Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 160419 transitievergoeding dient in mindering te worden gebracht op de geleden schade. Afwijzing verzoeken

RBDHA 160419 transitievergoeding dient in mindering te worden gebracht op de geleden schade. Afwijzing verzoeken
- kosten begroot conform verzoek op € 10.529,64, obv 29,1 uur x € 260,00 + 5% + 21% + griffierecht

De feiten

2.1.
[verzoeker] (geboren op [geboortedatum] ) is vanaf 1985 werkzaam geweest in de onderneming van Vialis. Hij heeft de functies van technisch medewerker, systeemmanager en ICT-coördinator vervuld.

2.2.
Hij is op 6 januari 2011 uitgegleden op het parkeerterrein van Vialis (hierna: het ongeval). [verzoeker] heeft blijvend letsel opgelopen als gevolg van het ongeval. Onder meer heeft hij een posttraumatische dystrofie ontwikkeld in zijn rechtervoet/rechterbeen.

2.3.
Vialis heeft de aansprakelijkheid tegenover [verzoeker] voor de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval erkend. Zürich heeft - op basis van een tussen Zürich en Volker Wessels gesloten Aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven - namens Vialis de afwikkeling van de schade op zich genomen.

2.4.
[verzoeker] heeft zich op 10 januari 2011 ziek gemeld. Eind 2012 is [verzoeker] door zijn werkgever hersteld gemeld. In de praktijk verrichtte [verzoeker] zijn werkzaamheden vanuit huis. [verzoeker] was werkzaam voor de vestiging van Vialis te [plaats 1] . Deze is nadien in het kader van een reorganisatie gesloten. [verzoeker] is voor de vestiging te [plaats 2] gaan werken. Sinds januari 2014 is [verzoeker] zijn werkzaamheden volledig vanuit huis gaan verrichten. In februari 2015 is een re-integratietraject gestart. Op 8 juni 2015 heeft [verzoeker] zich opnieuw ziek gemeld. Vanaf 5 juni 2017 heeft [verzoeker] van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.

2.5.
Met ingang van 5 juni 2017 is de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Vialis op basis van een vaststellingsovereenkomst geëindigd. Vialis heeft [verzoeker] een transitievergoeding betaald ten bedrage van € 77.000 bruto. In het kader van de afdracht van loonbelasting heeft Vialis op die vergoeding voorlopig het hoogste belastingtarief van 52 % toegepast, zodat [verzoeker] netto een bedrag van € 36.960 heeft ontvangen. Het uiteindelijke netto equivalent van € 77.000 bruto (afhankelijk van het belastingtarief dat van toepassing is op het totale inkomen van [verzoeker] over 2017) dient nog te worden vastgesteld.

Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt - samengevat - dat de rechtbank bij, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, beschikking in deelgeschil:
- primair voor recht verklaart dat een condicio sine qua non-verband ontbreekt tussen enerzijds de transitievergoeding van € 77.000 bruto (€ 36.960 netto) die hij van Vialis heeft ontvangen en anderzijds het ongeval en dat daardoor deze transitievergoeding volledig buiten beschouwing dient te blijven bij de bepaling van de hoogte van de schade die Zürich namens Vialis aan [verzoeker] dient te vergoeden ter zake het ongeval, 
- subsidiair voor recht verklaart dat het niet redelijk is om de transitievergoeding van € 77.000 bruto (€ 36.960 netto) die hij van Vialis heeft ontvangen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, in mindering te brengen op de schadevergoeding die Zürich namens Vialis aan [verzoeker] dient te vergoeden ter zake het ongeval,
en Zürich te veroordelen in de kosten van het geding conform de in het geding gebrachte begroting.

