Hof Arnhem 280409 strandhuisjes, opzetclausule Hoger beroep van LJN: AZ9280.
- Meer over dit onderwerp:
 
Hof   Arnhem 280409 strandhuisjes, opzetclausule 
Hoger beroep van LJN:   AZ9280. 
(...)
3.  De vaststaande feiten 
Tussen partijen staan in hoger beroep de navolgende feiten vast. 
3.1  De moeder van [appellant sub 1] heeft bij RVS een     aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten met     polisnummer [-] (verder: de verzekering). Deze verzekering dekt de     aansprakelijkheid van de verzekerden, onder wie haar inwonende zoon     [appellant sub 1], tot een maximumbedrag van fl. 2 miljoen, oftewel €     907.560,00. 
3.2  Artikel 4.1 van de polisvoorwaarden van de verzekering luidt    als  volgt: 
“Niet gedekt is de aansprakelijkheid van: 
a.  een verzekerde voor schade die voor hem/haar het beoogde of     zekere gevolg is van zijn/haar handelen of nalaten; 
b.  een in groepsverband optredende verzekerde voor schade die het     beoogde of zekere gevolg is van een gedraging of gedragingen van de     groep, ook in geval niet de verzekerde zelf deze schade opzettelijk     heeft veroorzaakt.” 
3.3  Op een terrein in IJmuiden stonden in de nacht van 3 op 4     januari 2004 ruim 400 strandhuisjes (op frames) bij elkaar (achter     hekwerk) opgeslagen. Naar zijn verklaring tegenover de politie (van 9     maart 2004) heeft [appellant sub 1] (toen 16 jaar oud en na  drankgebruik    en blowen) in die nacht in een (tevoren door hem met  andere jongens  als   clubhuis gebruikt) houten strandhuisje, om het  daarin aanwezige    bewijsmateriaal (vingerafdrukken) te vernietigen,  een brandend    waxinelichtje in de hoek van een bank gezet en een  bankkussen tegen die    hoek geplaatst met het opzet dit en het gehele  strandhuisje in brand  te   steken. Door deze brandstichting is dit  huisje volledig verbrand.  Dit   huisje was aan alle kanten omgeven door  ruim 400 andere houten    strandhuisjes, alle op een onderlinge afstand  van ongeveer 1 m. De brand    is daarop overgeslagen, waardoor in  totaal circa 163 strandhuisjes  zijn   vernield of beschadigd. 
3.4  In verband hiermee heeft de strafkamer van de rechtbank Haarlem     [appellant sub 1] bij vonnis van 25 oktober 2004 veroordeeld wegens     opzettelijke brandstichting in dat strandhuisje, ten gevolge waarvan   dat   strandhuisje en een groot aantal andere strandhuisjes geheel of     gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen     te duchten was (als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 157,  aanhef  en   sub 1 Sr) en wegens medeplegen van vernieling (artikel 350  lid 1  Sr). 
3.5  [appellant sub 1]’s advocaat in de strafzaak heeft bij brief    van  14 oktober 2004 aan RVS gemeld dat [appellant sub 1] moest voorkomen     bij de strafrechter en dat er op dat moment twee schadeclaims tegen     [appellant sub 1] waren ingediend en RVS verzocht de claims in     behandeling te nemen. 
3.6  RVS heeft bij brief van 4 april 2005 aan de moeder van     [appellant sub 1] laten weten dat RVS geen dekking zal verlenen. RVS     beroept zich daarbij op de hiervoor geciteerde opzetclausule en op een     te late melding van de schade. 
3.7  Diverse eigenaren van verbrande strandhuisjes en ook     gesubrogeerde brandverzekeraars hebben tegen [appellant sub 1]     schadevergoedingsprocedures aanhangig gemaakt. De totale claim bedraagt     een kleine 4 miljoen euro. De rechtbank Haarlem heeft in haar     tussenvonnis van 26 september 2007 (gepubliceerd onder LJN: BD5747) de     schadevergoeding gematigd tot het beloop van de verzekerde som onder  de    aansprakelijkheidsverzekering en daarbij niet van belang geoordeeld   of   RVS tot uitkering zal overgaan. Bij eindvonnis van 2 april 2008     (gepubliceerd onder LJN:  BD5755) heeft de  rechtbank [appellant sub 1]   veroordeeld om aan  de brandverzekeraars €  907.560,00 met de wettelijke   rente te betalen. 
