Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's Hertogenbosch 130711 verrekening vanwege schadevergoedingsverplichting assurantietussenpersoon nav niet afgesloten aov

Rb 's Hertogenbosch 130711  verrekening vanwege schadevergoedingsverplichting assurantietussenpersoon nav niet afgesloten aov


Voordeelverrekening

5.28.  Hendriks brengt naar voren dat [A] een aanspraak heeft jegens RVS Schadeverzekering N.V. (hierna: RVS) en dat de vergoeding die [A] van RVS heeft ontvangen of nog zal ontvangen op de voet van artikel 6:100 BW moet worden verrekend met de schade.

5.29.  Uit het arrest van het hof Arnhem van 3 november 2009, dat door Hendriks in het geding is gebracht, blijkt het volgende. Het hof heeft voor recht verklaard dat RVS (in haar hoedanigheid van werkgeefster van assurantietussenpersoon [naam]) jegens [A] toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht als assurantiepersoon door op 5 april 2004 niet een aanvraagformulier voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor [A] aan Nationale Nederlanden toe te zenden. Het hof heeft RVS ook veroordeeld tot vergoeding van de door die tekortkoming veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat. Het hof achtte aannemelijk dat [A] schade heeft geleden want indien het formulier op 5 april 2004 wel was verzonden had [A] ten tijde van het ongeval op [datum] voorlopige dekking gehad onder de ‘gratis voorlopige dekking ongevallenrisico’. En, zo overweegt het hof, RVS heeft niet betwist dat [A] enkel en alleen ten gevolge van het ongeval blijvend letsel heeft opgelopen en daardoor niet meer in staat was en nooit meer in staat zal zijn om zijn werkzaamheden als stukadoor uit te oefenen, zodat het causaal verband is gegeven.

5.30.  Uit een ook door Hendriks overgelegde brief van het Nederlands Rekencentrum Letselschade van 13 maart 2007 blijkt dat de schade die [A] heeft geleden wegens niet ontvangen uitkeringen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering in opdracht van [A] door het NRL is berekend op een bedrag van EUR 565.589,00. Aangenomen moet daarom worden dat dat het schadebedrag is dat [A] van RVS vordert.

5.31.  Desgevraagd heeft [A] ter zitting verklaard tot nu toe een bedrag van EUR 112.000,- van RVS te hebben ontvangen. Hij beschouwt dit als een deelbetaling en meent dat dit bedrag niet als opkomend voordeel verrekend moet worden met de door Hendriks te vergoeden schade omdat het [A] zelf was die een verzekering afsloot (althans daartoe stappen ondernam).

5.32.  De rechtbank is met Hendriks van oordeel dat de betalingen die [A] van RVS heeft ontvangen en naar redelijke verwachting nog zal ontvangen, verrekend moeten worden met de door Hendriks te vergoeden schade overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:100 BW. De rechtbank acht verrekening redelijk omdat de betalingen door RVS in de plaats komen van de verzekeringsuitkering die [A] had ontvangen als zijn aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdig in behandeling was genomen. De betalingen zien dus op vergoeding van de schade die [A] lijdt doordat hij als gevolg van het ongeval arbeidsongeschikt is geworden voor zijn eigen werk als stukadoor en dat is nu juist ook de schade die [A] vordert van Hendriks. De rechtbank acht verrekening te meer redelijk gelet op de aard van de aansprakelijkheid van Hendriks - het betreft een risicoaansprakelijkheid - en omdat [A] geen premie heeft betaald voor de verzekering.

Conclusie

5.33.  De door [A] gevorderde verklaring voor recht dat Hendriks aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het hem overkomen bedrijfsongeval, is toewijsbaar. De rechtbank zal [A] thans opdragen om zijn vordering aan te passen en daarbij gemotiveerd en onderbouwd aan te geven welk schadebedrag hij vordert en waaruit deze schade precies bestaat. Daarbij dient hij rekening te houden met de van Hendriks en RVS (te) ontvangen bedragen.

5.34.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

in de vrijwaringszaak
5.35.  Hendriks baseert zijn vordering in vrijwaring op de stelling dat Heger Bouw c.s. en Stuc-Line (mede) aansprakelijk zijn voor de schade van [A] op de grondslagen die [A] ook jegens haar heeft ingeroepen.

5.36.  De rechtbank oordeelt in de eerste plaats dat het beroep van Hendriks op artikel 7:658 lid 4 BW niet kan slagen. Zoals de rechtbank al overwoog in de hoofdzaak, is de jurisprudentie over de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW niet eenduidig en staat geenszins vast dat dit artikellid zo ruim moet worden uitgelegd dat niet alleen werknemers maar ook zelfstandigen zoals [A] hieraan aanspraken kunnen ontlenen. Daar komt bij dat niet vaststaat hoe het precies zit met de relatie tussen Heger Bouw c.s., Stuc-Line en [A]. Door Hendriks zijn geen feiten gesteld waaruit kan blijken in hoeverre Heger Bouw c.s. en/of Stuc-Line feitelijk zeggenschap hadden over de arbeidsomstandigheden waaronder [A] zijn werk moest verrichten. De rechtbank ziet daarom onvoldoende grond om te oordelen dat [A] onder het bereik van artikel 7:658 lid 4 BW valt.

5.37.  Naar het oordeel van de rechtbank kan Hendriks ook geen geslaagd beroep doen op artikel 6:173 juncto artikel 6:181 BW omdat alleen Hendriks zelf en niet ook Heger Bouw c.s. en/of Stuc-Line als bedrijfsmatig gebruikers van de steiger zijn aan merken. De rechtbank verwijst naar wat zij daarover heeft geoordeeld in de hoofdzaak.

5.38.  Het beroep van Hendriks op de artikelen 6:76, 6:170, 6:171 en 6:162 BW is door Hendriks onvoldoende onderbouwd. Zij heeft slechts aangevoerd dat ‘niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een medewerker of zelfstandige hulppersoon van Heger Bouw c.s. en/of Stuc-Line onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld.’ Hendriks wijst hierbij op de mogelijkheid dat een medewerker of hulppersoon van Heger Bouw c.s. of Stuc-Line de onveilige situatie heeft gecreëerd. De enkele gestelde mogelijkheid van een dergelijke fout is volstrekt onvoldoende om tot aansprakelijkheid van Heger Bouw c.s. en/of Stuc-Line te kunnen concluderen.

5.39.  Tot slot kan ook het beroep van Hendriks op artikel 7:406 BW niet slagen omdat hier sprake is van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW en niet van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Artikel 7:406 BW mist om die reden hier toepassing.

5.40.  De rechtbank kan dan ook niet komen tot de vaststelling dat Heger Bouw c.s. en/of Stuc-Line naast Hendriks mede aansprakelijk is/zijn voor de schade van [A]. Aan Hendriks komt dan ook geen regresvordering toe. De vordering in vrijwaring zal worden afgewezen. LJN BR1652