft gesteld dat dit andere kosten zijn dan die waarin de proceskostenveroordeling al voorziet. Daarmee heeft [eiseres], naar het oordeel van de rechtbank, de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal dan ook de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure afwijzen. De gevraagde verklaring voor recht zal eveneens worden afgewezen wegens gebrek aan belang.

de overige vorderingen
4.8.  Ten aanzien van de vorderingen onder III overweegt de rechtbank als volgt. Nu niet gebleken is dat [gedaagde 1] de door haar geuite beschuldigingen publiekelijk heeft gedaan, acht de rechtbank het publiekelijk intrekken van de door haar geuite beschuldigingen niet aangewezen. Met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde excuses overweegt de rechtbank dat excuses zijn te beschouwen als een uiting van een gemoedstoestand waartoe een veroordeling niet mogelijk is. Op dit punt zal de vordering dan ook worden afgewezen.

4.9.  Gelet op het belang van [eiseres] om gevrijwaard te blijven van onterechte beschuldigingen als eerder door [gedaagde 1] gedaan is de rechtbank van oordeel dat een gebod, zoals gevorderd onder IV voor toewijzing in aanmerking komt. Het geheel van feiten en omstandigheden overziend, ziet de rechtbank aanleiding om aan bovenstaand gebod een dwangsom te verbinden, zij het in gematigde vorm. Tevens zal aan de te verbeuren dwangsommen een maximum worden verbonden.

4.10.  [gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, stelt de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vast op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding  EUR   85,98
- vast recht    2.200,00
- salaris advocaat    904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal  EUR   3.189,98

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van EUR 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;

5.2.  gebiedt [gedaagde 1] om met onmiddellijke ingang beschuldigingen aan het adres van [eiseres] met betrekking tot vermeende handelingen in verband met seksueel misbruik te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 2.500,00 per overtreding en EUR 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat een dergelijke overtreding mocht voortduren, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van EUR 25.000,00; LJN BQ3207