Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 190324 € 84.406,00 VAV over 2017 & 2018, voor jaren daarna onvoldoende onderbouwing; geen opkomend voordeel vanwege uitkering AOV

GHARL 190324 Groepsaansprakelijkheid bij gewelddadige woningoverval; nieuw arrest omtrent vordering benadeelde partij na terugwijzing
€ 20.000,00 smartengeld voor letsel na gewelddadige woningoverval
- € 84.406,00 VAV 
over 2017 & 2018, voor jaren daarna onvoldoende onderbouwing; geen opkomend voordeel vanwege uitkering AOV

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De vordering strekt tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor een bedrag van € 258.664,27 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door mr. A. Schijns namens benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren is gebracht. Als het hof hierna enkel de naam [benadeelde 1] gebruikt, wordt gedoeld op de benadeelde partij [benadeelde 1] .

Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Veen, naar voren is gebracht.

Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]

heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 359.964,20 (bestaande uit een bedrag van € 339.964,20 aan materiële schade en € 20.000 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.

Door de rechtbank is een bedrag van € 8.793,74 toegewezen.

[benadeelde 1] heeft zich in hoger beroep – na terugwijzing door de Hoge Raad – opnieuw gevoegd en wel voor het bedrag van het in het arrest van de Hoge Raad onder 2.2.2 gespecificeerde bedrag van € 258.664,27. Die vordering ligt thans ter beoordeling aan het hof voor.

[benadeelde 1] specificeert zijn vordering als volgt:

Verlies eigen risico - 685,00

Psychische begeleiding/coaching - 115,00

Verlies arbeidsvermogen - 171.432,00

Waarde geroofde goederen (niet vergoed) - 4.300,00

Herstelkosten - 5.767,23

Beveiligingskosten - 47.953,23

Reiskosten reeds gemaakt - 150,00

Reiskosten hoger beroep - 151,84

Kosten opvragen uitzending Opsporing Verzocht - 30,40

Kosten opstellen deskundigenrapporten [naam rapporteur 1] - 5.788,64

Kosten opstellen rapport arbeidsdeskundige [naam rapporteur 2] - 2.290,93

Immaterieel - 20.000,00

Totaal - 258.664,27

Het hof zal hierna eerst enkele algemene overwegingen geven en daarna per post beoordelen of en in hoeverre sprake is van rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De standpunten van partijen zullen daarbij aan de orde komen.

Verdachte is veroordeeld voor het in vereniging plegen van een diefstal/afpersing met veel geweld en bedreiging met geweld tegen, onder anderen, [benadeelde 1] . Dit feit werd gepleegd in de woning van [benadeelde 1] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. [benadeelde 1] heeft door dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde bicepspees, opgelopen.

Dat hier sprake is van ernstig onrechtmatig handelen ten opzichte van [benadeelde 1] behoeft geen betoog. Dat [benadeelde 1] door dit handelen rechtstreeks veel schade heeft opgelopen evenmin.

Namens verdachte is aangevoerd dat bij de uitoefening van het geweld - het toebrengen van de schade - niet in groepsverband is gehandeld zoals bedoeld in art. 6:166 BW. Daarom zou op grond van art. 6:162 BW de schade van [benadeelde 1] niet of slechts beperkt aan verdachte moeten worden toegerekend.

Het hof is met [benadeelde 1] van oordeel dat dit verweer geen hout snijdt. Een onrechtmatige daad kan volgens art. 6:162 BW aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Art. 6:166 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Bij het toerekenen van gedragingen van mededaders gaat het om de vraag of degene aan wie wordt toegerekend wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals die in concreto is geleden.

Uit het arrest van 8 april 2021 volgt zonder meer dat de onrechtmatige gedragingen ook aan verdachte moeten worden toegerekend. Het hof overwoog in dit verband:

Met betrekking tot de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten overweegt het gerechtshof nog in het bijzonder dat het gerechtshof de verdachte aanmerkt als medepleger, gelet op de feitelijke handelingen die de verdachte heeft verricht, zoals daarvan blijkt uit de opgenomen gesprekken en uit de verklaringen van de verdachte zelf. Zo was de verdachte samen met de [medeverdachte] een van de bedenkers van het plan, heeft hij iemand geregeld die de overval feitelijk uit zou voeren, heeft hij voor een (nep)vuurwapen gezorgd, was hij betrokken bij het proberen te stelen van een scooter ten behoeve van de overval en had hij een aandeel in het regelen van de telefoon die ten tijde van de overval zou worden gebruikt. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de buit. Volgens de verdachte waren zes personen betrokken bij deze overval en zijn er voorbereidingsgesprekken geweest waarbij zij allen aanwezig waren.

