Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 140422 verzekeringen aanvullend op WIA overwegend schadeverz.; 50% opkomend voordeel, ook premies 50% voor rekening pij (2)

RBDHA 140422 verzekeringen aanvullend op WIA overwegend schadeverz.; 50% opkomend voordeel, ook premies 50% voor rekening pij
kosten cf verzoek 18,9 x € 285 + 6 % + 21% = € 6908,72; Staat maakte geen bezwaar; kosten komen RBDHA redelijk voor

in vervolg op
CRvB 141215 PTSS Libanon veteraan; onvoldoende voorlichting en (na)zorg; Minister aansprakelijk; causaal verband aangenomen 

2
De feiten
2.1.
[verzoeker] is van 30 juli 1980 tot 21 januari 1981 door de Staat als dienstplichtig militair van het UNIFIL-bataljon naar Libanon uitgezonden. Tijdens zijn uitzending is [verzoeker] blootgesteld aan diverse traumatiserende gebeurtenissen als gevolg waarvan bij hem medio 2005 een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is vastgesteld.

2.2.
Met ingang van 4 april 2005 is aan [verzoeker] een militair invaliditeitspensioen toegekend op basis van een invaliditeit van 30%. Na onafhankelijk onderzoek door prof. dr. [naam 2] is de mate van invaliditeit met ingang van 28 juli 2006 verhoogd naar 45%.

2.3.
In 2007 is [verzoeker] als gevolg van zijn PTSS definitief uitgevallen voor zijn werk. [verzoeker] werkte toen als relatiemanager/general banker bij Fortis Bank Nederland N.V. (hierna: Fortis).

2.4.
Per 13 oktober 2009 is [verzoeker] voor 80-100% arbeidsongeschikt bevonden in het kader van de WIA en krijgt hij een WIA-uitkering.

2.5.
Bij brief van 18 februari 2010 heeft Fortis ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR) aan [verzoeker] onder meer het volgende bericht:

“Daar u tijdens uw dienstverband collectief verzekerd was voor de WIA-excedentverzekering via uw (ex)-werkgever Fortis Bank Nederland N.V. en u tevens een Vrijwillige WIA-aanvullingsverzekering heeft afgesloten, hebben wij de claims inzake genoemde verzekeringen in behandeling genomen.
(…)
WIA-excedentverzekering: Rubriek B2-1
De WIA-excedentverzekering voorziet in een uitkering na afloop van het 2de ziektejaar c.q. bij aanvang van de WIA/WGA-uitkering, ter hoogte van 70% van het ongemaximeerde jaarinkomen, onder aftrek van het maximum WIA-dagloon bij volledige arbeidsongeschiktheid. De uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid die wordt vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gelden afgeleide percentages. Bij wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage zal de uitkering overeenkomstig worden aangepast.
Het arbeidsongeschiktheidspercentage kan ook wijzigen door inkomsten uit arbeid. Gezien de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid (21-09-2007) en de ingangsdatum van de WIA/WGA-uitkering (13-10-2009), bestaat er vanaf 13-10-2009 recht op deze uitkering. De uitkering wordt verstrekt tot een eindleeftijd van maximaal 65 jaar.
(…)
Vrijwillige WIA-aanvullingsverzekering: Rubriek B-2/3
De Vrijwillige WIA-aanvullingsverzekering is op vrijwillige basis door verzekerde gesloten. De verzekering voorziet in een uitkering tijdens arbeidsongeschiktheid, na afloop van het 2de ziektejaar c.q. bij aanvang van de WIA/WGA uitkering. De uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid die wordt vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gelden afgeleide percentages. Bij wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage zal de uitkering overeenkomstig worden aangepast.
Het arbeidsongeschiktheidspercentage kan ook wijzigen door inkomsten uit arbeid. Gezien de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid (21-09-2007) en de ingangsdatum van de WIA/WGA-uitkering (13-10-2009), bestaat er vanaf 13-10-2009 recht op deze uitkering. De uitkering wordt verstrekt tot een eindleeftijd van maximaal 65 jaar.
(…)
Wanneer er wijzigingen plaatsvinden in uw mate van arbeidsongeschiktheid c.q. wijzigingen plaatsvinden in uw WIA/WGA-uitkering door inkomsten uit arbeid, dient u ASR Verzekeringen N.V. direct hiervan op de hoogte te stellen.
Bij verlaging van de feitelijke mate van arbeidsongeschiktheid c.q. wijzigingen van uw WIA / WGA uitkering door (meer) inkomsten uit arbeid, worden onze uitkeringen gerelateerd aan de nieuwe mate van uw arbeidsongeschiktheid c.q. verlaagd op basis van uw (meerdere) inkomsten uit arbeid.”

