RBROT 211118 AOV sommenverzekering met schadekenmerken; verrekening 50% van de uitkeringen en 50% van de premie na ongeval
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 211118 AOV sommenverzekering met schadekenmerken; verrekening 50% van de uitkeringen en 50% van de premie na ongeval;
- verzocht 29 uur x € 200,00 + 21%, toegewezen 24 uur x 200 + 21%
2 De feiten
2.1.
[verzoekster] is werkzaam als zelfstandig fysiotherapeut.
2.2.
[verweerster 1] is een bedrijf gespecialiseerd in onder meer berging, transport en pechhulp.
2.3.
Op 28 december 2015 overkwam [verzoekster] een verkeersongeval. Zij reed in het donker op haar elektrische fiets vanaf de Rosmolen in Leiden richting haar woning in Koudekerk aan den Rijn. Bij de kruising van de straten Ravenhorst en Kraaienhors te Leiden zag [verzoekster] een voertuig staan van het bedrijf [verweerster 1] en daarnaast een busje van het bedrijf Bo-Rent. Het ongeval vond plaats doordat een medewerker van [verweerster 1] een sleepkabel strak had gespannen boven het wegdek, zodat het busje van Bo-rent uit het zand kon worden gesleept. Door [verweerster 1] waren geen veiligheidsmaatregelen getroffen. [verzoekster] is met haar fiets tegen deze kabel gereden. Als gevolg hiervan heeft zij ernstig letsel opgelopen.
2.4.
Allianz is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster 1] en heeft op 22 augustus 2016 volledige aansprakelijkheid erkend voor de schade die [verzoekster] ten gevolge van het ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden.
2.5.
[verzoekster] heeft voor eigen rekening op 1 juli 1987 een verzekering afgesloten voor arbeidsongeschiktheid bij verzekeraar Reaal (hierna: de AOV). Na het ongeval van 28 december 2015 heeft [verzoekster] bij Reaal aanspraak gemaakt op uitkering onder de AOV. Reaal heeft dit verzoek gehonoreerd.
2.6.
In het aanvraagformulier van de AOV, door [verzoekster] op 13 juni 1987 ondertekend, heeft [verzoekster] de gewenste verzekeringsvorm aangegeven van een ‘dagrente met eindleeftijd 65 jaar’ en ‘een te verzekeren bedrag van fl. 100,-’. Ook is door [verzoekster] verklaard niet bij een andere maatschappij te zijn verzekerd voor een daguitkering bij ongeval, ziekte of invaliditeit.
2.7.
In de bij de polis behorende polisvoorwaarden staan voor zover relevant de volgende artikelen opgenomen:
‘ Algemene voorwaarden
UNIM-POLIS Arbeidsongeschiktheidsverzekering ( ... )
3 Doel van de verzekering
De verzekering heeft ten doel de in artikel 5 omschreven daguitkeringen te verstrekken bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde.
( ... )
5 Vaststelling van de daguitkering
1
Bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid van minimaal 25%, wordt een met de mate van arbeidsongeschiktheid overeenkomend gedeelte van de verzekerde daguitkering zoals op het polisblad vermeld, uitgekeerd.
(…)
10 Correctiebepaling
1
Indien en voor zolang de verzekerde na 3 jaar ononderbroken arbeidsongeschiktheid in totaal aan inkomen, ( ... ), meer zou ontvangen dan een bedrag gelijkwaardig aan zijn vroegere inkomen uit hoofde van zijn beroep, vóór de ingetreden arbeidsongeschiktheid, heeft de maatschappij het recht het meerdere in mindering te brengen op de uitkering krachtens deze polis.
2.
Onder inkomen wordt in dit artikel verstaan de inkomsten van verzekerde uit arbeid en/of winst uit onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting, ( ... )
3.