3.2.
Hij grondt zijn primaire verzoek op de artikelen 6:95 tot en met 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en zijn subsidiaire verzoek op artikel 6:98 BW, althans artikel 6:100 BW in samenhang bezien met de arresten van de Hoge Raad van 8 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1483, TenneT/ABB) en 1 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7808, [… 1] / [… 2] ) en 5 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1845, Stichting Katholieke Scholengroep voor Voortgezet Onderwijs/werknemer). Hij betrekt, samengevat, de volgende stellingen.
- De initiële ziekmelding als gevolg van het ongeval heeft niet geleid tot beëindiging van het dienstverband en er zijn reorganisaties geweest; het is niet uitgesloten dat het dienstverband ook zonder het ongeval was beëindigd en dat [verzoeker] een transitievergoeding ontvangen had;
- De omvang van de schade van de schade van [verzoeker] is niet verminderd door de ontvangst van de transitievergoeding, noch is sprake van voordeel dat verrekend moet worden. In dit geval is het niet redelijk om de transitievergoeding te betrekken in de schadeafwikkeling. Er is sprake van een eenmalige uitkering, gerelateerd aan de duur van het dienstverband en ongeacht of inkomensschade wordt geleden. De aansprakelijkheidsverzekeraar mag niet profiteren van een verrekening. Werkgevers kunnen in het verleden betaalde transitievergoedingen verhalen op het UWV en het UWV heeft geen verhaalsrecht op de aansprakelijke partij. De transitievergoeding heeft een immaterieel karakter. Vialis heeft bewust gekozen voor beëindiging, terwijl zij op de hoogte was van de schadevergoedingsverplichting van Zürich tegenover [verzoeker] . De loonstrook van [verzoeker] is niet beslissend voor de omvang van de schadevergoedingsverplichting van Zürich, vergelijk een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en een uitkering uit hoofde van een ongevallenverzekering, die op loonstroken worden vermeld en niet worden meegenomen in de schadeafwikkeling. Bovendien is de transitievergoeding een forfaitaire vergoeding die ook verschuldigd is indien niet of nauwelijks sprake is van schade of inkomensverlies.
- De gevolgen van [verzoeker] vanwege het ongeval zijn zowel fysiek als psychisch groot. Onder meer heeft het ongeval geleid tot een echtscheiding.

3.3.
Zürich en Vialis voeren verweer.

De beoordeling

4.1.
Het verzoek is gegrond op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel biedt de persoon die schade door dood of letsel heeft geleden de mogelijkheid om ook in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter om een beslissing te verzoeken over een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

4.2.
De aansprakelijkheid van Vialis voor de schade die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval staat vast. In geschil is of de transitievergoeding die [verzoeker] op grond van artikel 7:673 BW heeft ontvangen van Vialis bij beëindiging van zijn dienstverband in mindering dient te worden gebracht op de door Zürich als aansprakelijkheidsverzekeraar van Vialis te vergoeden schade, zoals Zürich en Vialis menen en [verzoeker] bestrijdt. Partijen zijn het eens over de afwikkeling van de schade, behoudens dit geschilpunt en de hoogte van de te vergoeden immateriële schade. Na beslechting van het onderhavige geschilpunt verwachten zij over dit laatste tot overeenstemming te kunnen komen. De rechtbank is derhalve, met partijen, van oordeel dat de beoordeling van het geschil tussen partijen zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure en zal het verzoek inhoudelijk beoordelen.

Ontbreekt het feitelijk causaal verband tussen het ongeval en de ontvangen transitievergoeding?

4.3.
Een eerste te beantwoorden vraag is of er feitelijk causaal verband (oftewel: condicio sine qua non-verband) bestaat tussen het ongeval en de ontvangen transitievergoeding. De rechtbank overweegt als volgt.

4.4.
Niet is in geschil dat [verzoeker] zonder ongeval niet arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, noch dat het dienstverband van [verzoeker] vanwege zijn arbeidsongeschiktheid is beëindigd. Gelet hierop neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het ongeval een noodzakelijke voorwaarde is geweest voor de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] wegens arbeidsongeschiktheid. Het feitelijk causaal verband tussen het ongeval en de beëindiging van het dienstverband en daarmee de ontvangen transitievergoeding staat derhalve vast.

4.5.
Of niet is uitgesloten dat het dienstverband ook zou zijn beëindigd zonder ongeval vanwege een reorganisatie van Vialis, is, anders dan [verzoeker] stelt, voor het bestaan van het feitelijk causaal verband tussen het ongeval en de ontvangen transitievergoeding irrelevant. Niet is gesteld of gebleken dat het dienstverband uitsluitend vanwege die reorganisatie is beëindigd.