2.6.
Per 1 maart 2010 is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met Fortis beëindigd.

2.7.
Bij beslissing van 17 juni 2011 is met betrekking tot het militair invaliditeitspensioen van [verzoeker] een eindtoestand aangenomen, waarbij de mate van invaliditeit is vastgesteld op 45%.

2.8.
Bij brief van 10 januari 2018 heeft [verzoeker] de Staat aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade (waaronder verlies van arbeidsvermogen) als gevolg van zijn uitzending naar Libanon. De Staat heeft, in navolging van een tweetal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (waaronder CRvB 14 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4336) aansprakelijkheid erkend. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden over de omvang van de schade van [verzoeker] als gevolg van zijn uitzending naar Libanon en de daardoor ontstane PTSS.

2.9.
Met betrekking tot de schadepost verlies aan verdienvermogen is op gezamenlijk verzoek van partijen een arbeidsdeskundig advies door de heer [naam 3] (Heling & Partners) ingewonnen. De definitieve rapportage van de heer [naam 3] dateert van

3 februari 2021. Partijen zijn het erover eens dat bij de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen aansluiting kan worden gevonden bij dit rapport.

2.10.
Vervolgens zijn partijen in overleg getreden over de inschakeling van een rekenkundige. In het overleg over de inhoud van de opdracht aan de rekenkundige, bleek dat partijen van mening verschillen over de vraag of de aan [verzoeker] verstrekte uitkeringen uit hoofde van de WIA-excedentverzekering en de WIA-aanvullingsverzekering (hierna tezamen ook: de WIA-verzekeringen) in mindering gebracht dienen te worden op de inkomensschade van [verzoeker] .

3
Het geschil
3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
te verklaren voor recht dat de WIA-excedentverzekering en de WIA-aanvullingsverzekering gekwalificeerd dienen te worden als sommenverzekeringen;
te verklaren voor recht dat de uitkeringen die [verzoeker] uit hoofde van de WIA-verzekeringen heeft ontvangen en zal ontvangen niet voor verrekening in de zin van artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking komen met de door de Staat te vergoeden schade van [verzoeker] wegens verlies van arbeidsvermogen;
de kosten van het deelgeschil (waaronder moet worden begrepen de kosten van de advocaat van [verzoeker] en het betaalde griffierecht) te begroten en de Staat te veroordelen om deze kosten aan [verzoeker] te voldoen.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag. Uit de polisvoorwaarden behorende bij de WIA-verzekeringen blijkt dat het inkomen van [verzoeker] slechts een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de verzekeringen en daarna niet meer. De omvang van de uitkeringen uit hoofde van de WIA-verzekeringen zijn namelijk uitsluitend afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en niet van de feitelijke inkomensderving van [verzoeker] . Dit betekent dat de aan de orde zijnde WIA-verzekeringen moeten worden gekwalificeerd als sommenverzekeringen. Met inachtneming van de door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 1 oktober 2010 geformuleerde gezichtspunten, is [verzoeker] van mening dat verrekening van deze uitkeringen met de door de Staat te vergoeden inkomensschade onredelijk is en daarom achterwege moet blijven. Hieraan heeft [verzoeker] nog toegevoegd dat verrekening temeer onredelijk is, omdat de uitkeringen uit de WIA-verzekeringen een essentiële rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de hoogte van zijn alimentatieverplichting jegens zijn ex-echtgenote.

3.3.
De Staat voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling
4.1.

In geschil tussen partijen is of de uitkeringen die [verzoeker] ontvangt uit hoofde van de WIA-verzekeringen op grond van artikel 6:100 BW als voordeel in mindering moeten komen op de geleden schade van [verzoeker] wegen verlies van verdienvermogen.

WIA-verzekeringen: schade- of sommenverzekeringen?

