RBOBR 210120 discussie over neuropsycholoog beslecht na zitting; bgk gevorderd € 6.070,97; afgewezen; onvoldoende inzichtelijk gemaakt
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 210120 discussie over neuropsycholoog beslecht na zitting; bgk gevorderd € 6.070,97; afgewezen; onvoldoende inzichtelijk gemaakt
- gevorderd: € 6.974,14 ( 21,75 u x € 250,-, + 6% + 21%); begroot: € 3.847,80 (12 x € 265,- + 21%)
2 Het geschil en de standpunten van partijen
2.1.
In deze zaak speelt kort gezegd het volgende. Op 11 april 2013 is [verzoekster] slachtoffer geworden van een ongeval. [verzoekster] is in haar auto van achteren aangereden door een auto, die bij [verweerster] WAM-verzekerd was. Zij heeft daarbij letsel opgelopen. [verweerster] heeft de aansprakelijkheid voor dit ongeval erkend, waarna partijen met elkaar in overleg zijn gegaan over de afwikkeling van de schade. In dat kader zijn partijen het erover eens dat een (aanvullend) neuropsychologisch onderzoek door een deskundige moet plaatsvinden. [verzoekster] is dit deelgeschil begonnen, omdat partijen het niet eens konden worden over de persoon van de deskundige. Daarnaast wil [verzoekster] in dit deelgeschil, zo begrijpt de rechtbank, dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van nog niet vergoede buitengerechtelijke kosten én van de kosten van dit deelgeschil.
2.2.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank in haar verzoekschrift, samengevat:
- te gelasten dat [verweerster] meewerkt aan een neuropsychologisch onderzoek door [B] ;
- [verweerster] te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 6.070,97 (inclusief kantoorkosten en btw);
- met veroordeling van [verweerster] in de kosten van dit deelgeschil tot het bedrag van € 6.974,14.
2.3.
[verweerster] voert hiertegen verweer, waarop de rechtbank hieronder bij de beoordeling zal ingaan.
3
De beoordeling
Neuropsychologisch onderzoek
3.1.
In haar brief aan de rechtbank van 19 december 2019 schrijft (de advocaat van) [verzoekster] dat partijen het na de zitting eens zijn geworden over de persoon van de deskundige, die het neuropsychologisch onderzoek zal uitvoeren. Partijen willen dat [C] van [D] als deskundige zal optreden. [verzoekster] verzoekt de rechtbank dit in de beschikking op te nemen. De rechtbank begrijpt [verzoekster] aldus, dat zij met deze brief heeft bedoeld haar verzoek onder 1 te wijzigen. De rechtbank gaat ervan uit dat [verweerster] met die wijziging instemt en tegen het gewijzigde verzoek geen verweer voert.
Het verzoek onder 1 wordt daarom op de hierna te vermelden wijze toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten tot aan het deelgeschil
3.2.
[verzoekster] vordert betaling van € 6.070,97. Dit ziet op de kosten van mr. Van den Bogaard voor buitengerechtelijke werkzaamheden tot aan de deelgeschilprocedure. [verzoekster] stelt dat mr. Van den Bogaard hieraan 18,9 uur heeft besteed. Haar uurtarief bedraagt € 250,-, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw. Ter onderbouwing van het aantal uren, heeft [verzoekster] een urenstaat van mr. Van den Bogaard in het geding gebracht (prod. 5 bij het verzoekschrift).