Onder ‘het vroegere inkomen’ wordt in dit artikel verstaan de som van de inkomens van de drie jaren voorafgaande aan het jaar waarin de arbeidsongeschiktheid optrad,
( ... )
14 Andere risicowijzigingen
De verzekeringnemer, respectievelijk de verzekerde is te allen tijde verplicht op straffe van verlies van het recht op uitkering de maatschappij kennis te geven wanneer:
( ... )
3.
de verzekerde na het ingaan van deze verzekering verzekerd wordt ingevolge de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of hiermede gelijk te stellen sociale voorzieningen;
4.
de verzekerde onder een regeling als bedoeld in de ‘wet betreffende verplichte deelneming in een Beroepspensioenregeling’ of een soortgelijke regeling terzake van derving van arbeidsinkomen komt te vallen.
( ... )
17 Aanvang, duur en einde van de verzekering
de verzekering neemt een aanvang op de in het polisblad vermelde ingangsdatum.
De verzekering eindigt:
1
aan het eind van het kalenderjaar, waarin de verzekerde de 65-jarige leeftijd heeft bereikt;
( ... )’
2.8.
[verzoekster] is als gevolg van het ongeval vanaf 28 december 2015 tot 1 april 2017 100% arbeidsongeschikt geacht door (de bedrijfsarts van) Reaal. Vanaf 1 april 2017 is dit percentage terug gebracht naar 70%, vanaf 1 juli 2017 naar 50% en vanaf 1 november 2017 naar 40%. Sinds 1 oktober 2018 is [verzoekster] door Reaal volledig hersteld verklaard.
3 De geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank te beslissen over een tussen partijen bestaand deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv. [verzoekster] verzoekt – verkort weergegeven – de rechtbank te beslissen dat:
de door [verzoekster] (te) ontvangen gelden uit de AOV niet verrekend mogen worden met de schade zoals te vergoeden door Allianz;
als verrekening toch rechtens redelijk is, te bepalen dat verrekening enkel mag plaatsvinden met uitsluitsel van de door [verzoekster] betaalde premiebedragen vanaf het moment van afsluiten van de AOV, dan wel de door de rechtbank te bepalen premiebedragen;
de kosten van deelgeschil worden begroot en Allianz hierin wordt veroordeeld.
3.2.
Aan het verzochte legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. De door haar afgesloten AOV is een sommenverzekering. Het is niet redelijk de uitkeringen die onder de AOV zijn gedaan als voordeel op de schadevergoeding, waartoe Allianz is gehouden, in mindering te brengen. Als verrekening toch plaats dient te vinden, dan dienen daarop de door [verzoekster] betaalde premies in mindering te worden gebracht.
3.3.
De conclusie van Allianz strekt tot afwijzing van het verzochte.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van [verzoekster] voldoet aan de criteria zoals gesteld in artikel 1019w Rv voor behandeling in deelgeschil.
4.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de uitkeringen, die [verzoekster] vanuit de door haar afgesloten AOV ontvangt, mogen worden verrekend met de (inkomens)schade die Allianz dient te vergoeden als gevolg van het ongeval van 28 december 2015. De beantwoording van deze vraag is door de wetgever overgelaten aan de rechter en bij de beslissing hiervan heeft de rechter een ruime beoordelingsvrijheid. De rechtbank plaatst, evenals de partijen, de beantwoording van deze vraag tegen de achtergrond van artikel 6:100 BW. In artikel 6:100 BW is immers bepaald dat indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht. Verwezen wordt voorts naar HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1027:
“Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de gestelde voordelen een conditio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Voorts dient het met inachtneming van de in art. 6:98 BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Zie HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 (TenneT/ABB), rov. 4.4.3.”
Soort verzekering
4.3.
