RBGEL 250924 acupuncturist wordt onrechtmatige beschuldigd van seksueel misbruik; smartengeld € 750,00 en rectificatie
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 250924 acupuncturist wordt onrechtmatige beschuldigd van seksueel misbruik; smartengeld € 750,00 en rectificatie
2De feiten
2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. [eiser] is de oom van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn elkaars echtgenoten.
2.2.
[eiser] drijft een eenmanszaak onder de handelsnamen “ [bedrijf 1] ” en “ [bedrijf 2] ”. Zijn eenmanszaak is per 1 februari 2008 ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. De eenmanszaak wordt gedreven vanuit zijn praktijk aan huis.
2.3.
In juli 2007 is [gedaagde sub 1] op eigen verzoek in behandeling gekomen bij [eiser] . Voor deze behandelingen bezocht zij [eiser] bij zijn praktijk aan huis met een gemiddelde frequentie van ongeveer 1,5 behandeling per maand. De laatste behandelrapportage van [eiser] dateert van 19 november 2009.
2.4.
Per brief van 23 december 2020 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiser] -onder meer- geschreven (productie 4 van [eiser] ):
“Je hebt misbruik gemaakt van [gedaagde sub 1] in de periode waarin ze erg labiel was. Tijdens de behandeling van [gedaagde sub 1] , waarbij [gedaagde sub 1] jou volledig vertrouwde heb je je zwaar misdragen als hulpverlener. Tijdens deze behandelingen ben je steeds een stapje verder gegaan met onzedelijk betasten/seksuele handelingen van [gedaagde sub 1] , met als doel om [gedaagde sub 1] in bed te krijgen. Je bent begonnen met haar te masseren. Steeds ging je een stapje verder, (…) Toen [gedaagde sub 1] dit weigerde ging je in eén keer heel onaardig doen tegen haar. [gedaagde sub 1] moest meer geld gaan betalen. Later hebben we van [naam 2] gehoord dat [naam 3] je ook nog eens geld heeft gegeven (…).”
“(…) Om dit af te handelen hebben wij het volgende voorstel:
Je betaald op 31-12-2020 ons 5000,- euro , op 2-1-2021 5000 euro. Op 2-1-2022 nog 1x 5000,-. Als dit betaalt is ondernemen wij geen verdere actie. Daarmee is het afgedaan. (…) Mocht het geld niet op haar rekening staan op de genoemde data dan zijn wij genoodzaakt aangifte te doen bij Justitie. Dit zullen we melden bij het Tuchtcollege en Inspectie voor de Gezondheidszorg waar jij bent aangesloten. Tevens zullen we dan gesprekken gaan voeren met de familie om deze ernstige feiten te bespreken. Tenslotte zullen we dit bespreken met [vrouw van eiser] , [dochter 1] en [dochter 2] .
Wij hebben absoluut geen behoefte aan een persoonlijk gesprek met je. Ook hoef je ons niet te bellen of te mailen! (…)”.
2.5.
[eiser] heeft niet op deze brief gereageerd en heeft geen geldbedrag aan [gedaagde sub 1] betaald.
2.6.
Op 10 februari 2022 en 16 mei 2022 heeft [gedaagde sub 1] meldingen gemaakt bij de politie die door de politie zijn geregistreerd als “verkrachting” en “Overige Melding Zeden”.
2.7.
Per klachtbrief van 2 april 2021 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een tuchtrechtelijke procedure aanhangig gemaakt bij het Tuchtcollege beroepsverenigingen NWP, Zhong, MBOG en AOS (hierna: het Tuchtcollege en de tuchtprocedure). [eiser] heeft zich in deze procedure verweerd tegen de klacht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met betrekking tot vermeend seksueel misbruik door [eiser] van [gedaagde sub 2] gedurende de behandelingen die zij bij hem heeft gevolgd.
2.8.
Voorafgaand aan de zitting bij het Tuchtcollege heeft [gedaagde sub 1] diverse personen benaderd, onder wie ook twee dochters van [eiser] , [dochter 1] en [dochter 2] . Beiden hebben via Facebook Messenger berichten ontvangen van [gedaagde sub 1] .
