Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 170424  sommenverzekering voorziet in zeer ruime mate in uitkering t.z.v. inkomstenderving; 50% opkomend voordeel - 2 jaar x 50% v.d. premie

RBLIM 170424  sommenverzekering voorziet in zeer ruime mate in uitkering t.z.v. inkomstenderving; 50% opkomend voordeel - 2 jaar x 50% v.d. premie
- verzocht 21,3 uur x € 280,00 + 21%, toegewezen 18,5 x € 280,00 + 4 uur reistijd 1/2 tarief = € 6.945,40

1Inleiding

1.1.

[verzoeker] is als inzittende van een bus betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Als gevolg van dat ongeval is zij arbeidsongeschikt geraakt. Amlin heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend voor de schade als gevolg van het verkeersongeval. [verzoeker] had voorafgaand aan het ongeval zelf een arbeidsongeschiktheidsverzekering (“AOV”) afgesloten. In deze zaak gaat het om de vraag of de bedragen die op grond van die AOV aan [verzoeker] worden uitgekeerd, dienen te worden verrekend met de arbeidsvermogensschade die Amlin aan [verzoeker] dient te vergoeden.

(... red. LSA LM)

 

3. De feiten

3.1.

In 2015 heeft [verzoeker] een rondreis door Mexico geboekt bij Djoser B.V. (“Djoser”). Op 18 november 2015 vond er tijdens die rondreis een ongeval plaats. Daarbij is de bus waarin [verzoeker] zat tegen een langs de weg geparkeerde vrachtwagen gebotst (“het ongeval”). [verzoeker] heeft daarbij meervoudig letsel opgelopen.

3.2.

Amlin is de verzekeraar van Djoser. Amlin heeft aansprakelijkheid erkend voor de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade.

3.3.

[verzoeker] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Ten tijde van het ongeval was [verzoeker] werkzaam als [functie] in het VieCuri Ziekenhuis. Zij maakte ten tijde van het ongeval onderdeel uit van een maatschap van [functie] van het VieCuri Ziekenhuis. Als gevolg van het ongeval is zij arbeidsongeschikt geraakt.

3.4.

Ruim voor het ongeval (op 1 juni 2009) heeft [verzoeker] bij Movir een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. [verzoeker] heeft een beroep gedaan op deze AOV, op grond waarvan Movir tot uitkering is overgegaan.

3.5.

Movir heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] ingedeeld in de klasse 80-100%.

4Het geschil

4.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank samengevat te bepalen dat:

  • - primair: de AOV van Movir niet als voordeel dient te worden verrekend ex art. 6:100 BW in het kader van het bepalen van het verlies aan arbeidsvermogen;
  • - subsidiair: maximaal 50% van de AOV voor verrekening in aanmerking komt [de rechtbank begrijpt: met de arbeidsvermogensschade] met verrekening van de AOV-premies;
  • - meer subsidiair: de betaalde AOV-premies vanaf het jaar van aanvraag (in 2009) in mindering dienen te worden gebracht op het verrekende voordeel;
  • - met veroordeling van Amlin in de kosten van dit geding ex artikel 1019aa jo. art. 6:96 BW, waaronder griffierecht, uitvoerbaar bij voorraad.

4.2.

[verzoeker] legt aan haar verzoeken, ten grondslag dat de tussen haar en Movir gesloten AOV (overwegende) een sommenverzekering is. Op grond van de geldende jurisprudentie is volgens [verzoeker] geen plaats voor verrekening van de uitkeringspenningen uit hoofde van de AOV met de schade ten titel van verlies aan verdienvermogen. Amlin voert verweer en voert - kort samengevat - eveneens onder verwijzing naar jurisprudentie, aan dat in dit geval wel verrekening dient plaats te vinden.

5De beoordeling

5.1.

Amlin heeft het aanvankelijk door haar gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer niet langer gehandhaafd. Beiden partijen hebben de rechtbank verzocht om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de uitkeringen die [verzoeker] ontvangt uit hoofde van de door haar bij Movir afgesloten AOV op de voet van het bepaalde in artikel 6:100 BW mogen worden verrekend met de schade (verlies aan verdienvermogen) die Amlin aan [verzoeker] zal moeten vergoeden in verband met het [verzoeker] overkomen ongeval.