Om te bepalen of verrekening redelijk is acht de rechtbank het allereerst van belang om te beoordelen of de door [verzoekster] bij Reaal gesloten AOV een sommen- of een schadeverzekering is (als bedoeld in art. 7:925 lid 1 BW). Een schadeverzekering strekt immers tot vergoeding van vermogensschade die [verzoekster] zou kunnen lijden. Bij een sommenverzekering daarentegen bestaat de uitkering in beginsel uit een vaste som, door partijen ( [verzoekster] en Reaal) vrij te bepalen bij het sluiten van de overeenkomst en onafhankelijk van de vraag of en zo ja, hoeveel schade is geleden. Dit neemt overigens niet weg dat ook sommenverzekeringen veelal worden gesloten met het oog op de mogelijkheid dat zich gevallen voordoen waarin de verzekerde ( [verzoekster] ) schade zal lijden. Een AOV kwalificeert zich niet standaard als een sommenverzekering. Het komt aan op de uitleg van de verzekeringsovereenkomst en de bijbehorende polisvoorwaarden.
4.4.
Ingevolge artikel 3 van de polisvoorwaarden van de AOV (zie r.o. 2.7) is bepaald dat de AOV ten doel heeft daguitkeringen te verstrekken bij arbeidsongeschiktheid. Dit is een aanwijzing dat de onderhavige AOV een sommenverzekering is, nu [verzoekster] recht heeft op een uitkering indien is vastgesteld dat zij arbeidsongeschikt is, ongeacht of zij daardoor schade lijdt. De omvang van de daguitkering wordt voorts alleen bepaald door de mate van arbeidsongeschiktheid (minimaal 25%). Er is geen relatie gelegd tussen de omvang van de daguitkering en het inkomen van [verzoekster] . De daguitkering is een gefixeerd bedrag. [verzoekster] heeft ook nooit haar feitelijke inkomen moeten opgeven bij Reaal. De indicaties waaruit volgens Allianz zou kunnen worden afgeleid, dat de AOV van [verzoekster] een schadeverzekering is, zijn artikel 10, 14 en 17 van de polisvoorwaarden. De omvang van de daguitkering is gemaximeerd tot drie jaar ononderbroken arbeidsongeschiktheid. Als de daguitkeringen in dat geval in zijn totaliteit meer bedragen dan [verzoekster] aan inkomen zou hebben ontvangen, dan heeft Reaal het recht het meerdere in mindering te brengen. De omvang van de daguitkeringen kan ook worden beperkt als [verzoekster] in aanmerking komt voor een sociale voorziening. De verzekering eindigt als [verzoekster] de leeftijd van 65 jaar bereikt.
De rechtbank overweegt dat, los van de indicaties zoals genoemd in artikelen 10, 14 en 17 van de polisvoorwaarden, de strekking en de kern van de AOV is dat de daguitkering uitsluitend is gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid (en niet aan de hoogte van de inkomensderving en/of de vraag of [verzoekster] schade lijdt). Inkomen en uitkering uit de AOV zijn derhalve geen communicerende vaten. Al met al wordt geconcludeerd, dat onderhavige AOV in overwegende mate een sommenverzekering is (zoals bedoeld in artikel 7:964 BW).
4.5.
Zoals is bepaald in het arrest Verhaeg/Jenniskens (ECLI:NL:HR:2010:BM7808) – en latere jurisprudentie ook bevestigd – kan de rechtbank, in het geval zij dit redelijk acht, in een geval van letselschade waarbij het opkomend voordeel bestaat in een verzekeringsuitkering deze twee posten verrekenen. Ook als de uitkering uit hoofde van een sommenverzekering wordt gedaan, is verrekening derhalve mogelijk. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad geconcretiseerd onder welke omstandigheden verrekening redelijk kan zijn. Deze omstandigheden, ook wel de gezichtspunten zoals beschreven in rechtsoverweging 3.5.3 van het arrest, luiden samengevat en – toegespitst op onderhavige casus – als volgt.
A) Strekt de AOV ter dekking van dezelfde schade als die waarvoor [verweerster 1] (en indirect Allianz) aansprakelijk zijn?
B) Betreft de AOV een schade- of sommenverzekering?
C) Brengt onder de gegeven omstandigheden het feit dat de AOV door [verzoekster] zelf is afgesloten met zich mee dat verrekening is uitgesloten? Zo ja, dan komt deze in beginsel niet voor verrekening in aanmerking.