Uit het voorafgaande blijkt van een wezenlijke rol van de verdachte in het geheel, weliswaar niet in de feitelijke uitvoering van de beroving van de slachtoffers, maar wel nadrukkelijk in de planning en totstandkoming van die beroving.

Gelet op de vastgestelde feiten kan het onrechtmatige gedrag van verdachtes medeverdachten naar het oordeel van het hof zonder enige twijfel aan verdachte worden toegerekend.

Het hof overweegt verder nog dat het verweer van verdachte, ondanks de expliciete verwijzing naar de art. 6:162 en 166 BW, rept van toerekening van schade. Voor zover verdachte daarmee doelt op de toerekening van art. 6:98 BW kan dat niet slagen. De kern van het wettelijke systeem is nu juist dat een dader hoofdelijk aansprakelijk is voor in groepsverband veroorzaakte schade indien de schadeveroorzakende gedragingen hem kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom voor het geheel van [benadeelde 1] schade aansprakelijk en [benadeelde 1] mag dat van hem vorderen (art. 6:7 BW). Als verdachte meent dat hij in de onderlinge verhouding binnen de dadergroep slechts voor een klein deel aansprakelijk is, moet hij met zijn mededaders afrekenen (art. 6:10 BW).

Bovenstaande laat onverlet dat bij het toerekenen van schade het verband tussen de schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, moet worden beoordeeld. Dat verband moet zodanig zijn dat de schade hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. In hoeverre dat in deze zaak aan de orde is, zal het hof hierna per gevorderde schadepost beoordelen.

Verlies eigen risico

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 685,00. Verdachte heeft dit niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.

Psychische begeleiding/coaching

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 115,00. Verdachte heeft dit niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.

Verlies arbeidsvermogen

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 171.432,00. [benadeelde 1] heeft dit onderbouwd met een verwijzing naar de rapporten van [naam rapporteur 1] en [naam rapporteur 2] . Uit die rapporten volgt de volgende schade-opstelling:

- 2017 en 2018 € 84.406,00

- 2019 € 27.811,00

- 2020 € 29.037,00

- 2021 € 30.178,00

Periode 2017 en 2018

Verdachte heeft de schadebegroting over de jaren 2017 en 2018 niet betwist, maar stelt dat het door [naam inkomensverzekeraar] op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan [benadeelde 1] uitgekeerde bedrag van € 42.327,00 daarmee moet worden verrekend. Verdachte betwist de schadebegroting over de jaren 2019, 2020 en 2021. Naar zijn mening blijkt de door [benadeelde 1] gestelde blijvende aantasting van arbeidsproductiviteit niet uit de overgelegde stukken en is het verlies aan arbeidsvermogen over deze jaren onvoldoende onderbouwd.

Gelet op de standpunten van partijen kan het hof vaststellen dat [benadeelde 1] over de jaren 2017 en 2018 arbeidsvermogenschade lijdt tot een bedrag van € 84.406,00. In geschil is of het door [naam inkomensverzekeraar] uitgekeerde bedrag daarvan moet worden afgetrokken. Partijen verschillen daarover van mening. Daarbij discussiëren zij met name over de vraag of de verzekering bij [naam inkomensverzekeraar] een sommenverzekering is of een schadeverzekering. Het hof is het met verdachte eens dat niet kan worden uitgesloten dat het om een schadeverzekering gaat. Om dat te beoordelen moet de concrete verzekeringsovereenkomst worden beoordeeld (vgl. HR 3 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5828). [benadeelde 1] heeft echter geen concrete onderbouwing gegeven. Deze onduidelijkheid kan verdachte echter niet baten. Want als het gaat om een schadeverzekering rijst de vraag of de uitkering door [naam inkomensverzekeraar] moet worden verrekend met [benadeelde 1] schade.

Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de gestelde voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Voorts dient het met inachtneming van de in art. 6:98  BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden schade (vgl HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483).

Naar het oordeel van het hof brengt toepassing van de maatstaf van art. 6:98 BW1 mee dat het niet redelijk is het voordeel van de uitkering in rekening te brengen. [benadeelde 1] heeft er terecht op gewezen dat de aansprakelijkheid van verdachte een schuldaansprakelijkheid is. De onrechtmatige daad die de schade heeft veroorzaakt is een buitengewoon ernstig en opzettelijk gepleegd feit. Daar komt nog bij dat [benadeelde 1] het voordeel heeft genoten doordat hij, zeker in relatie tot verdachte, onverplicht een verzekering had afgesloten tegen hoge kosten. Verdachte heeft de door [benadeelde 1] genoemde premiebedragen niet betwist. Het hof kan dus vaststellen dat [benadeelde 1] het voordeel min of meer tegen een hoge prijs zelf heeft gekocht. Het zou gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de schade in deze zaak juist in strijd zijn met de redelijkheid om de uitkering van [naam inkomensverzekeraar] als voordeel in rekening te brengen.