4.6.
Overigens hebben partijen onderhandeld over de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval bestaande uit het verlies van arbeidsvermogen wegens arbeidsongeschiktheid en is niet in geschil dat die schadepost mede betrekking heeft op het verlies van arbeidsvermogen van [verzoeker] op de periode ná de datum waarop het dienstverband van [verzoeker] is geëindigd (5 juni 2017). Die post heeft dus niet slechts betrekking op de periode na het ongeval tot het moment waarop Vialis hem weer beter heeft gemeld (6 januari 2011 - eind 2012). Voor zover [verzoeker] stelt dat het feitelijk causaal verband ontbreekt omdat de initiële ziekmelding niet tot beëindiging van het dienstverband heeft geleid, is die stelling moeilijk verenigbaar met de onderhandelingen die partijen hebben gevoerd.

4.7.
Hierop stuit het primaire verzoek af.

Moet de transitievergoeding buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsverplichting van Vialis tegenover [verzoeker] , althans als voordeel te worden verrekend? 

4.8. 
De rechtbank stelt voorop dat het verweer van Zürich en Vialis dat de schade van [verzoeker] is verminderd doordat hij bij de beëindiging van zijn dienstverband een transitievergoeding heeft ontvangen in beginsel kan worden betrokken op zowel het schadebegrip waarin de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden (de artikelen 6:95-6:97 BW), als op de voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW). Zie het hiervoor in 3.2 genoemde arrest van de Hoge Raad inzake TenneT/ABB. Voor de beoordeling van dit verweer zijn twee benaderingen denkbaar, die niet wezenlijk van elkaar verschillen. Het maken van een keuze tussen de beide benaderingen is in zoverre niet van belang, dat door [verzoeker] in verband met de schadeveroorzakende gebeurtenis behaalde voordelen in beide benaderingen in de toe te kennen schadevergoeding moeten worden betrokken voor zover dat redelijk is. De rechtbank is, met inachtneming van het partijdebat, vrij te bepalen welke van de twee eerderbedoelde benaderingen zij volgt. Daarbij is van belang dat in beide benaderingen de wijze waarop zij toepassing geeft aan de in art. 6:98 BW besloten maatstaf, controleerbaar dient te zijn voor partijen en derden, onder wie het gerechtshof als hogere rechter. In beide benaderingen gaat het uiteindelijk erom dat bij de vergelijking tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is en de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de normschending niet zou hebben plaatsgevonden, beoordeeld moet worden welke nadelen en welke voordelen in zodanig verband staan met het ongeval, dat zij redelijkerwijs als een gevolg van het ongeval aan Vialis kunnen worden toegerekend.

4.9.
Hiervan uitgaande, acht de rechtbank het volgende van belang bij haar beoordeling of de transitievergoeding in de schadeafwikkeling moet worden betrokken.

Aard van de aansprakelijkheid, aard van de schade

4.10.
In het algemeen geldt dat er in het geval van schuldaansprakelijkheid (zoals hier: werkgeversaansprakelijkheid van Vialis) eerder aanleiding bestaat voor toerekening en minder snel voor verrekening van voordeel ten opzichte van het geval van risicoaansprakelijkheid. Hetzelfde geldt voor het geval van letselschade (waarvan hier sprake is bij [verzoeker] ) ten opzichte van het geval van zaak- en vermogensschade. De rechtbank neemt deze factoren als algemene uitgangspunten in aanmerking. Feiten en omstandigheden betreffende de toedracht van het ongeval en de mate van verwijtbaarheid van Vialis daarin en betreffende de ernst en omvang van de (ongevalsgerelateerde) schade van [verzoeker] die aanleiding zijn om in dit geval aan de aard van de aansprakelijkheid en aard van de schade doorslaggevende betekenis toe te kennen ten gunste van een van partijen zijn niet gesteld of gebleken.