D) Zijn de premies voor de te verrekenen AOV door de aansprakelijke persoon voldaan? Zo ja, dan komt de AOV in beginsel wel voor verrekening in aanmerking.
E) Dient aan de omstandigheid dat de aansprakelijkheid van [verweerster 1] is gedekt door Allianz doorslaggevend gewicht te worden toegekend? Verrekening van een uitkering uit een sommenverzekering zal in het algemeen niet in overeenstemming zijn met de redelijkheid als de aansprakelijkheid gedekt is door een verzekering.
F) Brengt de aard van de aansprakelijkheid en de mate van verwijtbaarheid van [verweerster 1] met zich mee dat verrekening van het voordeel redelijk is? Voor verrekening bestaat in het algemeen eerder aanleiding indien sprake is van een risicoaansprakelijkheid dan wanneer de aansprakelijkheid is gebaseerd op schuld.
In de parlementaire geschiedenis is daarnaast het volgende gezichtspunt van belang gevonden: naarmate de benadeelde vrijwillig een bepaalde prestatie heeft verricht die hem voordeel oplevert, kan verrekening minder redelijk zijn en naarmate het voordeel meer in verband staat met de schade, kan verrekening eerder redelijk zijn.
4.6.
De rechtbank zal onderhavige casus toetsen aan bovenvermelde gezichtspunten om tot beantwoording van de vraag te komen of verrekening redelijk is. De rechtbank acht in dat kader eveneens van belang dat de wetgever, blijkens de parlementaire geschiedenis, bij beantwoording van deze vraag als factor van bijzonder gewicht heeft aangemerkt de mate waarin de betrokken sommenverzekering voorziet in een compensatie voor inkomstenderving (zie de conclusie van A-G Wuisman bij voornoemd arrest onder 2.2.3 en 2.2.4.). Deze lijn wordt ook gevolgd door Hartlief in zijn noot onder voornoemd arrest en in de literatuur (zie bijvoorbeeld Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2017, nr. 157).
Is verrekening in casu redelijk?
4.7.
Zoals onder r.o. 4.4. is overwogen is de door [verzoekster] bij Reaal afgesloten AOV in overwegende mate een sommenverzekering. Verder staat als onbetwist vast dat Allianz niet de premies van de door [verzoekster] afgesloten AOV heeft voldaan. Met betrekking tot de gezichtspunten a, c, e, en f wordt het navolgende overwogen..
4.8.
De omstandigheid dat de aansprakelijkheid van [verweerster 1] via een WAM-verzekering is gedekt brengt op grond van gezichtspunt e. met zich mee, dat verrekening in beginsel niet redelijk te noemen is. Ook de keuze van [verzoekster] om in 1987 voor een AOV te kiezen valt als een privéaangelegenheid te zien en is dus niet iets dat een andere (aansprakelijke) partij aangaat (gezichtspunt c.). Verder biedt de AOV voor Reaal geen grondslag om regres op een aansprakelijke persoon te kunnen plegen. Toetsing van deze gezichtspunten brengt dan ook mee dat het in beginsel niet redelijk is om de uitkeringen van de AOV te verrekenen.
Er zijn ook argumenten te noemen om de uitkeringen van de AOV wel te verrekenen met de betalingen van Allianz. De AOV van [verzoekster] voorziet bij arbeidsongeschiktheid in een periodieke (dus niet eenmalige) uitkering van een vooraf vastgesteld bedrag. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de reden om in 1987 de AOV af te sluiten voor haar was gelegen in het feit dat in het geval van arbeidsongeschiktheid haar belangrijkste doorlopende kosten zouden worden vergoed, zoals de huur en vaste lasten. Met een bedrag van fl. 100,- zou hierin kunnen worden voorzien. De betalingen die Allianz in het kader van de schaderegeling heeft gedaan zien onder meer op het verlies aan verdienvermogen.
