Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 050121 bgk 102 uur x 250,00 +21 % redelijk

RBOVE 050121 verzekeringsgeneeskundige expertise prematuur; klachten en beperkingen moeten eerst door een orthopeed worden vastgesteld
div. schadeposten: hh; verzocht obv € 15,00 toegewezen obv € 9,50; bgk 102 uur x 250,00 +21 % redelijk;
- verzocht 20 uur x € 250,00, toegewezen 10 uur x € 250,00 + 21% = € 3025,00

2.
De feiten

2.1.
Op 22 november 2016 heeft in Oldenzaal een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij [ verzoeker ] op zijn scooter werd geraakt door de auto van [ verweerder ] . [ verzoeker ] was op dat moment 22 jaar.

2.2.
Als gevolg van deze aanrijding liep [ verzoeker ] letsel op aan zijn linkerbeen. Hij werd daaraan op 23 november 2016 geopereerd.

2.3.
[ verweerder ] was ten tijde van het ongeval verzekerd bij VGH. VGH heeft bij brief van 1 februari 2017 de aansprakelijkheid ter zake van het ongeval erkend.

2.4.
VGH heeft MijnClaim ingeschakeld voor de schaderegeling. De schaderegelaar van MijnClaim heeft op 15 juni 2017 een bezoek aan [ verzoeker ] gebracht en daarvan een bezoekrapport opgemaakt.

2.5.
Op 7 juli 2017 is [ verzoeker ] nogmaals geopereerd aan zijn been.

2.6.
Op 23 augustus 2017 heeft [ verzoeker ] medische informatie verstrekt aan VGH. Op 26 september 2017 heeft de medisch adviseur van VGH hierover advies uitgebracht.

2.7.
Op 17 april 2018 heeft registerarbeidsdeskundige mevrouw H.C. Grimm van Heling & Partners een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht. In het voortgangsverslag van 21 augustus 2018 heeft mevrouw H.C. Grimm nog een aantal aanvullende vragen van partijen over de huishoudelijke hulpbehoefte en zelfwerkzaamheid beantwoord.

2.8.
Op 3 augustus 2018 heeft de medisch adviseur van VGH opnieuw advies aan VGH uitgebracht, waarna op 1 april 2019 een aanvullend advies is gevolgd.

2.9.
Partijen hebben over en weer voorstellen voor een minnelijke regeling gedaan, maar partijen zijn niet tot een vergelijk gekomen.

2.10.
VGH heeft een bedrag van in totaal € 26.874,96 aan voorschotten betaald. Dit betreft een voorschot onder algemene titel mantelzorg van € 22.374,96 en een voorschot van € 4.500,00 op het smartengeld. VGH heeft aan buitengerechtelijke kosten (met inbegrip van medische verschotten) € 21.925,57 en, kort voor de zitting, € 3.304,- betaald.

3.
Het geschil

3.1.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank -na eisvermindering ter zitting- bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. “te verklaren voor recht, althans te bepalen dat VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan een eindexpertise” door een verzekeringsarts die de resterende belastbaarheid van [ verzoeker ] kan vaststellen, zodat de toekomstschade van [ verzoeker ] kan worden bepaald;
II VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot onder algemene titel van € 45.780,00 (mantelzorg);
III VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op een smartengeld van € 30.000,00;
IV VGH c.s. hoofdelijk overeenkomstig artikel 6:96 BW te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 13.056,00 inclusief BTW;
V VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten van € 6.050,00.

3.2.
VGH c.s. voert verweer.

3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

4.
De beoordeling

ontvankelijkheid

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van VGH c.s. is dat deze zaak niet geschikt is voor behandeling als deelgeschil. Het aantal verzoeken, waaronder een verkapt verzoek tot het gelasten van een deskundigenbericht, het pakket overgelegde producties en het feit dat dit deelgeschil niet bijdraagt aan de totstandkoming een vaststellingsovereenkomst, maken dat [ verzoeker ] de deelgeschilprocedure ten onrechte gebruikt om het volledige geschil tussen partijen aan de rechtbank voor te leggen. Hiervoor is de deelgeschilprocedure niet bedoeld, aldus VGH c.s.

4.2.
De rechtbank stelt voorop dat [ verzoeker ] niet het gehele geschil tussen partijen aan de rechtbank voorlegt. Het gaat in deze zaak alleen om afrekening van de verleden tijd schade (mantelzorg, smartengeld en kosten) en niet om de toekomstige schade. Verder wil [ verzoeker ] een medische verzekeringsgeneeskundige expertise om zijn belastbaarheid en de te verwachten toekomstschade in kaart te brengen.