Voorzienbaarheid

4.11.
Volgens [verzoeker] staat de beëindiging van het dienstverband in een te ver verwijderd verband van het ongeval om het daaruit voortvloeiende voordeel (de transitievergoeding) als gerelateerd aan het ongeval te betrekken in de schadeafwikkeling. Het ongeval vond plaats in 2011 en de beëindiging heeft (eerst) zes en een half jaar later in 2017 plaatsgevonden, terwijl [verzoeker] tussentijds, in 2012 door zijn werkgever hersteld is gemeld.

4.12.
De rechtbank acht denkbaar dat, zoals [verzoeker] stelt, tal van omstandigheden, zoals de ontoegankelijkheid van de werklocatie van [verzoeker] te [plaats 1] en het ontbreken van voorzieningen in verband met de beperkingen van [verzoeker] als gevolg van het ongeval en de sluiting van de locatie te [plaats 2] wegens een reorganisatie, alsook een inhoudelijke verandering van het werk van [verzoeker] , mede eraan hebben bijgedragen dat geen sprake is geweest van een succesvolle re-integratie van [verzoeker] en dat het dienstverband van [verzoeker] uiteindelijk is beëindigd. Gelet op de betwisting door Zürich en Vialis van die feiten, staat niet vast dat dit het geval is geweest. Voor bewijslevering is in dezen, gelet op de aard van de deelgeschilprocedure, geen plaats.

4.13.
Ook echter als die feiten wél als vaststaand in aanmerking wordt genomen, kent de rechtbank daaraan niet een zodanig gewicht toe dat daarom de transitievergoeding buiten de schadeafwikkeling moet worden gelaten. Uit het verzoekschrift en de toelichting ter zitting blijkt dat sprake is geweest van een situatie waarin [verzoeker] formeel beter was gemeld en, nadat hij zich opnieuw ziek heeft gemeld, sprake is geweest van een re-integratietraject. Dit terwijl hij feitelijk (grotendeels) thuis zat, geen noemenswaardige arbeidsprestatie heeft geleverd en wel kreeg (door)betaald. Die situatie heeft, helaas, jarenlang geduurd. Hoe triest dit alles ook is en de kans op het succesvol hervatten van werk mogelijk groter zou zijn geweest met meer inspanning van de kant van de werkgever en zonder reorganisatie, staat vast dat het dienstverband is beëindigd wegens arbeidsongeschiktheid en is die ongeschiktheid veroorzaakt door het ongeval. De rechtbank ziet gelet hierop onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] niet als een redelijkerwijs te verwachten gevolg van het ongeval kan worden geduid.

De aard van het voordeel

4.14.
Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is per 1 juli 2015 het ontslagrecht aangepast. Het doel van deze aanpassing was het ontslagstelsel eenvoudiger, sneller en minder kostbaar te maken voor werkgevers en het gericht te maken op het vinden van een nieuwe baan. Met de Wwz is tevens een nieuw stelsel van vergoedingen geïntroduceerd, namelijk de wettelijke transitievergoeding (verankerd in artikel 7:673 BW) en de (additionele) billijke vergoeding, die, voor zover hier relevant, alleen verschuldigd is ingeval van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever (artikel 7:682 BW).

4.15.
De transitievergoeding is in de plaats getreden van de onder het oude recht geldende ontslagvergoedingen van de artikelen 7:681 en 7:685 BW (oud), de schadevergoeding bij kennelijk onredelijke beëindiging en de vergoeding voor ontbinding wegens gewichtige redenen. Artikel 7:673 BW bepaalt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en door of vanwege de werkgever is beëindigd op grond van één van de in artikel 7:673 lid 1 BW genoemde gronden. Blijkens de memorie van toelichting is het doel van de transitievergoeding bij ontslag tweeledig. De transitievergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor de werknemer voor (de nadelen van) het ontslag, waarbij de vergoeding in de transitievergoeding is geforfaiteerd, en anderzijds om de werknemer de financiële middelen te verschaffen om de overstap naar een nieuwe dienstbetrekking te vergemakkelijken. De wetgever heeft de transitievergoeding geplaatst in het kader van het goed werkgeverschap en de zorgplicht bij ontslag die daaruit voor de werkgever voortvloeit. De transitievergoeding is op grond van artikel 7:673 lid 2 BW gemaximeerd. Dit ter voorkoming van hoge ontslagkosten aan de zijde van de werkgever en omdat werknemers met een hoger inkomen over het algemeen beschikken over een betere arbeidsmarktpositie. Uit de memorie van toelichting volgt dat de transitievergoeding in beginsel altijd verschuldigd is. Ook in het geval dat transitie naar ander werk vrijwel is uitgesloten bijvoorbeeld wegens langdurige en volledige arbeidsongeschiktheid. De transitievergoeding mag niet beschouwd worden als aanvullende inkomensvoorziening bij werkeloosheid. Zie over de transitievergoeding onder meer Advocaat-Generaal mr. Timmerman in zijn conclusie vóór Hoge Raad 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:651 achter 4.2-4.4 met verwijzingen naar de parlementaire geschiedenis van de Wwz.