Het karakter van de AOV: in overwegende mate een sommenverzekering

5.2.

Partijen zijn het erover eens dat de AOV in kwestie in overwegende mate een sommenverzekering is.1 De rechtbank onderschrijft de juistheid van dat standpunt. De verzekeraar (Movir) heeft per e-mail aan [verzoeker] bevestigd2 dat ook zij de AOV aanmerkt als een sommenverzekering. Verder geldt dat het inkomen van [verzoeker] slechts bij het aangaan van de verzekering een rol heeft gespeeld als richtsnoer ter bepaling van het verzekerde dagbedrag. Gedurende de looptijd van de verzekering en bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering speelt het inkomen verder geen rol. Voor bepaling van de uitkering die de verzekerde bij arbeidsongeschiktheid ontvangt, is blijkens artikel 3.5 van de polisvoorwaarden immers enkel de mate van arbeidsongeschiktheid en het verzekerde dagbedrag relevant. De som die wordt uitgekeerd staat daarmee los van de (hoogte van de) schade die de verzekerde lijdt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de AOV in overwegende mate een sommenverzekering is. Wel stelt de rechtbank vast dat de AOV, hoezeer ook hoofdzakelijk een sommenverzekering, voorziet in een periodieke (jaarlijkse) uitkering. Die uitkering strekt feitelijk tot vermindering van inkomensschade als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] , welke inkomensschade in dit geval ook daadwerkelijk door [verzoeker] is geleden ten gevolge van het ongeval waarvoor Djoser aansprakelijk is. In zoverre komt in de AOV ook het (weliswaar ondergeschikte) schadeverzekeringsaspect3 tot uiting.

Voordeelsverrekening

5.3.

In artikel 6:100 BW is bepaald dat indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht.

Causaal verband

5.4.

Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de gestelde voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Niet in geschil is dat daaraan in dit geval is voldaan. Als gevolg van het ongeval is [verzoeker] arbeidsongeschikt geraakt, waardoor zij de uitkering uit de AOV ontvangt.

In welke gevallen is verrekening aan de orde?

5.5.

Het antwoord op de vraag in welke gevallen en in welke mate het redelijk is om dergelijk voordeel te verrekenen, is door de wetgever overgelaten aan de rechter. De rechter heeft bij zijn beslissing of het redelijk is om een voordeel op de schadevergoeding in mindering te brengen, een ruime beoordelingsvrijheid.4

5.6.

Artikel 6:100 BW voorziet niet in een eenvoudige en eenduidige regel, maar noemt wel als leidraad “de redelijkheid”. Volgens de Hoge Raad moet het redelijkheidscriterium van artikel 6:100 BW worden ingevuld met de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf.5 Daaruit volgt dat de rechter op grond van datgene dat op basis van de omstandigheden van het geval redelijk is te achten, dient te beslissen of een uitkering als een voor verrekening in aanmerking komend voordeel is te beschouwen.

5.7.

In het arrest IBC/Derkx6 overwoog de Hoge Raad dat indien een sommenverzekering is afgesloten door de benadeelde zelf, als uitgangspunt geldt dat de sommenverzekering de aansprakelijke persoon niet aangaat. Hieraan mag echter niet de conclusie worden verbonden dat in geval van een sommenverzekering (per definitie) geen voordeelstoerekening aan de orde is. In het arrest Verhaeg/Jenniskens7 heeft de Hoge Raad immers (voor letselschadezaken waarbij een voordeel dat bestaat in een verzekeringsuitkering aan de orde is) een aantal gezichtspunten gegeven die bij de toepassing van artikel 6:100 BW in aanmerking zijn te nemen. Deze luiden als volgt:

  1. Van verrekening zal in het algemeen alleen dan sprake kunnen zijn, indien de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de partij die zich op de voordeelstoerekening beroept, aansprakelijk is. Daarbij valt te bedenken dat de verzekering kan zijn aangegaan ter dekking van schadevormen die rechtens of in de praktijk niet voor (volledige) vergoeding in aanmerking komen, of ter aanvulling van bedragen die in voorkomend geval als schadevergoeding, bijvoorbeeld ter zake van smartengeld, aan de betrokkene kunnen worden toegekend. Mede om die reden dient de rechter terughoudend te zijn met (volledige) verrekening, indien bij de benadeelde (mede) sprake is van immateriële schade. De rechter dient voor iedere schadepost afzonderlijk te beoordelen of verrekening redelijk is (vgl. HR 17 december 1976, nr. 11000, NJ 1977/351).

  2. Geschiedt de uitkering ingevolge een schadeverzekering, dan zal - indien voldaan is aan de eis onder (a) dat het om vergoeding van dezelfde schade gaat - verrekening in beginsel op haar plaats zijn, nu de verzekeraar tot het beloop van het door hem betaalde in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd en de aansprakelijke partij voor dat bedrag dus door de verzekeraar kan worden aangesproken.

  3. Geschiedt de uitkering op grond van een sommenverzekering - in welk geval de uitkering niet ervan afhankelijk is of schade is geleden (art. 7:964 BW) en geen subrogatie plaatsvindt - die door de benadeelde zelf (of door een ander, buiten de sfeer van de aansprakelijke persoon) is gesloten en betaald, dan komt verrekening in het algemeen niet in aanmerking, nu het bestaan van een zodanige verzekering een aangelegenheid is die de schadeplichtige niet aangaat, waar het afsluiten van een dergelijke verzekering een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen (vgl. HR 28 november 1969, NJ 1970/172). Indien de rechter van oordeel is dat verrekening niettemin redelijk is, dan dient hij onder ogen te zien of de redelijkheid dan niet ook meebrengt dat die verrekening wordt beperkt met het oog op de premies die in de loop der tijd voor de verzekering zijn betaald.

  4. Is de premie voor de sommenverzekering door de aansprakelijke persoon betaald, dan kan daarin aanleiding worden gevonden wel tot verrekening over te gaan, met name indien jegens de benadeelde geen verplichting bestond tot het sluiten van de verzekering of tot betaling van de premie. Mede in verband met het onder (a) overwogene, komt daarbij mede betekenis toe aan het antwoord op de vraag met welk oogmerk de aansprakelijke persoon de premie voor zijn rekening heeft genomen.

  5. Is de in het geding zijnde aansprakelijkheid gedekt door een verzekering, dan zal verrekening van een uitkering ingevolge een sommenverzekering in het algemeen niet in overeenstemming met de redelijkheid zijn.

  6. Voor verrekening bestaat in het algemeen eerder aanleiding indien sprake is van een risicoaansprakelijkheid dan wanneer de aansprakelijkheid is gebaseerd op schuld. Voorts kan de rechter betekenis toekennen aan de mate van verwijtbaarheid, in die zin dat voor verrekening eerder grond bestaat naarmate de aansprakelijke persoon minder verwijt van het schadebrengende feit kan worden gemaakt.

Toepassing van de gezichtspunten

5.8.

De rechtbank is van oordeel dat het hier – gelijk partijen hebben betoogd – gaat om een verzekeringsuitkering die ertoe strekt om dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de partij die zich op de voordeeltoerekening beroept (Amlin), aansprakelijk is. Namelijk arbeidsvermogensschade. Daarmee is voldaan aan de (door de Hoge Raad in gezichtspunt a genoemde) instapvoorwaarde voor verrekening.

5.9.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of en in hoeverre de uitkeringen uit hoofde van de AOV voor verrekening met de door Amlin te vergoeden arbeidsvermogensschade in aanmerking komen. De rechtbank neemt daarbij opnieuw het hiervoor genoemde arrest Verhaeg/Jenniskens tot uitgangspunt.

5.10.