Aan [dochter 1] heeft [gedaagde sub 1] op 7 mei 2022 -onder meer- geschreven:
“Jammer dat je vader niet luisterd naar me. Ik had hem gevraagd om niet op de crematie te komen vandaag en toch was hij er. Binnenkort tref ik je vader in de rechtzaal, vanwege een tuchtzaak. [eiser] heeft mij verkracht en seksueel misbruikt tijdens accupunctuurbehandelingen bij hem thuis. (…) Ik weet niet of hij het seksueel misbruik tegen je gezegd heeft? Hoop het wel, dan is hij eerlijk. Wil je ervoor zorgen dat hij bij een volgende crematie niet bij is? (…) Hoop dat hij jou en [dochter 2] vroeger niets heeft aangedaan, maar dat weet ik ook niet en gaat mij ook niet aan. Ik heb geen zin in correspondentie met je of bellen, ik heb op dit moment genoeg aan mijzelf. (…)”
“(…) Advies van mij……neem je meisjesnaam aan (…) en geen [eiser] !!!!! Binnenkort in de Tubantia/Stentor…. Meer nieuws!!!!!! ”
Aan [dochter 2] heeft [gedaagde sub 1] op 7 mei 2022 -onder meer- geschreven:
“(…) Ik heb [dochter 1] een messenger gestuurd vanmiddag, vanwege rechtzaak, tuchtcollege, seksueel misbruik en verkrachting van je vader + aangifte zedenpolitie. Ik heb geen zin om het hele verhaal weer opnieuw te doen. [dochter 1] weet er meer van. (…) Ik heb [vrouw van eiser] gezegd vraag het hem zelf maar tijdens de crematie, alle familieleden keken mij aan, ik schreeuwde en was boos en gefrustreerd!!!!!!!! Maar ik dacht wtf, ik heb geen geheimen, [eiser] je vader wel. (…) Jij, kunt er niets aan doen dat je zo’n vader hebt. App me niet, bel me niet, ik heb al genoeg aan mezelf met al mijn therapieën die ik volg!!! Hoop [eiser] nog 1 x in mijn leven te zien, dat is in de rechtzaal tuchtcollege afdeling zedenzaken. Hoop hem niet meer te zien tijdens een verjaardag/begrafenis of crematie wil jij daarvoor zorgen asjeblieft??!!!!!! (…) Ik zal [vrouw van eiser] binnenkort informeren, want ze keek me vandaag heel raar aan, [eiser] zegt toch niets tegen [vrouw van eiser] denk ik, de bangerik, de schijterd. (…)”
Aan een ander familielid, [naam 4] , heeft [gedaagde sub 1] per Messenger bericht gevraagd of zij hem mocht bellen. [naam 4] heeft hierop geantwoord dat dit mocht. Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] hem haar nummer gegeven en hem gevraagd om haar te bellen. Daarna heeft zij digitaal aan hem de volgende berichten verzonden in de hierna genoemde volgorde:
“Hoop dat je niet schrikt!!”
“Gaat over sexueel misbruik in de familie”
“Sorry, dat ik zo direct was!!!”
“Graag je 06 nummer van je vader? Vertrouwen niet iedereen meer, sorry!”
2.9.
Op 24 juni 2022 heeft [gedaagde sub 1] twee voicemailberichten ingesproken bij de heer [naam 5] , een collega van [eiser] , waarin zij -onder meer- zegt:
“Ik ben onder behandeling geweest bij [eiser] uit [plaats] (…) Er loopt momenteel een tuchtzaak tegen hem van mij. (…) Ik vraag mij af of jij daarvan op de hoogte bent. (…) Hij heeft mij verkracht, meerdere keren, dus ik hoop dat je geen collega meer van hem bent. (…) Zijn vrouw [vrouw van eiser] weet nog nergens van. Ik heb zijn kinderen wel ingelicht, maar ik wens geen contact met de kinderen (…)”.
“Op de website sta jij op [bedrijf 3] , dus je werkt samen met [eiser] , dus vandaar dat ik jou bel. Ik heb volgende week een gesprek met Tubantia. En de week daarop met RTL Late Night en daarin komt [bedrijf 3] ook naar voren en jouw naam staat daar ook bij, dus wil je daar dan even van op de hoogte brengen zodat het niet als een verrassing komt voor jou. Maar misschien weet jij ook wel dat [eiser] een seksueel misbruiker is met praktijk aan huis, en wel van zijn eigen nicht en dat ben ik helaas. Ik kan mij voorstellen dat dit heel rouw op je dak komt, maar het is zo. Daar ga ik echt niet over liegen dus. Nou, je ziet het wel in de Tubantia en volgende week op tv. Dag.”