De conclusie is dat over de jaren 2017 en 2018 een bedrag van € 84.406,00 kan worden toegewezen.

Periode 2019, 2020, 2021

De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de arbeidsvermogensschade geleden in de periode 2019, 2020 en 2021 betoogd dat het gestelde verlies arbeidsvermogen onvoldoende is onderbouwd. Hij voert hiertoe aan dat uit het rapport van arbeidsdeskundige [naam rapporteur 2] niet blijkt dat de arbeidsproductiviteit van de benadeelde partij ‘blijvend aangetast blijkt te zijn’, zoals dit wordt gesteld in het rapport van [naam rapporteur 1] .

De raadsman voert tevens aan dat niet blijkt van een medische eindsituatie.

[benadeelde 1] heeft ondanks deze betwisting geen nadere onderbouwing gegeven van de door hem gestelde blijvend verminderde arbeidsproductiviteit.

Het hof is het met verdachte eens dat uit de door [benadeelde 1] overgelegde deskundigenrapporten onvoldoende blijkt van het gestelde verminderde verdienvermogen. [naam rapporteur 1] stelt in zijn tweede rapport op blz. 6 dat er sprake blijkt te zijn van een structurele situatie van verminderde productiviteit en hij verwijst hiervoor naar het door de arbeidsdeskundige vastgestelde tempoverlies. Er wordt kennelijk verwezen naar het rapport van [naam rapporteur 2] van 31 januari 2019. Het hof leest op blz. 7 van dat rapport dat [benadeelde 1] zijn werkzaamheden geleidelijk heeft hervat, maar dat hij nog steeds wordt gehinderd, vooral in tempo. Waarom dat tempoverlies na de rapportdatum onveranderd aanwezig zou blijven, wordt in het rapport op geen enkele manier onderbouwd. Omdat [benadeelde 1] zich op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat hij blijvend verminderd arbeidsproductief is beroept, had hij die stelling beter moeten onderbouwen. Die onderbouwing is ook na het verweer van verdachte achterwege gebleven.

Gelet op het voorgaande zal het hof [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.

Waarde geroofde goederen (niet vergoed)

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 4.300,00. Verdachte heeft dit niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.

Herstelkosten

[benadeelde 1] vordert een bedrag van €5.767,23. Verdachte heeft hiertegen ingebracht dat [benadeelde 1] onjuist heeft opgeteld. Daarom zou het gevorderde bedrag moeten worden gematigd. Het hof ziet dat anders. [benadeelde 1] heeft met facturen gemotiveerd aangegeven dat het gaat om:

- kosten herprogrammeren toegangspoort € 343,74

- herstel van de beregening € 5.423,49.

Opgeteld levert dat op een bedrag van € 5.767,23. Het hof zal dat bedrag toewijzen.

Beveiligingskosten

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 47.953,23. Verdachte heeft dit bedrag betwist omdat het voor een groot deel niet is onderbouwd en voor het wel onderbouwde deel naar zijn mening te hoog is.

Het hof is het met verdachte eens dat het niet onderbouwde deel van de vordering in elk geval niet voor toewijzing vatbaar is. Aangaande het wel onderbouwde deel is het hof onder verwijzing naar de al eerder genoemde maatstaf van art. 6:98 BW van oordeel dat niet het volledige opgevoerde bedrag aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte heeft in dit verband terecht opgemerkt dat de maatregelen ook een zekere waardevermeerdering met zich zullen brengen. Dat is een voordeel dat in rekening kan worden gebracht. Alles bij elkaar genomen zal het hof deze schadepost naar redelijkheid schatten op een bedrag van € 10.000,00.

Reiskosten reeds gemaakt en reiskosten hoger beroep

[benadeelde 1] heeft zich, na het verweer van verdachte dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, gerefereerd aan het oordeel van het hof. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen op de door verdachte aangevoerde gronden.

Kosten opvragen uitzending Opsporing Verzocht

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 30,40 omdat hij de beelden van de uitzending van Opsporing Verzocht heeft opgevraagd. Volgens hem gaat het om kosten als bedoeld in art. 6:96 BW. Verdachte betwist deze gestelde schadepost. Het hof stelt vast dat verdachte niet heeft toegelicht waarom het hier gaat om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.