De overige (onder b tot en met f weergegeven) gezichtspunten wijzen er in beginsel niet op dat toepassing van voordeelstoerekening op zijn plaats is. Het betreft in onderhavig geval immers een AOV die in overwegende mate als sommenverzekering karakteriseert en die door [verzoeker] zelf is afgesloten en betaald (gezichtspunten b, c en d). Amlin heeft weliswaar betwist dat [verzoeker] zelf de premies heeft betaald ten behoeve van de AOV. [verzoeker] heeft echter aan de hand van een bankafschrift onderbouwd dat zij de premies aan Movir zelf heeft voldaan, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat [verzoeker] de premies zelf heeft betaald (gezichtspunt c). In het algemeen komt in een dergelijk geval verrekening niet in aanmerking. Bovendien is de in het geding zijnde aansprakelijkheid in dit geval gedekt door een verzekering (Amlin) (gezichtspunt e). Dit brengt eveneens mee dat verrekening van de uitkeringen uit hoofde van de sommenverzekering in beginsel niet in overeenstemming met de redelijkheid zal zijn.

 

Is voordeelsverrekening in dit concrete geval op zijn plaats?

5.11.

In sommige gevallen kan verrekening van uitkeringen uit hoofde van een sommenverzekering als hier aan de orde niettemin toch redelijk zijn.8 Dan is het wel op de weg van Amlin gelegen om argumenten aan te dragen die maken dat het met inachtneming van voornoemde gezichtspunten niettemin toch redelijk is om te verrekenen. Amlin heeft er in dit kader op gewezen dat (i) sprake is van een periodieke uitkering om inkomensderving op te vangen, waarbij (ii) de AOV-uitkeringen bij uitblijven van voordeelverrekening zullen leiden tot een zeer omvangrijke overcompensatie en (iii) Djoser zelf geen schuld heeft aan het ongeval maar als reisorganisator is aangesproken op een risicoaansprakelijkheid.

5.12.

De rechtbank is van oordeel dat het niet verrekenen van de AOV-uitkeringen in dit specifieke geval inderdaad niet redelijk is, zodat voordeeltoerekening hier op zijn plaats is. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

5.12.1.

De wetgever heeft bij de beantwoording van de vraag of verrekening op zijn plaats is, als “factor van bijzonder gewicht” aangemerkt de mate waarin de betrokken sommenverzekering voorziet in een periodieke uitkering ter compensatie van inkomstenderving.9 De achterliggende gedachte daarvan is dat het voorkomen dat de benadeelde twee keer een vergoeding van dezelfde schade ontvangt onder omstandigheden zwaarder kan wegen dan het feit dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van toerekening profiteert.10

5.12.2.

Het gaat in dit geval om een AOV die in een periodieke uitkering voorziet die strekt tot vergoeding van inkomensschade. De uitkering heeft een dermate grote omvang, dat zonder voordeelsverrekening sprake zou zijn van een aanzienlijke mate van overcompensatie. De rechtbank zal onderstaand (globaal) ingaan op de mate van (over)compensatie.

5.12.3.

Uit de eigen stellingen van [verzoeker] volgt dat zij – enkel door de AOV-uitkeringen – jaarlijks minimaal € 46.000,- méér ontvangt dan zij gemiddeld aan inkomen genereerde voor het ongeval. [verzoeker] stelt immers dat het gemiddelde haar toekomende resultaat in de jaren voorafgaande aan het ongeval circa € 160.000,- bedroeg. Ter zitting is zijdens [verzoeker] erkend dat het bedrag dat zij sinds het ongeval jaarlijks ontvangt vanuit de AOV € 206.000,- bedraagt. Hieruit volgt dat [verzoeker] door de uitkering uit AOV (uitgaande van het door haar gestelde gemiddelde inkomen) jaarlijks minimaal € 46.000,- meer ontvangt dan het gemiddelde jaarinkomen in de jaren voorafgaand aan het ongeval.

