Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb. Gelderland 110516 2e oordeel over voorschot BGK, weer toegewezen; kosten deels aan ass. te wijten

Rb. Gelderland 110516 2e oordeel over voorschot BGK, weer toegewezen; kosten deels aan ass. te wijten
- de procedure over BGK heeft kenmerken van een incassoprocedure; daarom een uurtarief van hooguit € 100,00; kosten begroot op € 2.173,00 (€ 100,00 + 6%+21% x 10 + kosten KvK en griffiegeld)

in vervolg op: rb-gelderland-160415-tussentijdse-aanvullende-vergoeding-buitengerechtelijke-kosten-gevorderd-26-488-51-toegewezen-18-000-00

2 De beoordeling
2.1.
Op 15 juni 2011 is [verzoekster] slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Terwijl zij op haar fiets stond te wachten voor een verkeerslicht is [verzoekster] geraakt door een aanhanger die was losgeschoten van een bij Allianz verzekerde auto. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend voor de schadelijke gevolgen van dit ongeval voor [verzoekster] .

2.2.
Partijen hebben de schaderegeling ter hand genomen. Bij beschikking van 16 april 2015 heeft deze kamer van de rechtbank beslist op in dat verband gerezen deelgeschillen (zaaknummer / rekestnummer: C/05/279242 / HA RK 15-25). Allianz is toen onder meer veroordeeld tot betaling van € 18.000,00 aan [verzoekster] , als voorschot op de openstaande buitengerechtelijke kosten tot augustus 2014.

2.3.
Het onderhavige – vermeerderde – verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv Allianz zal veroordelen om over te gaan tot tussentijdse betaling van de openstaande buitengerechtelijke kosten van 1 maart 2015 tot en met 31 december 2015 ad € 9.635,03 door overschrijving naar een door de advocaat van [verzoekster] op te geven bankrekening, zulks binnen twee weken na die opgave, met begroting van en veroordeling in de kosten aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek.

2.4.
Allianz voert verweer. Zij werpt in de eerste plaats op dat [verzoekster] met haar verzoek misbruik van bevoegdheid maakt. De onderhavige procedure komt neer op een incassoprocedure van de advocaat van [verzoekster] op kosten van Allianz, die op geen enkele manier aan [verzoekster] ten goede komt, aldus Allianz. In dit verband is het volgende van belang.

2.5.
Zoals de rechtbank in haar beschikking van 16 april 2015 heeft overwogen, en Allianz onderkent, heeft de wetgever de weigering van de verzekeraar advocaatkosten tussentijds te betalen expliciet als voorbeeld van een deelgeschil aangeduid (TK 2007-2008, 31 518 nr. 3, pagina 16). In die beschikking is ook overwogen dat de gehoudenheid van Allianz tot vergoeding van advocaatkosten niet geldt tot een bepaald bedrag is bereikt, maar bestaat voor zover dat, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijk is in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c BW. Indien vergoeding achterblijft bij wat [verzoekster] redelijk voorkomt, staat het haar in beginsel vrij een beroep op de rechter te doen. Niet valt in te zien dat [verzoekster] , zoals Allianz klaarblijkelijk beoogt te stellen, haar bevoegdheid een verzoek als het onderhavige te doen, heeft uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Zoals de rechtbank in haar beschikking van 16 april 2015 heeft overwogen kan een beslissing over tussentijdse vergoeding van advocaatkosten een belemmering wegnemen voor de voor een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening. Ten minste in deze zin komt deze procedure ten goede aan [verzoekster] . Dat het verzoek de facto kenmerken heeft van een incassoprocedure van de advocaat van [verzoekster] doet daaraan niet af, zoals ook reeds is overwogen. Het verweer slaagt niet.

2.6.
Het staat Allianz uiteraard vrij, zoals zij doet (en overigens aangekondigd heeft te zullen blijven doen) de redelijkheid te betwisten van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en van voldoening buiten rechte, die [verzoekster] haar vraagt te voldoen. Dat betekent echter niet dat beslechting van het thans in dat verband gerezen geschil niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering ten principale, in de zin van artikel 1019w Rv. Anders zou een deelgeschilprocedure op eenvoudig wijze kunnen worden gefrustreerd (vergelijk bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 16 juli 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:4446, JA 2015/142). Na beslechting van een deelgeschil hoeft bovendien niet de weg vrij te zijn naar een vaststellingsovereenkomst. De gedachte van de wetgever is dat partijen over eventuele andere geschilpunten zullen onderhandelen (vergelijk onder meer Rechtbank Amsterdam 29 november 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7466, JA 2013/35 en Rechtbank Rotterdam 16 april 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ7266, JA 2013/95). Deze mogelijkheid bestaat ook in dit geval. Het is aan partijen om deze mogelijkheid te benutten. Aan de vereisten van artikel 1019w Rv is voldaan. Het verweer wordt verworpen.

2.7.
Het geven van een beschikking op het verzoek vereist geen nadere instructie, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, en draagt mede daarom voldoende bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek stuit dan ook niet af op artikel 1019z Rv.

2.8.
Inhoudelijk geldt het volgende. De rechtbank herhaalt daarbij de uitgangspunten voor de beoordeling zoals verwoord in de beschikking van 16 april 2015.

