Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 221210 1/4 schade aan duim en sleutelbeen vanwege onvoldoende begeleiding na val van zolder

Rb Middelburg 221210 1/4 schade aan duim en sleutelbeen vanwege onvoldoende begeleiding na val van zolder
4.3.1. Voldoende staat vast dat in de eerste dagen na de operatie aan de duim – hoewel er geen gips was aangebracht – er geen verschuiving of afglijden van het bot heeft plaats gevonden. Juist die verschuiving vormt de grondslag van de gestelde, huidige klachten en de daarop gebaseerde vordering. Nu er aldus geen causaal verband is tussen die eerste dagen zonder gips en de gestelde klachten, behoeft geen oordeel gegeven te worden over de vraag of op dit punt overeenkomstig de professionele standaard is gehandeld.

4.3.2. Die vraag moet wel worden beantwoord voor hetgeen daarna is gebeurd: het verwijderen van het gips al na tien dagen en het niet aanvullend (beeldvormend) nagaan in welke mate de breuk herstellende was. [eiser] gaat er in zijn stellingen – kennelijk – van uit dat de duim, ter voorkoming van afglijden van het bot, veel langer in het gips had behoren te blijven. Dat er een (orthopedische) norm is, die zegt dat bij een gecompliceerde breuk als die, welke [eiser] had opgelopen, gedurende veel meer dan tien dagen gips moet worden aangebracht, is door dr. Plasmans niet aangegeven. Hij spreekt slechts over het gebruik bij de conservatieve behandeling (waarvan in dit geval geen sprake was) om ten minste drie weken gips aan te brengen. Voorts legt hij verband tussen enerzijds de mate van (oefen-) stabiliteit van een fractuur en de noodzaak van ondersteuning en stabilisatie ervan door gips; het gips dient er onder meer toe het risico op verschuivingen te verminderen. Vast staat dat in dit geval na de operatieve ingreep een niet stabiele situatie in de (gereconstrueerde) duim bestond. In de lijn van de gedachtegang van dr. Plasmans betekent dat, dat in deze situatie er alle aanleiding was langer dan tien dagen gips aan te brengen, althans slechts op basis van periodiek aanvullend (röntgen-)onderzoek tot een kortere gipsperiode te beslissen. De rechtbank leest in de conclusies van dr. Plasmans, in voormelde zin gelezen, dat een professioneel handelend orthopeed langduriger gips zou hebben aangebracht, dan wel in elk geval pas na nader onderzoek tot een korte periode met gips zou hebben beslist. De rechtbank neemt dit oordeel over. Zij gaat daarbij voorbij aan de opvatting van een andere orthopedisch chirurg – dr. Van Linge – dat met een gipsverband een verschuiving van het bot niet kan worden voorkomen. De rechtbank passeert die opvatting enerzijds omdat dr. Van Linge de medisch adviseur is van het ziekenhuis – en aldus minder onpartijdig dan dr. Plasmans – en anderzijds omdat dr. Plasmans zijn voormelde oordeel heeft uitgesproken nadat hij kennis had genomen van de opvatting van dr. van Linge.

De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat bij de behandeling van de duimfractuur niet overeenkomstig de professionele standaard is gehandeld – waarmee de verwijtbaarheid voor dat handelen is gegeven – en dat het ziekenhuis voor de gevolgen van dat handelen aansprakelijk is.

ten aanzien van de sleutelbeenfractuur

4.3.4. Dr. Plasmans heeft als zijn oordeel gegeven dat de keuze voor een conservatieve behandeling juist is geweest. Wel is de controle daarna naar zijn oordeel onvoldoende geweest. Wanneer eerder nader onderzoek of voldoende controle had plaatsgevonden, was de pseudarthrose eerder ontdekt. Een reconstructie zou ook dan echter niet mogelijk zijn geweest. Wel had [eiser] in de periode tot aan de operatie in oktober 2000 in het ziekenhuis pijn; daardoor belastte hij de betreffende schouder minder en dat heeft – zegt dr. Plasmans – bijgedragen aan het ontstaan van de “frozen shoulder”. De rechtbank leidt uit een en ander af dat in de visie van dr. Plasmans de professionele standaard van orthopeden in dit geval, gelet op de pijnklachten en gezien de risico’s van het geïmmobiliseerd houden van de schouder – een eerdere controle aangewezen was. Dat oordeel neemt de rechtbank over. Dat betekent dat moet worden geoordeeld dat niet naar de professionele standaard is gehandeld en dat het ziekenhuis voor de gevolgen van dat handelen aansprakelijk is.

4.4. Gelet op het vorenstaande dient te worden nagegaan voor welke schade het ziekenhuis aansprakelijk is. Daarvoor moet worden vastgesteld welke schade – feitelijk: welke beperkingen – het gevolg zijn van voormeld handelen van het ziekenhuis. Ook bij de beoordeling van die vraag neemt de rechtbank de rapportage van dr. Plasmans als uitgangspunt. Daarin heeft dr. Plasmans aangegeven dat zowel in de duim als in de schouder ook zonder de hiervoor als niet overeenkomstig de professionele standaard geoordeelde handelen van het ziekenhuis beperkingen zouden zijn ontstaan. Hij schat in dat een kwart van de restinvaliditeit – zowel in de duim als in de schouder – aan het handelen van het ziekenhuis kan worden toegerekend. Hoewel het hier gaat om een inschatting, zal de rechtbank – nu die inschatting door een deskundige is gedaan na onderzoek en beoordeling van de behandeling van [eiser] en de door hem daarna nog ervaren beperkingen – dit percentage overnemen. Dat betekent dat de rechtbank een kwart van de door [eiser] ten gevolge van de beperkingen aan zijn duim en schouder geleden schade zal toerekenen aan het handelen van het ziekenhuis. De gevraagde verklaring voor recht zal dan ook in zoverre worden gegeven. LJN BP4983