Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 260123 benadeelde na cessie vorderingsrecht aan gemachtigde tzv BGK niet ontvankelijk in deelgeschilprocedure

RBAMS 260123 benadeelde na cessie vorderingsrecht aan gemachtigde tzv BGK niet ontvankelijk in deelgeschilprocedure
- belangenbehartiger wordt i.p.v. verzoeker als materiële procespartij aangemerkt en veroordeelt in de proceskosten aan de zijde van Achmea

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.
Uitgegaan wordt van het volgende:

1.1.
[verzoeker] is op 1 maart 2021 betrokken geraakt bij een ongeval en heeft letselschade geleden.

1.2.
Achmea heeft namens de veroorzaker van het ongeval op 15 maart 2021 aansprakelijkheid erkend.

1.3.
Fides is sinds 6 november 2021 als gemachtigde van [verzoeker] betrokken bij de kwestie. Daarvoor werd [verzoeker] bijgestaan door een andere gemachtigde.

1.4.
Op 6 november 2021 zijn [verzoeker] en Fides schriftelijk onder meer het volgende overeengekomen:
De opdrachtgever draagt de aanspraken op vergoedingen van buitengerechtelijke kosten en alle overige kosten in verband met de behandeling van de zaak, zoals (…) over aan Fides. Middels deze akte van cessie heeft Fides een rechtstreeks vorderingsrecht van haar kosten op de aansprakelijke wederpartij c.q. diens verzekeraar en is zij gemachtigd te vragen om de bovengenoemde kosten over te maken op het rekeningnummer van Fides.”

1.5.
Fides heeft de schriftelijke overeenkomst tussen haar en [verzoeker] als bijlage bij een brief van 16 december 2021 aan Achmea doen toekomen.

1.6.
Fides heeft bij Achmea een declaratie voor gemaakte buitengerechtelijke kosten ingediend ter hoogte van € 4.679,98.

1.7.
Achmea heeft de voormalig gemachtigde van [verzoeker] een bedrag van € 1.500,- aan buitengerechtelijke kosten vergoed en Fides bij brief van 1 augustus 2022 hiervoor € 750,- aangeboden.

1.8.
De schade van [verzoeker] is tussen partijen vastgesteld op in totaal € 14.000,- behoudens aanspraken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en kosten van rechtsbijstand.

Verzoek en verweer

2.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter ex artikel 1019w Rv te verklaren voor recht dat Achmea de BGK-declaratie van zijn gemachtigde, Fides Letselschade B.V., hierna te noemen Fides, integraal behoort te betalen en Achmea te veroordelen in de kosten van het deelgeschil. De door Fides gemaakte buitengerechtelijke kosten zijn inmiddels opgelopen tot € 5.261,99 en met de kosten voor het voeren van de onderhavige procedure is een bedrag van € 2.668,05 exclusief griffierecht gemoeid.

3.
[verzoeker] stelt dat Achmea weigerachtig is de buitengerechtelijke kosten te betalen terwijl deze kosten onderdeel uitmaken van de door hem geleden schade. Fides heeft een redelijk uurtarief gehanteerd, heeft een duidelijke specificatie van haar werkzaamheden opgesteld waarvan administratieve werkzaamheden geen onderdeel uitmaken en het gevorderde bedrag staat ook in verhouding tot de omvang de schade, aldus [verzoeker] . Deze kwestie leent zich voor een deelgeschil nu partijen er onderling niet uitkomen en een beslissing op dit punt kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.
Achmea voert verweer dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

Beoordeling

5.
Met Achmea wordt geoordeeld dat [verzoeker] vanwege de cessie van zijn vorderingsrechten aan zijn gemachtigde niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Geoordeeld wordt dat door de cessie (die goederenrechtelijke werking heeft) niet alleen de aanspraken op buitengerechtelijke incassokosten en het daaraan verbonden vorderingsrecht van [verzoeker] zijn overgegaan op Fides maar ook het incassorisico. De discussie omtrent de buitengerechtelijke incassokosten wordt dus feitelijk niet meer gevoerd tussen [verzoeker] als benadeelde en Achmea, maar enkel tussen Fides - voor wie overigens de mogelijkheid openstaat om voor eigen rekening en risico een reguliere incassoprocedure aan te spannen maar geen partij kan zijn in een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv nu deze niet de benadeelde is noch een van de personen als bedoeld in het tweede lid van dat artikel - en Achmea. Dat tussen [verzoeker] en Fides in weerwil van de cessie zou zijn afgesproken dat [verzoeker] , bij uitblijven van gehele of gedeeltelijke betaling door Achmea, de buitengerechtelijke kosten alsnog aan Fides dient te voldoen, is, voor zover een dergelijke afspraak al rechtsgeldig is, niet onderbouwd en voor de onderhavige procedure niet relevant. [verzoeker] is dan ook niet-ontvankelijk in deze procedure.

6.
Ook overigens zou de vordering van [verzoeker] niet toewijsbaar zijn geweest. Doel van de onderhavige procedure is immers om partijen verder te helpen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject en de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. Onweersproken is dat partijen reeds overeenstemming hebben over de hoogte van een schadevergoeding aan [verzoeker] van in totaal € 14.000,- (exclusief de aanspraak op incassokosten), zodat een beslissing op het verzoek ook niet zou hebben bijgedragen aan de totstandkoming van een minnelijke regeling tussen [verzoeker] en Achmea.

7.
Fides wordt in deze procedure in plaats van [verzoeker] als materiële procespartij aangemerkt. Daarmee is het bepaalde in artikel 1019 aa lid 3 niet van toepassing. Fides wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Achmea. ECLI:NL:RBAMS:2023:224