Kosten opstellen deskundigenrapporten [naam rapporteur 1] en [naam rapporteur 2]

[benadeelde 1] vordert bedragen van € 5.788,64 en € 2.290,93 onder verwijzing naar art. 6:96 BW. Verdachte heeft deze schadeposten niet betwist. Het hof zal de gevorderde bedragen toewijzen.

Immateriële schadevergoeding

[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 20.000,00. Hij voert hiertoe aan dat hij slachtoffer is van een brute en zeer gewelddadige overval in zijn eigen woning. Hij werd een uur lang gegijzeld, mishandeld en bedreigd met (vuur)wapens. Hij werd vastgebonden met tie rips en zijn mond werd afgeplakt met duct tape. Als gevolg hiervan heeft [benadeelde 1] ernstig letsel opgelopen. De overval heeft een grote impact op het dagelijks leven van [benadeelde 1] . Hij is ernstig aangetast in zijn veiligheidsgevoel, is een ‘thuis’ verloren en sinds de overval heeft [benadeelde 1] zijn beroep als [beroep] niet meert volledig kunnen uitoefenen.

Verdachte heeft de door [benadeelde 1] gestelde feiten niet betwist, maar onder verwijzing naar de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en naar enkele rechterlijke uitspraken betoogd dat toewijzing van een bedrag van € 7.500,00 maximaal € 10.000,00 redelijk is.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [benadeelde 1] recht heeft op vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ houdt het hof rekening met alle omstandigheden van het geval. Vaststaat dat [benadeelde 1] zwaar is getroffen: hij heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, is ernstig aangetast in zijn veiligheidsgevoel en heeft zware gevolgen ondervonden in de mogelijkheid tot uitoefening van zijn beroep. Deze schade is veroorzaakt door zeer verwijtbaar handelen van, onder anderen, verdachte. Verdachtes aansprakelijkheid berust op een zeer schokkend strafbaar feit dat plaatsvond tijdens de voor nachtrust bestemde tijd in de woning van [benadeelde 1] . Het hof weegt mee dat ook het rechtsgevoel hierdoor ernstig is aangetast.

Naar het oordeel van het hof is gelet op alle omstandigheden van deze zaak het gevorderde bedrag van € 20.000,00 een billijke vergoeding. De door de raadsman genoemde voorbeelden maken dat niet anders. Nog daargelaten de vraag in hoeverre het gaat om vergelijkbare gevallen, merkt het hof op dat in die zaken het gevorderde bedrag werd toegewezen. Het valt geenszins uit te sluiten dat als de betreffende benadeelde partijen hogere bedragen hadden gevorderd, hogere bedragen zouden zijn toegewezen.

Het hof zal het gevorderde bedrag van € 20.000,00 toewijzen.

Slotsom

Gelet op al het voorgaande zal het hof de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2018 op de vordering van [benadeelde 1] en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel vernietigen en opnieuw beslissen zoals hieronder vermeld.

De vordering van [benadeelde 1] zal worden toegewezen als volgt:

- Verlies eigen risico - 685,00

- Psychische begeleiding/coaching - 115,00

- Verlies arbeidsvermogenschade - 84.406,00

- Waarde geroofde goederen (niet vergoed) - 4.300,00

- Herstelkosten - 5.767,23

- Beveiligingskosten - 10.000,00

- Kosten deskundigenrapporten [naam rapporteur 1] - 5.788,64

- Kosten rapport arbeidsdeskundige [naam rapporteur 2] - 2.290,93

- Immaterieel - 20.000,00

Totaal - 133.352,80

Verder zal het hof beslissen dat verdachte wettelijke rente moet betalen over het toe te wijzen bedrag en wel vanaf 16 april 2017 voor wat betreft het bedrag van € 20.000,00 voor immateriële schade en voor wat betreft de overige posten vanaf het moment van het optreden van de verschillende schadeposten.

De gevorderde reiskosten, de kosten opvragen uitzending Opsporing Verzocht en het niet toe te wijzen deel van de beveiligingskosten zal het hof afwijzen.

[benadeelde 1] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het deel van zijn vordering met betrekking tot het deel van de arbeidsvermogensschade dat het hof niet zal toewijzen.

De schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij naam ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 133.352,80 bestaande uit € 113.352,80 materiële schade en € 20.000 immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover deze ziet op de gevorderde reiskosten, de kosten opvragen uitzending Opsporing Verzocht en het niet toegewezen deel van de beveiligingskosten en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van zijn vordering met betrekking tot de arbeidsvermogensschade dat het hof niet heeft toegewezen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 133.352,80 bestaande uit € 113.352,80 materiële schade en € 20.000 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. ECLI:NL:GHARL:2024:1983

1Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.