4.2.
Voor de beantwoording van de aan de orde zijnde vraag is in de eerste plaats van belang of de WIA-verzekeringen moeten worden gekwalificeerd als schadeverzekeringen of als sommenverzekeringen. Partijen verschillen hierover van mening. [verzoeker] is van mening dat de WIA-verzekeringen gekwalificeerd moeten worden als (zuivere) sommenverzekeringen, omdat de uitkeringen uit deze verzekeringen alleen zijn gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid en niet zijn gerelateerd aan de daadwerkelijk geleden inkomensschade. De Staat is daarentegen van mening dat de WIA-verzekeringen schadeverzekeringen zijn die ertoe strekken de geleden inkomensschade te vergoeden.

4.3.
Artikel 7:925 BW bepaalt dat een verzekeringsovereenkomst hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering is. Artikel 7:944 BW omschrijft de schadeverzekering als een verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. Een sommenverzekering is een verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed (artikel 7:964 BW). Bij een sommenverzekering bestaat de uitkering in beginsel uit een vaste som, door partijen vrij te bepalen bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst en die onafhankelijk is van de vraag of schade is geleden en zo ja, hoeveel. Niet uitgesloten is dat een overeenkomst deels schade-, deels sommenverzekering is.

4.4.
Er is vooralsnog geen rechtspraak verschenen over de kwalificatie van de in dit deelgeschil aan de orde zijnde WIA-verzekeringen. Wel is in de rechtspraak meermaals de kwalificatie van een (particuliere) arbeidsongeschiktheidsverzekering aan de orde gekomen. Uit deze rechtspraak volgt dat het bij de kwalificatie van een dergelijke verzekering aan komt op uitleg van de verzekeringsovereenkomst, waarbij deze uitleg met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. De vraag of een arbeidsongeschiktheidsverzekering een schade- of sommenverzekering is, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord, maar is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Van groot belang voor het onderscheid tussen een schade- en sommenverzekering is of het inkomen zowel bij de totstandkoming van de verzekering als bij de bepaling van de hoogte van de uitkering een rol heeft gespeeld. In dat laatste geval bestaat er namelijk een koppeling tussen de daadwerkelijk geleden schade en de hoogte van de uitkering, zodat sprake is van een schadeverzekering. Indien het inkomen uitsluitend bij de totstandkoming van de verzekering een rol speelt en nadien niet meer, niet bij de eventuele aanpassingen van de jaarschade en niet bij de vaststelling van de hoogte van de daadwerkelijk te verlenen uitkering, is er sprake van een sommenverzekering. Partijen zijn het erover eens dat dit juridisch kader ook in deze zaak moet worden toegepast.

4.5.
De rechtbank stelt voorop dat [verzoeker] heeft nagelaten de specifieke polisbladen van de WIA-verzekeringen in het geding te brengen. Ook heeft [verzoeker] slechts één pagina van de algemene polisvoorwaarden overgelegd. Als productie 1 bij het verweerschrift heeft de Staat wel de volledige polisvoorwaarden in het geding gebracht. De rechtbank leidt uit artikel 1 lid 1 en artikel 1 lid 8 af dat deze polisvoorwaarden zien op zowel de WIA-excedentverzekering als op de WIA-aanvullingsverzekering.

4.6.
Uit artikel 3 van de polisvoorwaarden volgt dat de strekking van de WIA-verzekeringen is om uitkering te verlenen als de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WIA-uitkering. Via de Wet WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) zijn werknemers in loondienst verzekerd voor het verlies van verdienvermogen dat ontstaat doordat zij arbeidsongeschikt raken. De WIA-verzekeringen beogen vervolgens het deel van het verlies van verdienvermogen dat niet door de WIA-uitkering wordt gedekt aanvullend te vergoeden. Partijen verschillen van mening of deze aan [verzoeker] toegekende vergoedingen op grond van de WIA-verzekeringen zijn gerelateerd aan het inkomen van [verzoeker] gedurende de looptijd van de verzekering. De rechtbank is, met de Staat, van oordeel dat dit wel het geval is. De rechtbank licht dit als volgt toe.