2.10.
Op 19 mei 2022 heeft [eiser] aangifte gedaan tegen [gedaagde sub 1] van smaad/last. De politie heeft [eiser] aangeschreven met de mededeling dat zijn aangifte vooralsnog niet in behandeling zou worden genomen wegens capaciteitsproblemen.
2.11.
Per brief van 11 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd om de uitlatingen over [eiser] onmiddellijk te staken.
2.12.
In reactie daarop hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] per e-mail 13 augustus 2022 laten weten dat zij niet konden reageren wegens vakantie van hun advocaat.
2.13.
Op 22 november 2022 heeft naar aanleiding van de klacht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (zie hiervoor 2.7) een zitting plaatsgevonden bij het Tuchtcollege. Beide partijen waren daarbij aanwezig en werden bijgestaan door hun raadsman.
2.14.
Bij beslissing van 6 februari 2023 is de klacht van [gedaagde sub 1] door het Tuchtcollege ongegrond verklaard wegens -kort gezegd- een gebrek aan feitelijke grondslag en zij is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot financiële vergoedingen. [gedaagde sub 2] is niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Deze beslissing is inmiddels onherroepelijk geworden nu geen hoger beroep daarvan is ingesteld.
2.15.
Per brief van 5 mei 2023 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor het schenden van de eer en goede naam van [eiser] en het ten onrechte indienen van een klacht jegens [eiser] . Verder zijn zij verzocht om te bevestigen dat [gedaagde sub 1] de beschuldigingen staakt en gestaakt houdt.
2.16.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet op deze brief gereageerd.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld door hem sinds december 2020 te beschuldigen van seksueel misbruik van [gedaagde sub 1] ,
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beveelt zich te onthouden van beschuldigingen van seksueel misbruik door [eiser] , in het bijzonder tegenover de huidige of toekomstige relaties van [eiser] en gezamenlijke familieleden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding en € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat een dergelijke overtreding mocht voortduren,
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk dan wel afzonderlijk veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het vonnis, alle contacten (meer in het bijzonder doch niet beperkt daartoe: mevrouw [dochter 1] , mevrouw [dochter 2] , mevr. [vrouw van eiser] , de heer [naam 5] , de heer [naam 4] , mevrouw [naam 6] , de heer [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , de heer [naam 10] , de heer [naam 11] , mevrouw [naam 12] , mevrouw [naam 13] , de heer [naam 14] , de heer [naam 11] , mevrouw [naam 15] , mevrouw [naam 16] , mevrouw [naam 17] , de heer [naam 18] , mevrouw [naam 19] , de heer [naam 20] , mevrouw [naam 21] , de heer [naam 22] , de heer [naam 23] , mevrouw [naam 24] ) die door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk dan wel afzonderlijk zijn benaderd met betrekking tot de beschuldigingen aan het adres van [eiser] , opnieuw middels hetzelfde medium te berichten met de tekst:
Rectificatie:
Op last van de Rechtbank Gelderland berichten wij u als volgt.
Op … [specificeren datum] hebben wij u benaderd met beschuldigingen van seksueel misbruik van mij, [gedaagde sub 1] , door de heer [eiser] .
Deze beschuldigingen vinden geen steun in enig feitenmateriaal waarover wij beschikken en wij hebben deze ook niet op andere wijze kunnen onderbouwen. Wij verzoeken u de door ons ten onrechte geuite beschuldigingen als niet gedaan te beschouwen.