Gelet op (de door Amlin onbetwist gestelde) periode waarin de AOV naar verwachting (gezien blijvende beperkingen) wordt uitgekeerd (2016 tot en met april 2037) lijkt zich in totaal een bedrag van minimaal een kleine miljoen euro (€ 966.000,-) af te tekenen dat [verzoeker] enkel door de AOV-uitkeringen meer ontvangt dan zij zou hebben verdiend, het ongeval weggedacht. Daaruit volgt dat evident is dat de betrokken sommenverzekering in zeer ruime mate voorziet in een periodieke uitkering ter compensatie van inkomstenderving. Indien daarbij het inkomen dat Amlin volgens [verzoeker] in totaliteit zou moeten vergoeden uit hoofde van aansprakelijkheid, zijnde € 1.770.935,- (productie 3 bij verweerschrift) wordt opgeteld, dan zou het totale (minimale) bedrag aan inkomen dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval méér zou ontvangen dan zij zonder ongeval zou hebben ontvangen ruim 2,7 miljoen bedragen.

5.12.4.

Ter zitting heeft [verzoeker] nog naar voren gebracht dat (onder meer door het wegvallen van de arbeidskorting) de uitkeringen uit de AOV tot een hogere belastingdruk leiden dan inkomsten uit onderneming. [verzoeker] heeft dit standpunt verder echter niet onderbouwd. De rechtbank overweegt dat het niet aan de deelgeschilrechter is om op dit punt een exacte berekening te maken. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank evenwel onverlet dat in dit geval ook bij een zwaardere belastingdruk sprake is van een aanzienlijke mate van overcompensatie. Dat zelfde geldt voor de stelling van [verzoeker] dat zij voornemens was om in de toekomst een bestuurlijke functie te gaan bekleden, waarmee zij meer zou hebben verdiend dan zij als praktiserend [functie] verdiende.

5.12.5.

Nu sprake is van een periodieke uitkering met de strekking om inkomensderving op te vangen, met inachtneming van de mate van overcompensatie van inkomensderving in dit geval tegen een achtergrond waarbij geen sprake is van een schuldaansprakelijkheid, is de rechtbank – met inachtneming van de gezichtspunten uit het Verhaeg/Jenniskens-arrest – van oordeel dat het redelijk is een deel van de AOV-uitkeringen bij de vaststelling van de door Amlin te vergoeden schade in rekening te brengen.

Percentuele voordeelsverrekening

5.13.

Voordeelstoerekening vindt ingevolge artikel 6:100 BW plaats “voor zover” dit redelijk is. Hiervoor is uiteengezet dat de mate van overcompensatie van inkomstenderving in dit geval maakt dat het niet verrekenen van de uitkeringen uit de AOV niet redelijk is. De rechtbank acht een “alles-of-niets-benadering” in de gegeven omstandigheden echter evenmin redelijk. De rechtbank overweegt dat de (aanzienlijke) mate van voordeel in dit concrete geval maakt dat een evenwicht dient te worden gevonden tussen twee – hier – tegenover elkaar staande uitgangspunten: het uitgangspunt dat het in beginsel niet redelijk is dat de aansprakelijkheidsverzekeraar profiteert van toerekening (als gevolg van de persoonlijke keuze van de benadeelde om een AOV af te sluiten) enerzijds en het uitgangspunt dat voorkomen dient te worden dat benadeelde twee keer vergoeding van dezelfde schade ontvangt, anderzijds. De rechtbank vindt dat evenwicht in het midden en is daarom van oordeel dat het – alle feiten en omstandigheden bezien van het voorliggende geval – in dit geval redelijk is om 50% van de AOV-uitkeringen als voordeel te verrekenen.11

5.14.

Dit betekent dat het primaire verzoek wordt afgewezen en het subsidiaire verzoek wordt toegewezen.

 

Premiebetalingen

5.15.

Rest de vraag of de redelijkheid in dit geval (ook) meebrengt dat verrekening wordt beperkt wordt met de door [verzoeker] betaalde premies.

5.16.