De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat het feitelijke doel dat zowel Reaal (uit hoofde van de AOV) als Allianz (uit hoofde van de WA-verzekering) dienen ziet op vergoeding van hetzelfde, namelijk de derving van inkomen. Dat [verzoekster] de AOV-uitkeringen feitelijk heeft aangewend om haar nieuwe fysiopraktijk op te starten maakt dit niet anders. Als de derving van inkomen tweemaal zou worden vergoed dan zou [verzoekster] zonder verrekening in een voordeligere positie kunnen komen, hetgeen in strijd zou kunnen zijn met het indemniteitsbeginsel. Dat het voordeel uit hoofde van de AOV-uitkering een zeker verband heeft met de schade is daarmede gegeven.
4.9.
De rechtbank acht de argumenten voor wel of geen verrekening in zeker evenwicht met elkaar: alhoewel de AOV in overwegende mate een sommenverzekering is die een privéaangelegenheid van [verzoekster] is geweest en Allianz dus niets aangaat – hetgeen niet voor verrekening pleit – kan de rechtbank er niet aan voorbijgaan dat, de betrokken sommenverzekering feitelijk ook voorziet in een compensatie voor inkomstenderving.
De rechtspraak geeft een gevarieerd beeld of er al dan niet tot verrekening wordt overgegaan. Nagenoeg altijd wordt gekozen voor een alles-of-niets-benadering. De rechtbank zal deze weg niet volgen. Gegeven de omstandigheden van het geval oordeelt de rechtbank dat verrekening van 50% van de AOV-uitkeringen op de schade het meest recht doet aan de situatie en daarom in casu redelijk te noemen is.
4.10.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de uitkeringen die [verzoekster] ontvangt uit hoofde van de AOV op voet van het bepaalde in artikel 6:100 BW voor 50% dienen te worden verrekend met de schadevergoeding die Allianz aan [verzoekster] dient te betalen zal de rechtbank het (primaire) verzoek van [verzoekster] deels afwijzen.
Premieverrekening
4.11.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de te verrekenen uitkeringen moeten worden verminderd met de door [verzoekster] betaalde premies aan de AOV. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.12.
Het feit dat [verzoekster] er voor heeft gekozen een AOV af te sluiten brengt Allianz in een voordeligere positie dan waarin zij zou hebben gekeerd als [verzoekster] geen AOV had afgesloten. Immers, de uitkeringen van Reaal kunnen zoals hiervoor is overwogen voor 50% in mindering worden gebracht op de te betalen schadevergoeding terwijl Reaal geen regres kan nemen op Allianz aangezien zij niet in de rechten van [verzoekster] jegens Allianz is gesubrogeerd.
4.13.
Omdat Allianz voor 50% profijt heeft van de AOV die [verzoekster] heeft afgesloten acht de rechtbank het redelijk van het toe te rekenen voordeel de premiebedragen, eveneens voor 50%, af te trekken vanaf het moment waarin het risico zich heeft verwezenlijkt tot aan het moment dat [verzoekster] volledig hersteld is verklaard. Immers, de relevante arbeidsongeschiktheid over die periode is – nu niet anders is gebleken – ontstaan door een feit waar [verweerster 1] als verzekerde van Allianz voor aansprakelijk is. Aangezien Allianz voor 50% het voordeel van de uitkering uit de AOV ontvangt is het ook redelijk dat zij het aan die verzekering verbonden nadeel in de vorm van premies voor 50% draagt.
4.14.
Ten aanzien van de stelling van [verzoekster] dat bij verrekening alle betaalde premies (dus vanaf 1987) van het voordeel moeten worden afgetrokken overweegt de rechtbank het volgende. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft als kenmerk dat een verzekeringnemer jaarlijks premie betaalt om het risico dat hij arbeidsongeschikt wordt af te kopen. De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid en dus niet gebaseerd op het aantal jaren dat premie is betaald. Over de jaren waarin [verzoekster] verzekerd is geweest en niet arbeidsongeschikt is geworden is de premie niet voor niets geweest. Reaal heeft in die periode immers wel het risico gedragen. In die zin heeft [verzoekster] dan ook voordeel gehad van de betaalde premies. Dat blijkt ook uit het feit dat [verzoekster] voorafgaand aan het ongeval waar Allianz voor aansprakelijk te houden is meermaals een beroep heeft gedaan op de AOV. Zij heeft dus zelf in de periode voor het ongeval van 28 december 2015 van de verzekering in de vorm van uitkeringen geprofiteerd, zodat het redelijk is haar de kosten daarvan te laten dragen.