Hoogachtend,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
wanneer de uitlatingen slechts mondeling zijn gedaan, dan verzoekt [eiser] dat de rechtbank [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om de rectificatie per brief of e-mail aan het betreffende contact te berichten,
waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een afschrift van deze rectificatieberichten moeten verzenden naar het e-mailadres van de advocaat van [eiser] ,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat geen gevolg aan het vorenstaande wordt gegeven,
IV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan [eiser] van € 15.000,00 plus wettelijke rente, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag,
V. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van een materiële schadevergoeding aan [eiser] van € 8.384,00 plus wettelijke rente, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag,
VI. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.008,84 plus wettelijke rente,
VII. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met hun ongefundeerde uitlatingen over seksueel misbruik en het indienen van de klacht zich onrechtmatig jegens hem hebben gedragen. [eiser] meent dat zij moeten worden bevolen hun uitlatingen te staken en gestaakt te houden. Daarnaast meent [eiser] dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden vanwege deze uitlatingen en het zich verweren tegen de klacht bij de tuchtprocedure. Deze schade begroot [eiser] tot op heden op een bedrag van € 23.384,00.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen primair tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Subsidiair concluderen zij tot matiging van de dwangsom en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
Bij de vraag of een uiting onrechtmatig is, zijn twee grondrechten aan de orde: aan de ene kant het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet en 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)) en aan de andere kant het recht van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en bescherming van zijn goede eer en naam (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder moet wegen. Dit vergt een beoordeling op basis van alle relevante omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn -onder meer- de aard en omvang van de uitlatingen, de ernst van de te verwachten gevolgen van degene op wie de uitlatingen betrekking hebben, het feitenmateriaal waarop de uitlatingen zijn gebaseerd en de omstandigheden waaronder de uitlatingen hebben plaatsgevonden.
4.2.
Het Tuchtcollege heeft de klacht van [gedaagde sub 1] ongegrond verklaard en partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in de onderhavige procedure aangevoerd dat zij ten opzichte van de procedure bij het Tuchtcollege nu wel over feitenmateriaal beschikken dat haar beschuldiging van seksueel misbruik door [eiser] verder ondersteunt. Zij verwijzen daarvoor naar de als productie 2 door [eiser] ingebrachte behandelrapportage en de als producties 10 t/m 13 ingebrachte informatie over het behandeltraject van [gedaagde sub 1] bij GGNet en de diagnose PTSS die bij haar is gesteld. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] blijkt uit de behandelrapportage van [eiser] dat deze onvolledig is en dat [eiser] behandelingen bij [gedaagde sub 1] heeft uitgevoerd waar zij geen toestemming voor heeft gegeven. Uit de informatie van GGNet blijkt volgens hen dat [gedaagde sub 1] seksueel is misbruikt door [eiser] en daardoor PTSS heeft gekregen.
4.3.
Dit betoog van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] slaagt niet. De onvolkomenheden die de behandelrapportage van [eiser] volgens hen bevat en hun stelling dat [gedaagde sub 1] voor bepaalde behandelingen geen toestemming zou hebben gegeven, leiden -ook als deze stellingen worden gevolgd- niet tot het oordeel dat [eiser] zich jegens [gedaagde sub 1] schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik. Dit geldt evenzeer voor het feit dat [gedaagde sub 1] is behandeld door GGNet en dat zij is gediagnosticeerd met PTSS. Uit de overgelegde informatie van GGNet of behandelaren van [gedaagde sub 1] blijkt niet dat zij [gedaagde sub 1] (medisch) hebben onderzocht met het doel om vast te stellen of zij seksueel is misbruikt door [eiser] of niet. Anders dan is bepleit, biedt deze medische informatie dan ook geen feitelijke grondslag voor het gestelde misbruik door [eiser] .
4.4.
Ook de discussies tussen partijen over de vraag of uit de behandelrapportage van [eiser] blijkt of [gedaagde sub 1] wel of niet baat leek te hebben bij zijn behandelingen, welke registraties of diploma’s [eiser] bezat ten tijde van deze behandelingen, hoeveel er betaald is voor de behandelingen en door wie, bieden geen onderbouwing van de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [eiser] seksueel misbruik heeft gemaakt van [gedaagde sub 1] . De rechtbank zal deze geschilpunten tussen partijen dan ook onbesproken laten.
4.5.
Het voorgaande betekent dat een feitelijke grondslag voor het gestelde seksueel misbruik ook in deze procedure ontbreekt. De gestelde feiten vormen dan ook geen basis ter rechtvaardiging van de onderhavige uitlatingen.
Verklaring voor recht onrechtmatig handelen
4.6.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door hem sinds december 2020 te beschuldigen van seksueel misbruik van [gedaagde sub 1] .
4.7.