4.3.
Het feit dat [ verzoeker ] thans verschillende geschilpunten aan de rechtbank voorlegt en er -nadat de rechtbank op deze geschilpunten heeft beslist- nog geschilpunten tussen partijen blijven bestaan, betekent op zichzelf niet dat de verzoeken van [ verzoeker ] zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschil. Niet vereist is dat, nadat op een deelgeschil is beslist, de weg naar een vaststellingsovereenkomst helemaal vrij is. Van belang is dat de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van zo'n overeenkomst. In dit geval kan niet bij voorbaat vastgesteld worden dat hiervan geen sprake is. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het feit dat partijen het niet eens worden over de nadere voorschotten ter zake van de mantelzorg en het smartengeld de onderhandelingen tussen partijen bemoeilijkt en een beslissing voor voortgang kan zorgen. Voorts kan een beslissing op het al dan niet in gang zetten van de medische verzekeringsgeneeskundige expertise helpen om verder te onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst.

4.4.
Gelet op het vorenstaande is aan de vereisten voor het doen van een verzoek in een deelgeschil voldaan. [ verzoeker ] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek. Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van [ verzoeker ] .

verzekeringsgeneeskundige expertise

4.5.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank om VGH c.s. te bevelen mee te werken aan een verzekeringsgeneeskundige expertise. De verzekeringsgeneeskundige kan volgens [ verzoeker ] op basis van het thans aanwezige medisch dossier zijn beperkingen in beeld brengen.

4.6.
VGH c.s. stelt dat er nog geen medische expertises hebben plaatsgevonden en dat die vooraf dienen te gaan aan een eventuele verzekeringsgeneeskundige expertise. Een verzekeringsgeneeskundige expertise ligt pas in de rede, indien en voor zover de medische klachten en beperkingen, alsook de causaliteit tussen die medische klachten en beperkingen en het ongeval, vaststaan en daarvan is geen sprake, aldus VGH c.s.

4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het te prematuur is om VGH c.s. te bevelen mee te werken aan een verzekeringsgeneeskundige expertise. De medische klachten en beperkingen van [ verzoeker ] in relatie tot het ongeval staan op basis van het thans aanwezige medisch dossier onvoldoende vast. Deze klachten en beperkingen moeten eerst door een orthopeed worden vastgesteld. Ook de eigen medisch adviseur van [ verzoeker ] heeft in zijn advies van 24 mei 2019 een orthopedische expertise nodig geacht om deze kwestie te kunnen afwikkelen. Voorts vraagt mr. Camps in zijn e-mail van 2 april 2020 aan mevrouw [ X ] van MijnClaim of VGH kan instemmen met een medische eindexpertise door een orthopeed. [ verzoeker ] heeft onvoldoende onderbouwd waarom een medische expertise door een orthopeed thans niet meer noodzakelijk zou zijn. Het is aan een orthopeed om de beperkingen van [ verzoeker ] in relatie tot het ongeval vast te stellen. Daar komt bij dat tussen partijen verschil van mening bestaat of [ verzoeker ] ME heeft en of dit als ongevalsgevolg aan te merken is. Hierover dient ook eerst duidelijkheid te komen. De verzekeringsgeneeskundige kan vervolgens beoordelen in hoeverre [ verzoeker ] , binnen de vastgestelde beperkingen, nog kan worden belast. Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van [ verzoeker ] onder I. worden afgewezen.

voorschot mantelzorg

4.8.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank onder II. VGH c.s. te veroordelen tot betaling van een voorschot onder algemene titel van € 45.780,00 voor mantelzorg. [ verzoeker ] is een geestelijk gehandicapte jongen met passieve autisme trekken. Hij leefde onder Jeugdzorg en het Cimot en werd begeleid tot zelfstandig wonen. [ verzoeker ] had vóór het ongeval geen huishoudelijke hulp en deed zelf zijn huishouding, met begeleiding van Step Up Now. Na het ongeval hebben de vriendin en de ouders van [ verzoeker ] veel voor [ verzoeker ] opgevangen en geregeld. Ze wasten, kookten, maakten schoon en deden boodschappen voor [ verzoeker ] . [ verzoeker ] vordert thans alleen verleden tijd schade mantelzorg vanaf datum ongeval tot en met 2018. Conform het rapport van Heling en Partners bedraagt deze schade volgens hem:
- 2016: 5 weken à 28 uur per week x € 15,00 per uur
€ 2.100,00 - 2017: 52 weken à 28 uur per week x € 15,00 per uur €21.840,00
- 2018: 52 weken à 28 uur per week x € 15,00 per uur € 21.840,00