4.15.
Allianz heeft in de periode na het ongeval (28 december 2015) tot aan de datum dat [verzoekster] volledig arbeidsgeschikt is verklaard (oktober 2018) van de AOV geprofiteerd. De premie van 2015 zal niet ten laste van Allianz worden gebracht nu [verzoekster] nagenoeg dat gehele jaar zelf van de verzekering heeft geprofiteerd. De premies over de jaren 2016 en 2017 zullen wel voor rekening van Allianz worden gebracht. Over het jaar 2018 zal de premie voor 9/12e deel (van januari tot oktober) aan Allianz worden doorberekend. De rechtbank bepaalt dan ook dat bij berekening van het te verrekenen voordeel moet worden uitgegaan van 50% van de door [verzoekster] betaalde premie over de jaren 2016, 2017 en 9/12e deel van 2018. Hierop dient nog een bruto-netto correctie plaats te vinden in verband met de aftrekbaarheid van de premies. Het is niet aan de rechtbank om het hiermede gemoeide bedrag precies vast te stellen.
4.16.
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank het onder sub II verzochte zal toewijzen zoals hierna is opgenomen in het dictum.
Kosten deelgeschilprocedure
4.17.
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] deze procedure niet volstrekt onnodig of ten onrechte aanhangig heeft gemaakt, temeer nu een deel van het verzochte toewijsbaar is. Zoals door [verzoekster] verzocht zal de rechtbank op grond van artikel 1019aa lid 1 RV de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen.
4.18.
[verzoekster] heeft verzocht de kosten van de werkzaamheden van haar advocaat te begroten tegen een uurtarief van € 200,00, inclusief kantoorkosten en exclusief 21% BTW. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoekster] toegelicht dat het hier niet gaat om een ‘standaard’ deelgeschilverzoek. Ook gaat het niet om een relatief overzichtelijk geschil nu de argumentatie van Allianz, waarbij vaak nieuwe literatuur en jurisprudentie naar voren wordt gebracht, steeds om een andere reactie vraagt. Een totaal aantal uren van 29 is dan ook terecht met de zaak gemoeid. Dit brengt het totaalbedrag op € 7.018,00 (inclusief BTW). Allianz voert verweer en stelt dat het grote aantal uren niet verhoudt tot het relatief overzichtelijke geschil van de zaak. Bovendien is de discussie voorafgaand aan het deelgeschil al gevoerd en worden in het verzoekschrift stellingen en argumenten herhaald. Een bedrag van € 3.500,00, hetgeen neerkomt op een uurbesteding van 13 uur tegen een uurtarief van € 200,00 exclusief BTW en griffierecht, is redelijk.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het aantal uren gelet op de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil licht bovenmatig is. In het bijzonder wijst de rechtbank erop dat de advocate van [verzoekster] veel producties heeft overgelegd die in het deelgeschil niet aan de orde zijn geweest.
Ook acht de rechtbank een zekere overlap met de kennelijk al eerder in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten aannemelijk. De rechtbank zal het aantal uren daarom matigen tot 24 uur. Het gehanteerde uurtarief is, mede gezien het feit dat Allianz de hoogte hiervan niet betwist, niet onredelijk te noemen. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 6.099,00 (24 x € 200,00 x 21% BTW vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 291,00). Nu Allianz de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval heeft erkend, zal zij in de hiervoor genoemde kosten worden veroordeeld. ECLI:NL:RBROT:2018:9588