Deze vordering is te ruim geformuleerd en is als zodanig niet toewijsbaar. [eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd de uitlatingen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij brief van 23 december 2020 aan [eiser] hebben gedaan, de uitlatingen die zij in de tuchtprocedure hebben gedaan en de uitlatingen jegens derden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Beschuldigingen geuit in brief van 23 december 2020
4.8.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde sub 1] , en medeondertekend door [gedaagde sub 2] , in deze brief ernstige beschuldigingen hebben geuit van seksueel misbruik door [eiser] . Dat deze beschuldigingen feitelijke grondslag ontberen, heeft de rechtbank hiervoor reeds geoordeeld. Dat maakt echter niet zonder meer dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens [eiser] . Daarvoor zijn ook andere relevante omstandigheden van belang. Voor de beoordeling van de uitlatingen in bedoelde brief acht de rechtbank van belang dat de brief niet in de openbaarheid is gebracht. [gedaagde sub 1] heeft haar beschuldigingen uitsluitend aan [eiser] gericht. Op dat moment was nog niet tuchtrechtelijk geoordeeld over het gestelde misbruik. De rechtbank vermag, zonder nadere toelichting, niet in te zien waarom [gedaagde sub 1] niet aan [eiser] zou mogen schrijven wat zij meende te hebben meegemaakt. Dat [eiser] zit als zeer kwetsend heeft ervaren mag zo zijn, dat is echter niet voldoende voor een onrechtmatige daad.
Beschuldigingen geuit in familiaire/collegiale kring [eiser]
4.9.
De berichten van [gedaagde sub 1] aan de dochters van [eiser] en de collega van [eiser] zijn aan te merken als een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . Dat bij het ontbreken van een feitelijke grondslag sprake is van onrechtmatigheid ten aanzien van deze uitlatingen, wordt in de conclusie van antwoord ook erkend door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (zie: r.n. 45). Desgevraagd heeft [gedaagde sub 1] ter zitting ook geen ander belang aangevoerd voor het doen van deze uitlatingen dan dat zij op dat moment boos was en vond dat deze personen moesten weten wat [eiser] haar had aangedaan. Door dit belang te laten prevaleren, is [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de rechtbank te lichtzinnig omgegaan met het belang van [eiser] om niet te worden beschuldigd van zo’n ernstig feit als seksueel misbruik. Nu deze beschuldiging geen steun vindt in objectief feitenmateriaal, wordt geoordeeld dat bij de belangenafweging het belang van [eiser] van bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder moet wegen dan het belang dat [gedaagde sub 1] heeft bij het uiten van deze beschuldiging. De rechtbank zal dan ook de gevraagde verklaring voor recht toewijzen, voor zover deze ziet op [gedaagde sub 1] en betrekking heeft op de door haar richting genoemde familieleden en collega geuite beschuldiging van seksueel misbruik.
Beschuldigingen geuit in tuchtprocedure en materiële schadevergoeding
4.10.
[eiser] heeft zijn standpunt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met het voeren van de tuchtprocedure bij het Tuchtcollege onrechtmatig hebben gehandeld, gegrond op misbruik van bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 3:13 jo 3:15 BW. Hij stelt niet dat het op zichzelf onrechtmatig is om een tuchtprocedure te starten, maar stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dit middel hebben misbruikt. [eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog geen begin van bewijs voor hun aantijgingen jegens hem hebben geleverd in de tuchtprocedure. Volgens hem zijn zij de tuchtprocedure gestart terwijl zij wisten dat hun aantijgingen jegens hem volkomen ongefundeerd zijn. Zij hebben dit mogelijk gedaan vanuit een financieel motief, omdat zij op de hoogte zouden zijn van het feit dat [eiser] recent een erfenis zou hebben ontvangen. Dit financiële motief bleek al uit de brief van 23 december 2020, maar wordt nog eens onderstreept doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook hebben gepoogd in de tuchtprocedure een financiële vergoeding van hem te verkrijgen, aldus [eiser] .
4.11.