4.16.
In de transitievergoeding is, zoals met zoveel woorden blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Wwz (Kamerstukken II 2013/2014, 33818, nr. 3, p. 32-34 en p. 61), verdisconteerd of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer en de door de werkgever getroffen voorzieningen om deze gevolgen te ondervangen (ook wel aangeduid als “het gevolgencriterium”). De vergoeding op basis van artikel 7:681 BW (oud) waarbij het gevolgencriterium werd toegepast, is komen te vervallen en is als het ware geforfaiteerd in de transitievergoeding. Onder het oude recht zou [verzoeker] - voor zover relevant - mogelijk aanspraak hebben kunnen maken op een vergoeding op grond van artikel 7:681 BW. Onder het huidige recht heeft hij een aanspraak op de geforfaiteerde variant. In dit opzicht, gelet op de verdiscontering van de gevolgen van het ontslag in de transitievergoeding, maakt de inwerkingtreding van de WWz de rechtspositie van [verzoeker] niet anders.

4.17.
Op zichzelf is juist, zoals [verzoeker] heeft gesteld, dat de werkgever een transitievergoeding verschuldigd is ongeacht of de werknemer als gevolg van de beëindiging van het dienstverband schade heeft geleden (vergelijk ook het hiervoor in 3.2 genoemde arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:1845). Dit laat echter onverlet dat de transitievergoeding naar haar aard voorziet in een tegemoetkoming in de financieel nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband op initiatief van de werkgever. Daarmee dekt de transitievergoeding ook (deels) eventuele schade bestaande uit verlies aan inkomen na het ontslag. In zoverre is de transitievergoeding naar haar aard vergelijkbaar met de aard van de schadevergoeding die Zürich aan [verzoeker] dient uit te keren bestaande uit verlies aan arbeidsvermogen wegens arbeidsongeschiktheid vanwege de aansprakelijkheid van Vialis voor de gevolgen van het ongeval.

4.18.
Voor zover [verzoeker] stelt dat de transitievergoeding mede een immaterieel karakter heeft (een vergoeding voor jarenlang bewezen dienst), en om die reden niet als voordeel in de schadeafwikkeling moet worden betrokken, biedt de parlementaire geschiedenis van de Wwz voor de juistheid van die stelling geen steun. De rechtbank verwerpt deze stelling derhalve.

4.19.
De aard van de transitievergoeding pleit aldus voor de conclusie de transitievergoeding te betrekken in de schadeafwikkeling. De omstandigheid dat de hoogte van de transitievergoeding is gekoppeld aan de lengte van het dienstverband van [verzoeker] en niet aan de datum van het ongeval maakt dit, anders dan [verzoeker] stelt, niet anders. De schadevergoedingsverplichting van Vialis strekt ertoe [verzoeker] zoveel mogelijk in de positie te brengen zonder ongeval. In die situatie zou [verzoeker] geen transitievergoeding hebben ontvangen. 