4.7.
Artikel 1 lid 17 van de polisvoorwaarden omschrijft het verzekerde bedrag als het van het jaarsalaris afgeleide bedrag waarop de premie en de uitkering wordt gebaseerd. Voor de bepaling van het jaarsalaris wordt in artikel 1 lid 10 tot uitgangspunt genomen het totaal aan bruto jaarloon dat [verzoeker] per kalenderjaar verdient, waarbij ook rekening wordt gehouden met zijn dertiende maand en zijn vakantietoeslag. Fortis is op grond van artikel 17 lid 2 van de polisvoorwaarden verplicht om aan het begin van ieder kalenderjaar de salarisgegevens van de werknemers door te geven aan ASR. Uit artikel 5 lid 6 van de polisvoorwaarden blijkt tot slot dat eventuele loonsverhogingen tijdens het dienstverband leiden tot verhoging van het verzekerde bedrag. Uit het voorgaande volgt dat het inkomen van [verzoeker] niet alleen bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst, maar ook gedurende de looptijd van de overeenkomst een rol heeft gespeeld. De hoogte van het verzekerde bedrag wordt namelijk bepaald aan de hand van het bruto jaarloon dat [verzoeker] per kalenderjaar verdient. Artikel 8 lid 4 van de polisvoorwaarden koppelt de hoogte van de uitkeringen vervolgens aan het verzekerde bedrag. Anders dan [verzoeker] stelt, zijn de uitkeringen op grond van de WIA-verzekeringen dus niet uitsluitend gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid, maar bestaat er een koppeling tussen het laatst verdiende inkomen van [verzoeker] enerzijds en het verzekerde bedrag en de hoogte van de uitkeringen anderzijds. Dat ASR nooit inkomensgegevens bij [verzoeker] heeft opgevraagd, doet hier niet aan af. Zoals hiervoor al is overwogen, rustte namelijk op Fortis (en niet op [verzoeker] zelf) de verplichting om informatie te verschaffen over de salarisgegevens van de werknemers. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de uitkeringen uit de WIA-verzekeringen dienen ter vergoeding van de door [verzoeker] geleden inkomensschade en dus een belangrijk schadeverzekeringsaspect hebben.

4.8.
Het schadeverzekeringsaspect van de WIA-verzekeringen wordt verder bevestigd door het feit dat de hoogte van de uitkeringen kan wijzigen als de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt of als er wijzigingen plaatsvinden in de WIA-uitkering door inkomsten uit arbeid. Dit blijkt uitdrukkelijk uit de door [verzoeker] als productie 4 bij het verzoekschrift overgelegde brief van ASR van 18 februari 2010. Gelet op deze brief gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [verzoeker] dat het genereren van inkomen niet van invloed is op de hoogte van de uitkeringen. In de brief van ASR is immers uitdrukkelijk vermeld: “Bij verlaging van de feitelijke mate van arbeidsongeschiktheid c.q. wijzigingen van uw WIA / WGA uitkering door (meer) inkomsten uit arbeid, worden onze uitkeringen gerelateerd aan de nieuwe mate van uw arbeidsongeschiktheid c.q. verlaagd op basis van uw (meerdere) inkomsten uit arbeid.” De Staat heeft ook nog gewezen op het bepaalde in de artikelen 7 (lid 1 en lid 2) en artikel 6 (lid 3 sub a en b) van de polisvoorwaarden. Uit deze bepalingen kan worden afgeleid dat [verzoeker] verplicht is zich in te spannen om te re-integreren in het arbeidsproces. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat ook dit een aanwijzing is dat sprake is van schadeverzekeringen.

4.9.
Hier tegenover staat dat de WIA-verzekeringen ook een kenmerk hebben van een sommenverzekering. Niet is immers gebleken dat bij het vaststellen van de hoogte van de uitkeringen op grond van de WIA-verzekeringen sprake is geweest van een koppeling met het daadwerkelijke inkomensverlies van [verzoeker] . [verzoeker] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat ASR bij het bepalen van de omvang van de uitkeringen nooit heeft geïnformeerd naar de hoogte van de daadwerkelijk geleden schade. Nu ASR niet toetst in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid, zijn de uitkeringen uit de WIA-verzekeringen in zoverre niet afhankelijk van de daadwerkelijk geleden vermogensschade. Om deze reden heeft ASR de WIA-verzekeringen in haar e-mail van 2 oktober 2018 (productie 6 bij het verzoekschrift) ook aangemerkt als sommenverzekeringen. Van een zuivere sommenverzekering die volledig abstraheert van de daadwerkelijk geleden schade is echter geen sprake, aangezien uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen volgt dat de WIA-verzekeringen in de kern een vergoeding beogen te bieden voor het verlies van verdienvermogen van [verzoeker] .