totaal € 45.780,00

4.9.
VGH c.s. heeft naar voren gebracht dat [ verzoeker ] ten onrechte stelt dat hij vóór het ongeval geen huishoudelijke hulp kreeg. Zij verwijst in dit verband onder meer naar het verslag van Cimot van 11 juli 2016 en naar het door [ verzoeker ] bij verzoekschrift overgelegde bezoekrapport van MijnClaim van 15 juni 2017, waaruit blijkt dat [ verzoeker ] in ieder geval twee uur per week huishoudelijke hulp vanuit de WMO en daarnaast intensieve begeleiding kreeg. Bovendien kon [ verzoeker ] zijn been vanaf maart 2018 weer volledig belasten en zal hij vanaf dat moment minder of geen mantelzorg meer nodig hebben gehad. Het door [ verzoeker ] gehanteerde uurtarief van € 15,00 voor mantelzorg komt VGH c.s. hoog voor. Zij verwijst hierbij onder meer naar de richtlijn van de Letselschaderaad inzake huishoudelijke hulp en mantelzorg. Dat [ verzoeker ] in de periode direct na het ongeval meer hulp nodig heeft gehad dan vóór het ongeval kan VGH c.s. zich wel voorstellen. VGH heeft in totaal al een bedrag van € 22.375,96 aan voorschotten voor mantelzorg/huishoudelijke hulp betaald. [ verzoeker ] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schadepost voor mantelzorg/huishoudelijke hulp de reeds betaalde voorschotten overstijgt, aldus VGH c.s.

4.10.
De rechtbank stelt vast dat uit het bezoekrapport van MijnClaim van 15 juni 2017 niet blijkt dat [ verzoeker ] vóór het ongeval twee uur per week huishoudelijke hulp kreeg vanuit de WMO. Uit het bezoekrapport blijkt dat [ verzoeker ] ten tijde van het bezoek huishoudelijke hulp vanuit de WMO ontving, waarvan de indicatie tot 1 juli 2017 liep. Dat betwist [ verzoeker ] ook niet. [ verzoeker ] stelt immers dat de WMO pas na het ongeval, te weten vanaf maart 2017, tijdelijk huishoudelijke hulp verstrekte. Nu uit de overige stukken ook niet is gebleken dat [ verzoeker ] al vóór het ongeval huishoudelijke hulp ontving, gaat de rechtbank er vanuit dat [ verzoeker ] ten tijde van het ongeval geen huishoudelijke hulp ontving.

4.11.
Wat betreft het aantal uren is tussen partijen niet in geschil dat [ verzoeker ] in de periode na het ongeval in eerste instantie volledig afhankelijk was van hulp uit zijn omgeving. Niet ter discussie staat dat de gestelde 28 uur per week hulp (vijftien uur voor het huishouden en dertien uur voor ADL-taken) toen nodig was. VGH c.s. betwist echter dat [ verzoeker ] tot eind 2018 28 uur hulp per week nodig heeft gehad. Vanaf maart 2018 mocht [ verzoeker ] zijn been weer volledig belasten en ten tijde van het gesprek van 16 mei 2018 had [ verzoeker ] al wat meer huishoudelijke activiteiten opgepakt.

4.12.
De rechtbank constateert dat in het voortgangsverslag van Heling & Partners van 21 augustus 2018 het volgende is opgenomen:
"Situatie huishouden en zelfwerkzaamheid ten tijde van het gesprek op 16 mei 2018
Betrokkene leek inmiddels weer meer belastbaar, al was de situatie nog steeds 'broos' en moet betrokkene er nog goed voor zorgen om zijn balans in de gaten te houden. Geleidelijk heeft hij ook weer huishoudelijke activiteiten opgestart, maar zijn beenklachten leken nog wel enige beperkingen te geven. Om te kunnen beoordelen of betrokkene nu en in de toekomst nog huishoudelijke hulp nodig heeft, is een functionele mogelijkhedenlijst van belang
.”

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder van [ verzoeker ] verklaard dat de hulp voor [ verzoeker ] eind 2018 is afgebouwd. Volgens de moeder kon [ verzoeker ] in 2019 weer een deel van de werkzaamheden zelfstandig verrichten en woont hij vanaf augustus 2019 zelfstandig.

4.13.
Gelet op het voortgangsverslag van Heling & Partners en voorgaande verklaring van de moeder acht de rechtbank het aannemelijk dat [ verzoeker ] tot eind 2018 nog de nodige hulp heeft ontvangen. De rechtbank acht het aannemelijk dat er qua omvang van de uren vanaf oktober 2018 tot en met december 2018 wel een kleine afbouw in het aantal uren heeft gezeten. De rechtbank zal voor de periode oktober t/m december 2018 de omvang van deze hulp schattenderwijs vaststellen op 24 uren per week.