Rechtspraktijk onder 7:681 BW (oud) 

4.20. Volgens vaste rechtspraak onder 7:681 BW (oud) staat het de rechtbank vrij in de procedure betreffende de aansprakelijkheid van de werkgever 7:658 BW rekening te houden met de op grond van artikel 7:681 BW (oud) toe te kennen schadevergoeding en vise versa (de zogenoemde Baijingsjurisprudentie, Hoge Raad 24 oktober 1997, ECLI:NL:PHR:1997:AM1905, en daarop volgende arresten, waaronder, voor zover hier van belang Hoge Raad 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6323). Beide schadevergoedingen konden zien op dezelfde schade, namelijk inkomensverlies in de periode na het ontslag. In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen, rechtvaardigt het vervallen van de schadevergoeding op grond van artikel 7:681 BW (oud) niet de conclusie dat er geen ruimte is voor verrekening van de transitievergoeding met de door de werkgever op de voet van artikel 7:658 BW te vergoeden schade. Voor een ‘breuk’ met de wijze van schadeafwikkeling onder het oude recht in dit opzicht vanwege de inwerkingtreding van de Wwz ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. De rechtspraktijk onder het oude recht pleit er derhalve ook voor de transitievergoeding te betrekken in de schadeafwikkeling.

Compensatieregeling transitievergoeding

4.21.
Per 1 april 2020 treedt artikel 7:673e BW in werking (Stb. 2018, 234). Daarin is bepaald dat het UWV op verzoek van de werkgever de (transitie)vergoeding die de werkgever heeft betaald bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vanwege het feit dat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten compenseert. Compensatie kan worden verstrekt als de werkgever een transitievergoeding heeft betaald na opzegging of ontbinding van de arbeidsovereenkomst of het niet verlengen van een tijdelijke arbeidsovereenkomst, of als de werkgever een vergoeding heeft betaald op grond van een tussen hem en de werknemer gesloten beëindigingsovereenkomst. Deze regeling geldt ook voor oude gevallen. De werkgever heeft recht op een vergoeding indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015

4.22.
Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 7:673e BW en de daarop gebaseerde ministeriële regeling (Regeling compensatie transitievergoeding, Stcrt. 2019, 10547) strekt de compensatieregeling ertoe om de kosten die gemoeid zijn met de transitievergoeding te verminderen. De cumulatie van kosten bij ziekte kan leiden tot slapende arbeidsovereenkomsten doordat de werkgever het dienstverband niet wenst te beëindigen teneinde de transitievergoeding niet te hoeven betalen. De wetgever achtte dit onwenselijk en heeft beoogd de financiële verplichtingen voor een werkgever bij langdurige ziekte te verlichten zonder dat de rechten van werknemers worden aangetast. Zo, aldus de wetgever, worden werkgevers ertoe bewogen de desbetreffende arbeidsovereenkomsten te beëindigen (Kamerstukken II 2017/2018, 34699, nr. 6). Eerder heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laten weten dat het enkel in dienst houden van een werknemer om (nog) geen transitievergoeding te betalen niet getuigt van fatsoenlijk werkgeverschap (Kamerstukken II 3304 Vergaderjaar 2014/2015, Aanhangsel). Hij toonde wel begrip voor de werkgever, die nadat hij al veel kosten heeft gemaakt aan de twee jaar loondoorbetaling bij ziekte en re-integratie van de werknemer, niet bereid is daarnaast ook de kosten van de transitievergoeding te dragen. Daarom heeft de minister een compensatieregeling toegezegd, welke toezegging inmiddels gestand is gedaan met artikel 7:673e BW en de genoemde ministeriële regeling.

4.23.
De zienswijze van [verzoeker] dat deze compensatieregeling meebrengt dat de transitievergoeding niet in de schadeafwikkeling dient te worden betrokken omdat deze Vialis niet ‘raakt’, deelt de rechtbank niet. Partijen zijn het erover eens dat Vialis (waarschijnlijk) in aanmerking komt voor compensatie. Aanknopingspunten dat een daartoe strekkende aanvraag in een geval als dit wordt geweigerd, biedt de ministeriële regeling niet. Gelet op het doel en de strekking van de compensatieregeling, namelijk het tegengaan van slapende dienstverbanden, brengt de mogelijkheid voor Vialis van compensatie naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet mee dat de transitievergoeding buiten de schadeafwikkeling moet worden gelaten. Van ‘profijt’ van de transitievergoeding door de werkgever, is, anders dan [verzoeker] stelt, geen sprake. Met compensatie is beoogd om werkgevers tegemoet te komen in de kosten van beëindiging van een dienstverband in het geval van onder meer langdurige arbeidsongeschiktheid en om daarmee die beëindiging in voorkomend geval als blijk van fatsoenlijk werkgeverschap te stimuleren. Met die prikkel is moeilijk verenigbaar de transitievergoeding buiten de schadeafwikkeling te laten. In dit licht kan [verzoeker] , anders dan hij meent, de keuze van Vialis om het dienstverband met [verzoeker] te beëindigen en hem niet tot aan zijn pensioen (in 2019) in dienst te houden rechtens dan ook niet met succes tegenwerpen.