De rechtbank volgt het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat het te ver strekt om het voeren van de tuchtprocedure zelf als onrechtmatig te kwalificeren. Van onrechtmatig handelen is slechts sprake als misbruik is gemaakt van de tuchtrechtprocedure. Een dergelijk misbruik is niet komen vast te staan. De uitspraak van het Tuchtcollege die [eiser] heeft overgelegd, biedt hier geen aanwijzing voor. Uit de uitspraak van het Tuchtcollege blijkt (slechts) dat is geoordeeld dat de aantijgingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] omtrent seksueel misbruik van [eiser] geen feitelijke grondslag hebben. Het Tuchtcollege heeft in haar beslissing overwogen dat het in feite het woord van de één tegenover het woord van de ander was en dat zij in ieder geval geen aanleiding zag om de klacht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gegrond te verklaren. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] louter uit zouden zijn geweest op financieel gewin is onvoldoende onderbouwd, gelet op de betwisting daarvan door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De rechtbank ziet dan ook geen grond voor toewijzing van de vordering voor zover deze ziet op de gevoerde tuchtprocedure.
4.12.
Omdat de gevorderde materiële schadevergoeding van € 8.384,00 bestaat uit de advocaatkosten die [eiser] ten behoeve van de tuchtprocedure heeft moeten maken, zal ook deze vordering worden afgewezen. Dat een deel van deze advocaatkosten ook betrekking heeft op de sommatiebrief aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] leidt niet tot een ander oordeel. Zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terecht hebben aangevoerd, vormen de advocaatkosten die ten behoeve van deze procedure zijn gemaakt een onderdeel van de proceskosten zodat deze niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Hierna volgt nog een beoordeling van de gevorderde veroordeling in de proceskosten.
Bevel tot onthouding van beschuldigingen
4.13.
Voorts vordert [eiser] een bevel aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om zich -kort gezegd- te onthouden van beschuldigingen van seksueel misbruik door [eiser] . [eiser] heeft verzocht om aan dit bevel een dwangsom te verbinden.
4.14.
De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het gevorderde bevel. Als productie 12 heeft [eiser] zijn spreekaantekeningen overgelegd van de tuchtprocedure. In randnummer 5 van deze spreekaantekeningen staat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gesommeerd om de uitlatingen over [eiser] te staken en dat [eiser] en zijn gezin daarna geen signalen meer hebben ontvangen dat [gedaagde sub 1] haar aantijgingen jegens [eiser] nog steeds verspreidt.
4.15.
Desgevraagd, heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure bevestigd dat er ook na de uitspraak bij het Tuchtcollege geen signalen meer zijn geweest waaruit blijkt dat [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 1] nog beschuldigingen van seksueel misbruik over hem hebben verspreid. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben met betrekking tot dit onderwerp ter zitting verklaard dat zij de uitspraak van het Tuchtcollege hebben geaccepteerd. De rechtbank begrijpt uit hun verdere relaas dat de spreekwoordelijke kous daarmee voor hen af was en dat zij de kwestie achter zich wilden laten. De advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft hier ter zitting nog aan toegevoegd dat haar cliënten voldoende integer zijn om het daarbij te laten waaruit de rechtbank begrijpt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich voortaan jegens anderen niet meer zullen uitlaten over [eiser] en dat het opleggen van een bevel daartoe niet nodig zal zijn om dit te bewerkstelligen.
Rectificaties en dwangsom
4.16.
Met betrekking tot de gevorderde rectificaties en daaraan verbonden dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting heeft [eiser] nader onderbouwd welk belang hij heeft bij de gevorderde rectificaties. Hoewel hij erkent dat het inmiddels een tijd geleden is dat [gedaagde sub 1] zich over hem heeft uitgelaten en zijn dochters en [naam 4] op de hoogte zijn van de beslissing van het Tuchtcollege, stelt [eiser] belang te hebben bij de rechtmatigheidstoetsing van uitlatingen van [gedaagde sub 1] in deze procedure. De rechtbank maakt uit zijn toelichting op dat het voor hem belangrijk is dat de personen tegenover wie [gedaagde sub 1] zich over hem heeft uitgelaten op de hoogte worden gesteld van de onrechtmatigheid daarvan. Daarmee is het belang van [eiser] bij rectificatie aan deze personen naar het oordeel van de rechtbank afdoende onderbouwd en wordt het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waarbij dat belang wordt betwist, gepasseerd. De rechtbank acht dit belang in dezelfde zin aanwezig in relatie tot [naam 7] die kennelijk -zo blijkt uit productie 21- door [gedaagde sub 1] op de hoogte is gesteld van de dagvaarding van [eiser] in deze procedure. Omdat niet is gesteld dat de persoon die in deze productie “ [naam 1] ” wordt genoemd één van de in de vordering van [eiser] genoemde personen is, kan [gedaagde sub 1] niet worden veroordeeld om een rectificatiebericht te sturen aan [naam 1] .