Doordat [verzoeker] ervoor heeft gekozen om een AOV af te sluiten, is Amlin in een voordeligere positie gebracht dan waarin hij zou hebben verkeerd indien [verzoeker] geen AOV zou hebben afgesloten. De uitkeringen van Movir kunnen immers voor 50% in mindering worden gebracht op de te betalen arbeidsvermogensschade, terwijl Movir geen regres kan nemen op Amlin aangezien zij niet in de rechten van [verzoeker] jegens Amlin is gesubrogeerd.

5.17.

[verzoeker] heeft de AOV afgesloten in 2009. Vanaf dat moment heeft zij de premies betaald. In de periode vóór het ongeval heeft zij uitkering onder deze AOV genoten in de jaren 2011, 2012 en 2013. Voor verrekening van de premies over die periode voor 2014 is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen aanleiding. Dat ligt evenwel anders voor de betaalde premies over de jaren 2014 en 2015. In die periode heeft [verzoeker] – behoudens na het ongeval – geen uitkering genoten. De rechtbank acht het redelijk dat Amlin 50% van de premies draagt over die twee jaren. Amlin heeft immers voor 50% profijt van de AOV die [verzoeker] heeft afgesloten, terwijl sprake lijkt te zijn van een relatief hoge mate van voordeel van Amlin. De rechtbank zal daarom bepalen dat de premies over die twee jaren voor 50% in mindering moeten worden gebracht op het verrekende voordeel.

Kosten deelgeschil

5.18.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank om de kosten van dit deelgeschil te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. In het verzoekschrift heeft [verzoeker] de tot en met het opstellen van het verzoekschrift gemaakte advocaatkosten deelgeschil begroot op (12 uur x uurtarief € 280,- + 21% btw=) € 4.065,60 inclusief btw. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] de kosten vanaf datum indiening verzoekschrift tot aan de mondelinge behandeling (exclusief reiskosten en exclusief de tijd gemoeid met de mondelinge behandeling) begroot op: 9,3 x € 280,- exclusief btw = € 3.150,84 inclusief btw.

Amlin heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd het totaal gemaakte uren fors te vinden.

5.19.

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van verzoekster dient te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking dient te nemen.

Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat het opvoeren van 9,3 uur aan bestede uren na indiening verzoekschrift tot de mondelinge behandeling, waarin dus nog niet de tijd gemoeid met de mondelinge behandeling en reistijd is begrepen, bovenmatig is. De rechtbank zal die uren matigen tot 4 uur. Vermeerderd met de tijd gemoeid met de mondelinge behandeling (2,5 uur) komen de totale advocaatkosten deelgeschil (exclusief reiskosten mondelinge behandeling) daarmee uit op (18,5 x uurtarief € 280,- + 21% btw=) € 6.267,80.

Tevens acht de rechtbank het redelijk om de reistijd ten behoeve van de mondelinge behandeling (4 uur) tegen de helft van het uurtarief te begroten.

Voor het overige is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.

5.20.

Daarmee komen de totale kosten deelgeschil uit op:

  • - 18,5 x uurtarief € 280,- + 21% btw= € 6.267,80
  • - 4 uur x helft uurtarief + 21% btw= € 677,60
  • - griffierecht: € 320,00

totaal: € 7.265,40.

5.21.

Nu Amlin aansprakelijkheid voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval heeft erkend, wordt hij – zoals verzocht – veroordeeld tot betaling van die kosten.ECLI:NL:RBLIM:2024:1878

1artikel 7:964 BW

2productie 6 bij verzoekschrift

3artikel 7:944 BW

4Parlementaire Geschiedenis BW Boek 6 1981, p. 348

5HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 (Tennet/ABB)

6HR 28 november 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4973 (IBC/Derkx)

7HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808 (Verhaeg/Jenniskens), r.o. 3.5.3.

8Vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM7808, NJ 2013/81, m.nt. Hartlief;

9Parl. Gesch. Boek 6 (Inv, 3, 5 en 6), p. 1308 en 1309.

10Vgl. o.m. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2009, Hartlief in zijn annotatie bij NJ 2013/81, 158 en E.J. Wervelman, in Actualiteiten particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV), TVP 2020, nummer 4.

11Vgl. Rb Rotterdam, 21 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9588