4.10.
De rechtbank concludeert dat de WIA-verzekeringen een gemengd karakter hebben, maar in overwegende mate schadeverzekeringen zijn. Het verzoek van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat de WIA-verzekeringen gekwalificeerd moeten worden als sommenverzekeringen wordt dan ook afgewezen.

Komen uitkeringen uit WIA-verzekeringen voor verrekening in aanmerking?

4.11.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de uitkeringen uit de WIA-verzekeringen voor verrekening in aanmerking komen. Volgens [verzoeker] moet deze vraag negatief worden beantwoord. De Staat denkt daar anders over en is van mening dat de uitkeringen op grond van de WIA-verzekeringen wel moeten worden meegenomen bij de berekening van de schade van [verzoeker] uit hoofde van het verlies aan verdienvermogen.

4.12.
Artikel 6:100 BW bepaalt dat, als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht. De wetgever heeft aan de rechter een ruime beoordelingsvrijheid gelaten om te beslissen of verrekening van voordeel in een concreet geval redelijk is. In de uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7808) is in geval van letselschade nader geconcretiseerd onder welke omstandigheden een uitkering uit verzekering als voordeel op een schadevergoeding in mindering kan worden gebracht. Bij de toepassing van artikel 6:100 BW moeten dan volgens de Hoge Raad, kort weergegeven, de volgende gezichtspunten in aanmerking worden genomen:
Van verrekening zal in het algemeen alleen dan sprake kunnen zijn, indien de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de partij die zich op de voordeelstoerekening beroept, aansprakelijk is.

Geschiedt de uitkering ingevolge een schadeverzekering, dan zal – indien voldaan is aan de eis dat het om vergoeding van dezelfde schade gaat – verrekening in beginsel op haar plaats zijn, nu de verzekeraar tot het beloop van het door hem betaalde in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd en de aansprakelijke partij dus voor dat bedrag door de verzekeraar kan worden aangesproken.

Geschiedt de uitkering op grond van een sommenverzekering – in welk geval de uitkering niet ervan afhankelijk is of schade is geleden en geen subrogatie plaatsvindt – die door de benadeelde zelf (of door een ander, buiten de sfeer van de aansprakelijke persoon) is gesloten en betaald, dan komt verrekening in het algemeen niet in aanmerking, nu het bestaan van een zodanige verzekering een aangelegenheid is die de schadeplichtige niet aangaat, waar het afsluiten van een dergelijke verzekering een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is.

Is de premie voor de sommenverzekering door de aansprakelijke persoon betaald, dan kan daarin aanleiding worden gevonden wel tot verrekening over te gaan.
Is de in het geding zijnde aansprakelijkheid gedekt door een verzekering, dan zal verrekening van een uitkering ingevolge een sommenverzekering in het algemeen niet in overeenstemming met de redelijkheid zijn.
Voor verrekening bestaat in het algemeen eerder aanleiding indien sprake is van een risicoaansprakelijkheid dan wanneer de aansprakelijkheid is gebaseerd op schuld. Voorts kan de rechter betekenis toekennen aan de mate van verwijtbaarheid.