4.14.
Wat betreft het uurtarief overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat [ verzoeker ] onvoldoende heeft gesteld om af te wijken van de bedragen die genoemd zijn in de richtlijn van de Letselschaderaad inzake huishoudelijke hulp en mantelzorg. [ verzoeker ] heeft een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2016 in het geding gebracht, maar in dat arrest is, bij gebreke van betwisting van het tarief, door het hof geen eigen inhoudelijk oordeel over dat tarief gegeven. Uit het overzicht van gebruikelijke tarieven van huishoudelijke hulp van arbeidsdeskundig bureau Radar blijkt -los van de vraag welke status dit overzicht heeft dat deze uurtarieven nogal variëren, namelijk van € 8,00 per uur tot € 17,50 per uur.

4.15.
De rechtbank zal conform voornoemde richtlijn voor de eerste drie maanden het normbedrag van € 1.690,00 hanteren (13 weken x € 130,00 per week voor een alleenstaande die zwaar beperkt is en voor het ongeval alle huishoudelijke werkzaamheden e.d. zelf verrichtte). Voor de zes maanden daarna gaat de richtlijn uit van een uurtarief van € 9,00 per uur (vanaf 1 januari 2018: € 9,50 per uur). Vanaf zes maanden na het ongeval betaalt de verzekeraar een redelijke vergoeding. De rechtbank zal hierbij voor de weken in 2017 het tarief van € 9,00 per uur aanhouden en voor de weken in 2018 het tarief van € 9,50 per uur. Dit betekent de volgende schadepost voor huishoudelijke hulp/mantelzorg voor de jaren 2016 t/m 2018:
2016/2017 (5 weken 2016, eerste 8 weken 2017) € 1.690,00
2017 (44 weken x 28 x € 9,00 per uur) € 11.088,00
2018: 39 x 28 x € 9,50 per uur€ 10.374,00
13 x 24 x € 9,50 per uur € 2.964,00

Totaal € 26.116,00

4.16.
VGH c.s. heeft onweersproken gesteld dat zij voor de schadepost huishoudelijke hulp/mantelzorg al € 22.374,96 aan voorschotten heeft betaald. Gelet hierop zal VGH c.s. worden veroordeeld een aanvullend voorschot van € 3.741,04 aan [ verzoeker ] te betalen.

smartengeld

4.17.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank onder III. VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op smartengeld van € 30.000,00.

4.18.
VGH c.s. heeft betoogd dat dit verzoek moet worden afgewezen nu niet duidelijk is welke klachten [ verzoeker ] (nog steeds) als gevolg van het ongeval heeft. VGH heeft tot op heden een voorschot van € 4.500,00 op het smartengeld aan [ verzoeker ] betaald.

4.19.
Ter zitting heeft [ verzoeker ] verklaard dat het verzochte bedrag van € 30.000,00 een totaalbedrag is en dat het voorschot van € 4.500,00 hier van moet worden afgetrokken.

4.20.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat [ verzoeker ] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen aan zijn linkerbeen. Het helingsproces is moeizaam verlopen omdat de bot aangroei langzaam en moeilijk verliep. [ verzoeker ] is twee keer geopereerd en er zijn schroeven en platen in zijn been geplaatst. Hij was lange tijd rolstoelgebonden en niet of nauwelijks mobiel. Hij heeft veel fysiotherapie gehad. Hij heeft last gekregen van angsten en EMDR therapie gehad voor de verwerking en acceptatie van het ongeval. Zijn ontwikkelingsproces naar zelfstandig wonen heeft vertraging opgelopen en zijn dagbesteding is weggevallen. De rechtbank acht -gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [ verzoeker ] en de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend toekenning van een voorschot van € 12.500,00 op het smartengeld billijk. Van dit bedrag moet worden afgetrokken het betaalde voorschot van € 4.500,00, zodat resteert te betalen een aanvullend voorschot van € 8.000,00.

buitengerechtelijke kosten

4.21.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank onder IV. VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 13.056,00 inclusief BTW. [ verzoeker ] heeft daartoe als productie 12 een urenspecificatie overgelegd.
Volgens deze specificatie bedraagt het aantal door mr. Camps bestede uren aan deze zaak (vóór het deelgeschil) 102. Het door mr. Camps gehanteerde uurtarief bedraagt € 250,00 inclusief algemene kostentoeslag en exclusief BTW. De medische verschotten bedragen in totaal € 12.396,00. [ verzoeker ] verwijst ter onderbouwing van deze verschotten naar productie 13. Tot op heden is volgens hem een bedrag van € 13.056,00 inclusief BTW en inclusief medische kosten onbetaald gebleven.