4.17.
Tegen deze achtergrond zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld om een rectificatiebericht te sturen aan: [dochter 1] , [dochter 2] , de heer [naam 5] , [naam 4] en [naam 7] . Zoals hiervoor is overwogen omtrent de onrechtmatigheid, hoeft niet komen vast te staan dat grensoverschrijdend gedrag niet heeft plaatsgevonden om deze vordering te kunnen toewijzen. Ook het verweer dat uit de door [eiser] overgelegde bewijsstukken van de uitlatingen van [gedaagde sub 1] niet allemaal in letterlijke bewoording een beschuldiging bevatten van seksueel misbruik door [eiser] staat niet aan het toewijzen van de gevorderde rectificaties aan deze personen in de weg. [eiser] heeft daarmee genoegzaam onderbouwd dat [gedaagde sub 1] onrechtmatige uitlatingen over hem heeft gedaan zoals hiervoor is overwogen zodat deze uitlatingen moeten worden gerectificeerd. De rechtbank legt daarbij op de rectificatietekst te gebruiken zoals die onder de beslissing wordt geformuleerd.
4.18.
De gevorderde rectificatie aan een bredere kring dan de hiervoor genoemde personen, zal door de rechtbank worden afgewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben terecht aangevoerd dat de vordering tot rectificatie voldoende bepaald moet zijn om toegewezen te kunnen worden. De onder 3.1 onder III genoemde vordering is te vaag geformuleerd, zodat deze niet kan worden toegewezen voor zover het gaat om personen die niet met naam worden genoemd. Ten aanzien van de personen die worden genoemd in de correctie eiswijziging die [eiser] ter zitting heeft genomen, wordt de gevorderde rectificatie afgewezen voor zover hiervoor niet is geoordeeld dat rectificatie plaats moet vinden. Gelet op de betwisting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij deze personen hebben benaderd met een beschuldiging van seksueel misbruik door [eiser] , had het op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen dat ook deze personen zijn benaderd door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] . Nu hij dit heeft nagelaten, zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
4.19.
Omdat [gedaagde sub 2] niet verantwoordelijk is voor de uitlatingen van [gedaagde sub 1] en zich daarvan heeft gedistantieerd, zal hij ook niet worden veroordeeld tot het versturen van rectificatieberichten. Gelet op de uitdrukkelijke verklaring van [gedaagde sub 1] dat zij zal voldoen aan het vonnis en dat het opleggen van een dwangsom niet nodig is, zal geen dwangsom worden opgelegd en gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde sub 1] vrijwillig aan dit vonnis zal voldoen. De rechtbank zal voor het verzenden van het rectificatiebericht een termijn stellen van zeven dagen nadat [gedaagde sub 1] in kennis is gesteld van de benodigde e-mail of postadressen van de geadresseerden van het rectificatiebericht waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de advocaat van [eiser] deze gegevens aan de advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verstrekt.
Immateriële schadevergoeding
4.20.
[eiser] stelt verder schade te hebben geleden vanwege de aantasting van hem in persoon en zijn eer en goede naam. Op grond van artikel 6:98 jo 6:106 sub b BW komt deze schade volgens hem voor vergoeding in aanmerking.
4.21.
Uit het voorgaande blijkt dat [eiser] zich terecht op het standpunt stelt dat [gedaagde sub 1] een onrechtmatige inbreuk heeft gemaakt op zijn eer en goede naam in haar gewraakte uitlatingen waarin zij [eiser] heeft beschuldigd van seksueel misbruik. Ook heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat deze uitlatingen een onrechtmatige aantasting vormen van zijn persoon.
4.22.