4     .  De motivering van de beslissing in hoger beroep 
4.1  [appellanten] vorderen een verklaring voor recht dat RVS     onverkort gehouden is om op grond van de verzekeringsovereenkomst en met     inachtneming van de daarvan deel uitmakende polisvoorwaarden dekking   te   bieden terzake van de schade die is ontstaan ten gevolge van de     onderhavige brand, waarbij RVS noch dekking kan weigeren op grond van  de    in de polisvoorwaarden opgenomen opzetclausule, noch op grond van  het    tijdstip waarop de melding van de tot de dekking aanleiding  gevende    gebeurtenis heeft plaatsgevonden, een en ander met  veroordeling van RVS    in de kosten. 
4.2  In haar eindvonnis heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen     omdat zij het beroep van RVS op de opzetclausule terecht oordeelde in   de   navolgende overwegingen: 
“4.5. Vaststaat dat [appellant sub 1] die nacht brand heeft gesticht     in één strandhuisje, te weten het huisje dat door hem en zijn  vrienden    diverse keren was gebruikt als ‘clubhuisje’. [appellant sub  1] heeft  dit   op diverse momenten toegegeven, laatstelijk bij  gelegenheid van  de   pleidooien en hij is hiervoor ook strafrechtelijk  veroordeeld.    [appellant sub 1] heeft verklaard dat het zijn bedoeling  was dat alleen    het ‘clubhuisje’ door vuur zodanig zou worden aangetast  dat de  sporen   van hun aanwezigheid gewist werden. Voorts heeft  [appellant  sub 1]   verklaard dat hij wist dat de strandhuisjes van hout  waren en  dat deze   op relatief korte afstand (ongeveer 1 meter) van  elkaar  stonden gestald. 
4.6. De vraag moet nu worden beantwoord of uit de hiervoor bij 4.5.     beschreven gedragingen van [appellant sub 1] kan worden afgeleid dat   hij   zich ervan bewust was dat de ontstane schade het gevolg van zijn     handelen zou zijn. 
4.7. Bij de conclusie van antwoord zijn twee (fotokopieën van)     luchtfoto’s gevoegd van de situatie op de bewuste parkeerplaats ná de     brand. Op de tweede foto staat de plaats aangegeven waar het huisje  zich    ongeveer bevond waarin [appellant sub 1] brand heeft gesticht.  Bij    gelegenheid van de pleidooien heeft [appellant sub 1] verklaard  dat de    op die foto aangegeven locatie correct is. Dit betekent dat  dit huisje    aan alle kanten omgeven c.q. ingesloten is geweest door in  rijen    gestalde andere strandhuisjes. Hieruit leidt de rechtbank af  dat    [appellant sub 1] zich ervan bewust was dat hij brand stichtte in  een    onderdeel van een complex van zeer dicht op elkaar staande,  makkelijk    ontvlambare huisjes en dat brand in een onderdeel brand van  het complex    betekende, waarbij de brand niet beperkt zou blijven en  in het  bijzonder   niet door hem beperkt kon worden tot het verbranden  van de  sporen in   het huisje waar hij brand stichtte.” 
4.3  Daartegen richten [appellanten] hun enige grief. Partijen zijn     met name verdeeld over het antwoord op de vraag of de schade aan de     andere strandhuisjes voor de verzekerde [appellant sub 1] het zekere     gevolg was van zijn brandstichting in het clubhuisje, zoals RVS aanvoert     en [appellant sub 1] gemotiveerd betwist. 
4.4  Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof als volgt. 