4.24.
[verzoeker] heeft in dit verband verder gesteld dat de transitievergoeding die Vialis heeft voldaan op vrijgevigheid van Vialis berust. Die stelling vindt geen steun in de vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is immers een garantiebepaling opgenomen, inhoudende dat [verzoeker] garandeert dat hij ten tijde van het aangaan ervan geen andere werkkring heeft aanvaard of daarop een reëel uitzicht heeft, dat deze garantie essentieel is voor Vialis en dat de aanspraak op de in de overeenkomst bedoelde vergoedingen (de transitievergoeding) vervallen als deze garantie door [verzoeker] geen gestand wordt gedaan. Gelet hierop en nu een nadere feitelijke toelichting die zijn stelling steunt ontbreekt, verwerpt de rechtbank deze stelling van [verzoeker] .

De gezichtspunten uit het arrest van de Hoge Raad inzake [… 1] / [… 2]

4.25.
[verzoeker] heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt beroepen op de gezichtspunten uit het arrest van de Hoge Raad inzake [… 1] / [… 2] (zie hiervoor 3.2 en 3.5.3 van dit arrest). De rechtbank merkt allereerst op dat de transitievergoeding geen uitkering uit hoofde van (een schade- of sommen)verzekering door een derde betreft, maar een vergoeding van de ene (aansprakelijke) partij aan de andere (benadeelde) partij krachtens wettelijke verplichting, zoals ook partijen onderkennen. In zoverre lenen de gezichtspunten uit genoemd arrest zich niet voor toepassing in dit geval. Los daarvan, geldt dat de transitievergoeding mede inkomensschade dekt en daarmee ook volgens deze gezichtspunten dient te worden betrokken in de schadeafwikkeling. Weliswaar is de aansprakelijkheid van Vialis gedekt door een verzekering, die omstandigheid rechtvaardigt niet dat [verzoeker] twee keer gecompenseerd wordt voor de (inkomens)schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval.

Conclusie

4.26.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de transitievergoeding als schadebepalende factor bij de schadeafwikkeling dient te worden betrokken, althans als voordeel in mindering dient te worden gebracht op de geleden schade. De verzoeken van [verzoeker] worden derhalve afgewezen.

Kostenbegroting

4.27.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. 

4.28. 
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de kosten van de procedure ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen in geval van afwijzing van het verzoek. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van laatstgenoemde situatie geen sprake is. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

4.29.
Mr. Vermeulen verzoekt, onder verwijzing naar een declaratiespecificatie en op basis van een uitvoerige toelichting ter zitting naar aanleiding van het verweer van Zürich en Vialis, om de kosten van dit deelgeschil te begroten op een bedrag van € 895 aan griffierecht en € 7.583,34, te vermeerderen met een bedrag aan kantoorkosten van € 379,17 en 21 % btw ter hoogte van € 1.672,13, derhalve in totaal € 10.529,64. Daarbij is zij uitgegaan van een uurtarief van € 260 en een tijdsbesteding van 29,10 uur, waarvan zes uur reistijd en zitting. Zürich en Vialis hebben verweer gevoerd.

4.30.
Gelet op de juridische inhoud en complexiteit van deze zaak, acht de rechtbank noch het aantal bestede uren, noch het uurtarief vermeerderd met de kantoorkosten bovenmatig en voldoet het totaalbedrag exclusief btw aan de voormelde dubbele redelijkheidstoets.

4.31.
Nu de aansprakelijkheid van Vialis voor de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade vast staat, zal de verzochte veroordeling van Zürich tot betaling van genoemde kosten aan [verzoeker] worden toegewezen. ECLI:NL:RBDHA:2019:3830