Voor de vraag of er aanleiding bestaat om [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan smartengeld, moet rekening gehouden worden met de ernst van de aantijgingen van [gedaagde sub 1] die zij heeft geuit jegens voornoemde relaties van [eiser] en het feit dat [eiser] een praktijk als acupuncturist en masseur aan huis heeft terwijl er volgens [eiser] sprake is van een kleine dorpsgemeenschap met een hoog “ons-kent-ons” gehalte. Daar staat tegenover dat de beschuldigingen in een relatief korte periode in beperkte kring zijn geuit en dat aangenomen moet worden dat [gedaagde sub 1] haar beschuldiging van seksueel misbruik niet meer heeft geuit nadat zij de sommatiebrief van [eiser] heeft ontvangen. Verder is voor de beoordeling relevant dat [eiser] heeft verklaard geen psychiatrisch erkend ziektebeeld of psychische klachten te hebben overgehouden naar aanleiding van de aantijgingen van [gedaagde sub 1] . Ook heeft hij niet kunnen constateren dat zijn klandizie een impact heeft gehad als gevolg daarvan.
4.23.
Indien deze omstandigheden tot uitgangspunt worden genomen, acht de rechtbank het redelijk om [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 750,00 aan smartengeld. Dit bedrag wordt toegekend aan hem ter compensatie van het psychische leed dat de richting familieleden en collega geuite beschuldigingen van seksueel misbruik met zich hebben gebracht en de impact daarvan op met name het gezinsleven van [eiser] , zoals door hem is betoogd.
4.24.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het smartengeld zal worden toegewezen vanaf 7 mei 2022 nu het verzuim in geval van onrechtmatige daad voor het eerst is ingetreden op de datum waarop [gedaagde sub 1] haar Messenger berichten heeft verzonden aan de kinderen van [eiser] (zie: art. 6:83 onder b BW).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
[eiser] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten. Deze vordering stoelt hij op artikel 6:96 lid 2 sub c en c BW. Ter onderbouwing van deze vordering heeft hij gesteld dat hij naar aanleiding van deze kwestie juridisch advies heeft moeten inwinnen en zijn advocaat heeft betrokken bij de met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevoerde correspondentie in de directe aanloop naar deze procedure.
4.26.
Uit artikel 6:96 lid 5 BW volgt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels zijn gesteld voor de vergoeding van kosten als bedoeld in lid 2 onder c. Om die reden wordt de reikwijdte van de regeling omtrent vergoeding voor buitengerechtelijke kosten in belangrijke mate door het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) bepaald. In artikel 1 van het Besluit is het toepassingsgebied daarvan vastgelegd. Nu de vorderingen van [eiser] niet vallen onder het in dat artikel vastgelegde toepassingsgebied, moet het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden beoordeeld aan de hand van het Rapport Voorwerk II. Op grond daarvan komen buitengerechtelijke kosten die niet zijn bedongen slechts voor vergoeding in aanmerking als de eisende partij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en dat de kosten waarvan hij vergoeding vordert, moeten worden beschouwd als kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan verrichtingen ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. Het enkel versturen van een (herhaalde) aanmaning, of het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen is in ieder geval onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat aan dit criterium wordt voldaan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
Nu de vorderingen ingesteld jegens [gedaagde sub 2] zijn afgewezen en jegens [gedaagde sub 1] grotendeels zijn toegewezen, wordt (alleen) [gedaagde sub 1] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] . Deze proceskosten worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 130,57
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat 1.572,00 (2 punten × tarief € 786,00)
Totaal € 2.310,57
5De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem te beschuldigen van seksueel misbruik van [gedaagde sub 1] in uitlatingen binnen de familiaire – en collegiale kring van [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om -binnen zeven dagen nadat zij via de advocaat van [eiser] in kennis is gesteld van de benodigde e-mail of postadressen- de volgende personen:
- -
mevrouw [dochter 1] ,
- -
mevrouw [dochter 2] ,
- -
de heer [naam 5] ,
- -
de heer [naam 4] ,
- -
de heer [naam 7] ,
per e-mail of per aangetekende post het volgende rectificatiebericht te sturen:
“Op last van de Rechtbank Gelderland bericht ik u als volgt.
Op [specificeren datum] heb ik u benaderd met beschuldigingen van seksueel misbruik van mij, [gedaagde sub 1] , door de heer [eiser] . Deze beschuldigingen zijn onrechtmatig bevonden wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Ik verzoek u daarom om deze beschuldiging als niet gedaan te beschouwen.
Hoogachtend,
[gedaagde sub 1] ”
met afschrift van verzending van deze rectificatieberichten per e-mailbericht aan de advocaat van [eiser]
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan [eiser] van € 750,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , aan de zijde van [eiser] vastgesteld op een bedrag van € 2.310,57, ECLI:NL:RBGEL:2024:6995