[verweerster] voert verweer tegen deze vordering. Het is gebruikelijk dat deze kosten pas worden afgerekend als er een eindregeling tot stand is gekomen. Bovendien heeft [verweerster] al € 39.418,97 aan buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] bevoorschot, waaronder een bedrag van € 4.000,- ten behoeve van haar huidige belangenbehartiger. Het is dan onaannemelijk dat het gevraagde nadere voorschot de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan. Verder acht [verweerster] het hanteren van kantoorkosten achterhaald. Ook betwist zij het aantal door mr. Van den Bogaard in rekening gebrachte contactmomenten. Ten slotte kan volgens [verweerster] de tijd die is besteed aan het opstellen van de schadestaat de dubbele redelijkheidtoets toestaat.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen als ze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Dat houdt in dat het moet gaan om redelijke kosten, die in redelijkheid zijn gemaakt. [verzoekster] heeft niet betwist dat [verweerster] in deze zaak al een aanzienlijk bedrag van € 39.418,97 aan haar heeft betaald als vergoeding voor de kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden van haar belangenbehartigers. Dit bedrag heeft weliswaar grotendeels betrekking op de werkzaamheden van de voorgangers van mr. Van den Bogaard, maar een bedrag van € 4.000,- is al bevoorschot ten behoeve van haar werkzaamheden. [verzoekster] heeft nagelaten om inzicht te geven in de werkzaamheden die de eerdere belangenbehartigers voor haar hebben uitgevoerd. Ook licht zij niet toe op welke door mr. Van den Bogaard uitgevoerde buitengerechtelijke werkzaamheden het voorschot van € 4.000,- ziet. Zonder deze nadere informatie kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre de nu door mr. Van den Boogaard opgevoerde kosten in redelijkheid zijn gemaakt.
Dit verzoek van [verzoekster] wordt daarom afgewezen.
De kosten van dit deelgeschil
3.4.
[verzoekster] begroot de kosten van dit deelgeschil op € 6.974,14. Zij gaat daarbij uit van 12,1 gedeclareerde uren van haar advocaat tot en met het indienen van het verzoekschrift op 13 augustus 2019, 7,15 uren die haar advocaat ná die datum aan deze zaak heeft besteed, 1 uur voor de zitting, 1 uur reistijd en een half uur voor de nabespreking van de zaak. Dit is in totaal 21,75 uren tegen een uurtarief van € 250,-, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw.
[verweerster] voert hiertegen verweer. Voor zover de belangenbehartiger van [verzoekster] meer dan 6 uren aan het verzoekschrift heeft besteed, moeten die meerdere uren geacht onredelijk te zijn. [verweerster] betrekt daarbij dat ook al een hoog uurtarief wordt gehanteerd, waarbij mag worden verwacht dat een belangenbehartiger efficiënt te werk gaat. Bij die 6 uren voor het verzoekschrift kunnen hoogstens worden opgeteld tweemaal een ½ uur reistijd, een uur voor de zitting en een uur voor voorbereiding en nabespreking. Daarmee sluit de berekening van [verweerster] op 9 uren (in het verweerschrift staat 8 uren, maar de rechtbank gaat ervan uit dat dit een rekenfout betreft). Gelet op het uurtarief van € 250,- en rekening houdend met 21% btw acht [verweerster] een bedrag van € 2.722,50 redelijk. Kantoorkosten laat [verweerster] buiten beschouwing, nu het in rekening brengen daarvan een achterhaalde methode is om een hoog uurtarief nog hoger te maken. De kantoorkosten moeten worden geacht deel uit te maken van het hoge uurtarief van de belangenbehartiger van [verzoekster] , aldus [verweerster] .
3.5.
De rechtbank zal bij het begroten van de kosten het aantal door [verzoekster] opgevoerde uren matigen tot 12. Dit aantal uren acht de rechtbank redelijk voor een zaak als deze, waar in essentie alleen een beslissing wordt gevraagd over de persoon van de deskundige. In de stellingen van [verweerster] ziet de rechtbank geen grond om het aantal uren verder te matigen.
De rechtbank ziet in hetgeen [verweerster] heeft aangevoerd geen grond om het uurtarief van mr. Van den Bogaard te matigen door de kantoorkosten buiten beschouwing te laten. Dat het hanteren van kantoorkosten een achterhaald systeem is, neemt niet weg dat mr. Van den Bogaard kennelijk met [verzoekster] de afspraak heeft gemaakt om op haar uurtarief van € 250,- een verhoging van 6% toe te passen. Het uurtarief inclusief kantoorkosten komt op € 265,-. De rechtbank acht dat uurtarief, gezien ook de ervaring van mr. Van den Bogaard, redelijk.
In totaal - dus inclusief btw - begroot de rechtbank de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoekster] op € 3.847,80 ( x € 265,- + 21% btw).
3.6.
Nu [verweerster] de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, zal zij in de begrote kosten worden veroordeeld. ECLI:NL:RBOBR:2020:1481