4.22.
VGH c.s. stelt dat als productie 12 enkel een uitdraai van factureerbare tijd is overgelegd. Uit de uitdraai blijkt niet met wie mr. Camps heeft gecorrespondeerd. Aan de hand van de uitdraai valt niet te controleren of de door mr. Camps gedeclareerde tijd redelijk is. VGH heeft reeds een bedrag van € 21.925,757 aan buitengerechtelijke kosten (inclusief medische verschotten) aan [ verzoeker ] betaald, waarvan € 18.616,34 aan mr. Camps. Het bedrag van € 16.360,00 (thans € 13.056,00) bovenop het al betaalde bedrag van € 21.925,57 kan de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. De optelsom van de als productie 13 overgelegde facturen van de medische verschotten € 2.674,79 is en niet € 12.396,00. Een bedrag van € 12.396,00 aan medische verschotten is ook buitenproportioneel hoog.

4.23.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat VGH c.s. op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [ verzoeker ] aan hem moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. De rechtbank acht het -gelet op de omvang van dit dossier, waaronder de hoeveelheid aan contacten, de complexheid van de zorgvraag van [ verzoeker ] en de minnelijke onderhandelingen- niet op voorhand onredelijk dat mr. Camps in de periode van 6 maart 2017 tot en met 31 augustus 2020 102 uren aan deze zaak heeft besteed. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat VGH c.s. ook niet concreet heeft gesteld op welk(e) punten de werkzaamheden onnodig zijn verricht en/of onnodig veel tijd is gerekend.

4.24.
Voorts overweegt de rechtbank dat het gefactureerde tarief van € 250,00 per uur, inclusief algemene kantorenopslag en exclusief BTW, niet als onredelijk hoog kan worden aangemerkt voor een gespecialiseerd letselschadeadvocaat. Dit betekent dat VGH c.s. in beginsel € 25.500,00 exclusief BTW (102 uren x € 250,00) aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd is aan [ verzoeker ] .

4.25.
Wat betreft de medische verschotten overweegt de rechtbank dat [ verzoeker ] geen onderbouwing heeft gegeven voor de door mr. Camps gestelde verschotten van € 12.396,00. De optelsom van de als productie 13 overgelegde facturen bedraagt € 2.674,79 en enige nadere onderbouwing ontbreekt. De rechtbank zal dan ook van een bedrag van € 2.674,79 aan medische verschotten uitgaan.

4.26.
Dit betekent dat VGH c.s. in totaal € 28.174,79 aan buitengerechtelijke kosten en medische kosten aan [ verzoeker ] is verschuldigd. VGH c.s. heeft reeds € 21.920,34 betaald aan buitengerechtelijke kosten inclusief medische verschotten. Dit betekent dat VGH C.s, zal worden veroordeeld nog een aanvullend voorschot van € 6.254,45 aan [ verzoeker ] te betalen.

kosten deelgeschilprocedure

4.27.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank VGH c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten van € 6.050,00.
Mr. Camps schat het aantal uren dat besteed is aan dit deelgeschil op twintig uren inclusief de zitting. Gezien het uurtarief van € 250,00 en de BTW van 21% bedragen de proceskosten in totaal € 6.050,00.

4.28.
VGH c.s. betoogt daarentegen dat de deelgeschilprocedure onnodig aanhangig is gemaakt. Voor zover de rechtbank wel aan een begroting van de kosten toekomt, acht VGH C.S. de aan dit deelgeschil bestede tijd van twintig uur niet redelijk.

4.29.
Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, is de rechtbank van oordeel dat dit deelgeschil niet onnodig aanhangig is gemaakt. De rechtbank acht de tijdsbesteding van twintig uur vanaf het opstellen van het onderhavige verzoekschrift tot en met de mondelinge behandeling in deze zaak echter buitenproportioneel, in aanmerking nemend dat mr. Camps gespecialiseerd letselschadeadvocaat is en hij al geruime tijd bekend is met het dossier. De rechtbank begroot de in redelijkheid aan het deelgeschil bestede tijd op tien uren. Gelet op uurtarief van € 250,00 worden de kosten van de deelgeschilprocedure derhalve begroot op € 3.025,00 (inclusief BTW) en zal VGH c.s. worden veroordeeld deze kosten te betalen.

Met dank aan de heer mr. M.J.E.C. Camps, Camps Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBOVE-050121