Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 100625 materiële schade na geweldsincident, correctie v voordeel t.z.v.‘nieuw voor oud’ in strijd met redelijkheid

RBOVE 100625 materiële schade na geweldsincident, correctie v voordeel t.z.v.‘nieuw voor oud’ in strijd met redelijkheid

3De feiten

3.1.

Op 22 februari 2024 heeft zich bij de woning van [eiser] een geweldsincident voorgedaan. Daarbij is door [gedaagde], in aanwezigheid van zijn vader, schade toegebracht aan het camerasysteem, de toegangspoort en het hekwerk aan en bij de woning van [eiser].

3.2.

Bij vonnis van 12 juli 2024 van de politierechter van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen terwijl hij opzettelijk goederen vernield heeft van [eiser] op 22 februari 2024. [eiser] is als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

3.3.

[eiser] heeft bij de leveranciers van het camerasysteem en de toegangspoort offertes opgevraagd voor herstel van de schade. De leverancier van het camerasysteem heeft herstel van de schade begroot op € 2.710,40. De leverancier van de toegangspoort heeft herstel van de schade aan de poort en het naastgelegen hek begroot op € 1.344,61. Voor het aanleggen van nieuwe bekabeling en andere bijkomende werkzaamheden tot schadeherstel is een bedrag geoffreerd van € 1.679,92. Dit brengt de totale begrootte schade op een bedrag van € 5.734,93.

3.4.

De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] op 15 augustus 2024 gesommeerd om tot betaling van de schade over te gaan. [gedaagde] heeft dit niet gedaan, waarna hij door [eiser] in rechte is betrokken.

3.5.

[eiser] heeft in een separate procedure ook de vader van [gedaagde], [betrokkene], in rechte betrokken. In deze procedure is de vader van [gedaagde] bij verstekvonnis van 3 december 2024 veroordeeld tot betaling van het schadebedrag van € 5.734,93 aan [eiser]. Tot het moment van de mondelinge behandeling had er nog geen betaling van de schade door de vader van [gedaagde] plaatsgevonden.

4Het geschil

4.1.

[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.734,93, voor zover dit bedrag nog niet door [betrokkene] is betaald, vermeerderd met rente en kosten. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door schade toe te brengen aan zijn eigendommen. [gedaagde] is daarom gehouden om deze schade te vergoeden.

4.2.

[gedaagde] voert verweer en stelt dat de schade onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht en er een nieuw-voor-oud correctie moet worden toegepast op de gevorderde schade. [gedaagde] concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling

5.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat zich op 22 februari 2022 een geweldsincident heeft voorgedaan bij de woning van [eiser]. Vast staat dat [gedaagde] bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 12 juli 2024 is veroordeeld voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Op grond van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) levert een vonnis van de Nederlandse strafrechter dwingende bewijskracht op, indien het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, daarin het gestelde feit bewezen is verklaard en het vonnis op tegenspraak is gewezen. Door [gedaagde] is niet betwist dat het vonnis van de politierechter in kracht van gewijsde is gegaan. Daarmee staat in deze civiele procedure vast dat [gedaagde] op voormelde datum onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Er is daarmee sprake van individueel onrechtmatig handelen van [gedaagde] in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

5.2.

[gedaagde] betwist niet dat hij aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade maar hij betwist de juistheid van het door [eiser] gevorderde bedrag. [gedaagde] stelt dat [eiser] de schade onvoldoende heeft onderbouwd, niet schadebeperkend heeft gehandeld dan wel dat bij de berekening van de schade ten onrechte niet de ‘nieuw voor oud’ correctie wordt toegepast.

5.3.

Anders dan [gedaagde] meent heeft [eiser], gelet op zijn producties 7 tot en met 9 bij dagvaarding, zijn schade voldoende onderbouwd. De offertes hebben betrekking op herstel van de door [gedaagde] aangebrachte schade aan het camerasysteem, de toegangspoort en het hekwerk. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat de aanschafprijs van de camera’s mogelijk lager was, maar heeft daarmee niet de juistheid van de door [eiser] overgelegde offertes betwist. [eiser] heeft daarom voldaan aan zijn stelplicht die volgt uit artikel 150 Rv.

5.4.

[eiser] heeft de offertes voor het schadeherstel opgevraagd bij de bedrijven waarbij hij destijds het camerasysteem, de toegangspoort en het hekwerk heeft aangeschaft. Omdat deze bedrijven in Helmond en Gemert zijn gevestigd is er een hoog bedrag aan voorrijkosten geoffreerd. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat door de offertes bij deze bedrijven op te vragen hij juist schadebeperkend heeft gehandeld. Deze bedrijven kennen de situatie ter plaatse en zijn bekend met de goederen waaraan door [gedaagde] schade is toegebracht. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser] door deze bedrijven in te schakelen niet kan worden verweten dat hij niet schadebeperkend heeft gehandeld. Deze kosten kunnen daarom worden toegewezen.

5.5.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] gemotiveerd betwist dat [gedaagde] een beroep toekomt op de voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW) en er daarom geen ‘nieuw voor oud’ aftrek moet worden toegepast. Door niet ter zitting te verschijnen heeft [gedaagde] het gemotiveerde standpunt van [eiser] niet weersproken. Ten aanzien van de beoordeling van het beroep op artikel 6:100 BW oordeelt de kantonrechter als volgt.

5.6.

Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Het dient daarnaast met inachtneming van de in art. 6:98 BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden schade.1 Bij de beoordeling van wat redelijk is, is onder meer van belang dat moet worden voorkomen dat de benadeelde tegen zijn wil een bepaald bestedingspatroon wordt opgedrongen.2

5.7.

De kantonrechter ziet geen aanleiding de ‘nieuw voor oud’-correctie toe te passen. Voor voordeelstoerekening op grond van artikel 6:100 BW is alleen al vanwege de aard van de aansprakelijkheid, de opzettelijke vernielingen waarvoor een strafrechtelijke veroordeling is gevolgd, geen plaats. Als het al zo zou zijn dat de vernielde spullen minder waard waren dan nu wordt gevorderd door [eiser], dan geeft dit een ander nog niet recht deze te vernielen en de eigenaar achter te laten met een schadevergoeding gelijk aan de dagwaarde ervan. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet in lijn is met de maatstaf van de redelijkheid die de voordeelstoerekening vereist. [gedaagde] moet daarom alle herstelkosten betalen. Dit betekent dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen.

Wettelijke rente hoofdsom

5.8.

De gevorderde rente over de hoofdsom wordt toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, zoals door [eiser] is gevorderd.

Buitengerechtelijke incassokosten

5.9.

[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. [eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. Daarom zal een bedrag van € 657,59 worden toegewezen.

1HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, rov. 4.4.3.

2HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:956, r.o. 3.2.

 

Rechtbank Overijssel 10 juni 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:3776