2.9.
Vast staat dat Allianz op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [verzoekster] aan haar moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Korkmaz, waarvan [verzoekster] een veroordeling tot betaling heeft verzocht, zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan (HR 11 juli 2003, NJ 2005/50). De verhouding die verzekeraars als zijnde redelijk hanteren, de zogenoemde ‘PIV-staffel’, vormt bij de beoordeling niet het uitgangspunt, maar wel één van de factoren. Ook de opstelling van partijen in het schaderegelingsproces kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang ervan.

2.10.
Dit laatste brengt onder meer mee dat de advocaatkosten die verweer van Allianz buiten rechte aan de zijde van [verzoekster] meebrengt voor rekening van Allianz komen, voor zover deze kosten redelijk zijn in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW, waarbij zoals gezegd het (nog niet exact te bepalen) geldelijk belang van de zaak niet het enige gezichtspunt is, en zelfs irrelevant kan zijn.

2.11.
Tegen deze achtergrond is van belang dat Allianz na de beschikking van 16 april 2015 (alsnog) heeft betwist dat het ongeval cognitieve klachten tot gevolg heeft gehad, dat [verzoekster] hoofdletsel heeft opgelopen bij het ongeval, dat de rug-, arm- en handklachten gevolg zijn van het ongeluk en dat een neuro(psycho)logische expertise nodig is, maar uiteindelijk deze betwisting (gedeeltelijk) weer heeft teruggenomen. Achteraf kan wellicht worden geconstateerd dat de aanzienlijke werkzaamheden en kosten van de advocaat van [verzoekster] in verband met deze verweren de schaderegeling feitelijk niet verder hebben geholpen, maar niet dat het maken van deze kosten niet redelijk was. Dit laatste geldt ook voor de noodzakelijk gebleken rappelwerkzaamheden van de advocaat van [verzoekster] , alsmede voor de advocaatkosten die [verzoekster] heeft gemaakt in relatie tot het voorstel van Allianz om een verzekeringsgeneeskundige expertise in te winnen. Duidelijk was, gelet op het betwiste verband tussen ongeval en klachten c.q. beperkingen, dat over de uitgangspunten voor een dergelijke expertise geen overeenstemming bestond. Allianz kon dus weten dat deze onnodig veroorzaakte advocaatkosten de schaderegeling niet zouden baten.

2.12.
Allianz heeft verder niet gewezen op concrete werkzaamheden van de advocaat van [verzoekster] die volgens haar achterwege hadden kunnen blijven, terwijl deze werkzaamheden behoorlijk zijn gespecificeerd. Dat de werkwijze van de advocaat van [verzoekster] kostenverhogend werkt kan dan, anders dan Allianz stelt, niet worden vastgesteld.

2.13.
De slotsom is dat het verzoek toewijsbaar is, zij het bij wege van een tot 80% gereduceerd voorschot. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verzoek is gebaseerd op een, niet betwist, uurtarief van € 255,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw.

2.14.
Ter zake van de kosten aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek geldt het volgende. [verzoekster] heeft verzocht in totaal € 7.613,32 te begroten. Dit bedrag bestaat uit 23,2 uur aan werkzaamheden van haar advocaat tegen een uurtarief van € 255,00, exclusief 6% kantooropslag en 21% btw, vermeerderd met € 15,00 aan kosten Kamer van Koophandel en € 876,00 aan griffierecht.

2.15.
Het verweer dat het verzoek ten onrechte en onnodig is ingediend, althans gekozen is voor een onjuiste rechtsgang, slaagt niet nu het verzoek zal worden toegewezen.

2.16.
Voor het opstellen van het verzoekschrift heeft [verzoekster] 15,42 uur aan werkzaamheden van haar advocaat opgevoerd. Allianz werpt terecht op dat dit onredelijk ruim bemeten is in een verzoekschrift dat enkel de vergoeding van buitengerechtelijke kosten betreft. De rechtbank acht in dit verband een tijdsbesteding van 6 uur ten hoogste nog redelijk. Voor het bestuderen van het verweerschrift en het voorbereiden en bijwonen van de zitting acht de rechtbank hooguit 4 uur passend. In totaal zal dus 10 uur aan advocaatwerkzaamheden worden begroot.

2.17.
Allianz heeft zich in deze procedure met name ertegen verzet dat de deelgeschilprocedure wordt aangewend enkel om betaling van declaraties van de advocaat van [verzoekster] af te dwingen. Als verweer tegen het verzoek is dat bezwaar hierboven verworpen. Dit bezwaar is echter niet zonder belang in het kader van het te hanteren maximaal redelijke uurtarief bij de beoordeling in de zin van artikel 1019aa Rv. Dit maximaal redelijke uurtarief hangt immers onder meer af van de aard van de procedure. De onderhavige procedure heeft meer kenmerken van een incassoprocedure dan van een letselschadezaak. Een voldoende rechtvaardiging voor het hanteren van een specialistentarief is er dan niet. De rechtbank acht daarom een uurtarief van hooguit € 100,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% nog redelijk. De begroting komt dan in totaal op een bedrag van € 2.173,60 (€ 100,00 plus 6% plus 21% maal 10, plus € 15,00 plus € 876,00). Zoals [verzoekster] heeft verzocht zal Allianz tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld. Zij is voor de schade aansprakelijk. ECLI:NL:RBGEL:2016:7166