4.13.
Partijen zijn het erover eens dat de uitkeringen uit de WIA-verzekeringen ertoe strekken dezelfde schade (verlies aan verdienvermogen) te vergoeden als die waarvoor de Staat aansprakelijk is. Voldaan is dus aan de randvoorwaarden genoemd onder gezichtspunt a. Op grond van gezichtspunt b is, nu de WIA-verzekeringen in overwegende mate schadeverzekeringen zijn, verrekening in beginsel op haar plaats. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat [verzoeker] , wanneer geen verrekening zou plaatsvinden, in een aanmerkelijk voordeligere positie zou komen te verkeren. Toetsing aan de verdere (in dit geval relevante) gezichtspunten leidt er echter toe dat de rechtbank volledige verrekening niet redelijk acht. Hierbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat ASR geen verhaal heeft gezocht op de Staat, zodat bij volledige verrekening (alleen) de Staat zou profiteren van de door Fortis ten behoeve van [verzoeker] afgesloten WIA-excedentverzekering en de door [verzoeker] zelf afgesloten WIA-aanvullingsverzekering (gezichtspunt b). Verder zijn de WIA-verzekeringen door Fortis (de WIA-excedentverzekering) en [verzoeker] zelf (de WIA-aanvullingsverzekering) afgesloten en zijn de premies ook door Fortis en [verzoeker] betaald. Dat [verzoeker] de premies voor de WIA-aanvullingsverzekering zelf heeft betaald, blijkt uit de ter zitting overgelegde salarisspecificaties. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het wat betreft de WIA-aanvullingsverzekering, anders dan de Staat stelt, wel degelijk een zelfstandige keuze van [verzoeker] is geweest om zichzelf te verzekeren. Dit betreft een aangelegenheid die de Staat niet aangaat (gezichtspunt c). Tot slot is van belang dat de aansprakelijkheid van de Staat is gebaseerd op het tekortschieten in de nakoming van de op de Staat rustende zorgplicht, oftewel een aansprakelijkheid gebaseerd op schuld (gezichtspunt f).

4.14.
De hiervoor genoemde omstandigheden pleiten tegen verrekening en maken dat de rechtbank, alles in onderling verband en samenhang bezien, tot de eindconclusie komt dat verrekening voor 50% het meest recht doet aan de situatie en daarom redelijk is. Het feit dat de uitkeringen uit de WIA-verzekeringen tijdens de echtscheidingsprocedure zijn meegenomen bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatieverplichting van [verzoeker] jegens zijn ex-echtgenote, brengt geen verandering in dit oordeel (in die zin dat verrekening toch geheel achterwege zou moeten worden gelaten), nu de alimentatieverplichting van [verzoeker] geen rol speelt bij de beoordeling in het kader van artikel 6:100 BW.

4.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de door [verzoeker] onder 2 verzochte verklaring voor recht in die zin zal toewijzen dat voor recht zal worden verklaard dat de uitkeringen die [verzoeker] uit hoofde van de WIA-verzekeringen heeft ontvangen en zal ontvangen voor 50% voor verrekening in de zin van artikel 6:100 BW in aanmerking komen met de door de Staat te vergoeden schade van [verzoeker] wegens verlies aan verdienvermogen.

Door [verzoeker] zelf betaalde premies

4.16.
Gebleken is dat [verzoeker] de premies voor de WIA-aanvullingsverzekering zelf heeft betaald. Nu op dit punt geen verzoek voorligt, kan de rechtbank hierover geen beslissing nemen. Aangezien de Staat echter desgevraagd te kennen heeft gegeven dat het redelijk is dat deze premies aan [verzoeker] worden vergoed, gaat de rechtbank ervan uit dat bij de verdere schadeafwikkeling rekening wordt gehouden met de door [verzoeker] voor de WIA-aanvullingsverzekering zelf betaalde premies, in die zin dat 50% van deze premies in mindering wordt gebracht op het aan [verzoeker] toe te rekenen voordeel.

Kosten deelgeschil

4.17.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.18.
Niet in geschil is dat de met deze procedure gemoeide kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

4.19.
Mr. Dolderman heeft blijkens zijn ter zitting overgelegde declaratie van 17 februari 2022 € 6.908,73 aan kosten gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van een tijdsbesteding van 18,9 uur, een uurtarief van € 285,--, 6% kantoorkosten en 21% BTW. Nu de Staat tegen deze kostenopgave geen bezwaar heeft gemaakt en de kosten de rechtbank redelijk voorkomen, zal de rechtbank de advocaatkosten begroten op een bedrag van € 6.908,73. Dit bedrag moet nog worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 309,--, zodat het totaalbedrag uitkomt op € 7.217,73. De rechtbank zal de kosten van het deelgeschil begroten op dit bedrag en, nu de aansprakelijkheid van de Staat vast staat, de Staat veroordelen tot betaling daarvan aan [verzoeker]. ECLI:NL:RBDHA:2022:3960