De subjectieve bewustheid van een verzekerde dat schade een gevolg     van zijn handelen zal zijn, wordt lang niet altijd erkend en moet dan     worden bewezen door de verzekeraar die zich beroept op de oude     opzetclausule, zoals hier aan de orde. Dat bewijs is niet zo gemakkelijk     te leveren. Om daaraan naar de eisen van het maatschappelijk verkeer     tegemoet te komen, heeft de Hoge Raad in een reeks van arresten   omtrent   letselschade geoordeeld dat de rechter onder omstandigheden   uit de   gedragingen van de verzekerde, als daartoe geëigend, kan   afleiden dat   deze de (letsel-)schade heeft beoogd of zich ervan bewust   was dat deze   schade het gevolg van zijn handelen zou zijn. Zie de   arresten HR 18   oktober 1996, NJ 1997, 326, 6 november 1998, NJ 1999,   220, 27 juni 2003,   NJ 2005, 140 en 21 december 2007, NJ 2008, 283. In   dit laatste arrest   heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat deze   laatste conclusie gold   “behoudens door de verzekerde te leveren   tegenbewijs”. 
Anders dan [appellanten] voorstaan, bestaat er geen grond om met     betrekking tot brandschade anders te oordelen. Hier bestaat immers     dezelfde bewijsproblematiek met betrekking tot de subjectieve bewustheid     van de verzekerde ten aanzien van de schade. 
4.5  Om bewijsmateriaal (vingerafdrukken) te vernietigen, heeft     [appellant sub 1] het clubhuisje in brand gestoken. Hij heeft beoogd dat     dit houten strandhuisje in brand zou vliegen en afbranden. Hij wist   dat   dit strandhuisje aan alle kanten was omgeven door ruim 400 andere     houten standhuisjes, alle op een onderlinge afstand van ongeveer 1  m.    Het in brand steken van een houten strandhuisje is geschikt om te     bewerkstelligen dat het complex van zeer dicht daaromheen staande,     makkelijk ontvlambare andere houten strandhuisjes als gevolg daarvan  zal    uitbranden. Toen [appellant sub 1] bij het weglopen omkeek, zag  hij    rook opstijgen vanaf dat strandhuisje, wilde [A] (een van  [[appellant    sub 1]’s metgezellen) weg omdat “die huisjes in de fik  stonden” en    besefte [appellant sub 1] verderop vanwege de gele gloed  “dat de    strandhuisjes goed in de fik moesten staan”, waarna hij bij  zichzelf    dacht: “het staat nu wel echt goed in de fik”, aldus  [[appellant sub 1]]    in zijn verklaring van 9 maart 2004 tegenover de  politie. [appellant    sub 1] noch zijn metgezellen heeft enige poging  ondernomen om de om  zich   heen woedende brand te (laten) bedwingen. 
Deze gedragingen van [appellant sub 1] waren geëigend om deze schade     teweeg te brengen. Daaruit leidt het hof, ondanks [appellant sub 1]’s     andersluidende verklaringen, vooralsnog af dat hij zich ervan bewust   was   dat de schade aan de andere houten strandhuisjes van het complex   ter   plaatse het gevolg van zijn oogmerk tot het afbranden van het   clubhuisje   zou zijn, behoudens door de verzekerde, [appellanten] te   leveren   tegenbewijs. 
4.6  Niet van belang is of [appellant sub 1], zoals [appellanten]     aanvoeren, niet het oogmerk zou hebben gehad om de andere houten     strandhuisjes te laten afbranden. Voldoende is dat hij zich ervan bewust     was dat dit het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dat het ontstaan   van   deze enorme schade niet objectief zeker was, zoals [appellanten]     betogen, ontneemt niet zijn, uit de aard van zijn gedrag afgeleide,     subjectieve bewustzijn dat de schade aan de andere houten  strandhuisjes    van het complex het praktisch zekere gevolg van zijn  handelen zou  zijn.   Gebrek aan bluswater ter plaatse en een  verheviging van de brand  door   explosies van (ongeoorloofd aanwezige)  gasflessen en door wind    doorbreken noch het oorzakelijk verband  tussen de brandstichting en de    gevolgen daarvan noch [appellant sub  1]’s opzet. [appellanten] voeren    wel aan dat [appellant sub 1] dat  subjectieve bewustzijn destijds, ook    volgens zijn verklaring  tegenover de politie, niet had, maar deze    betwisting oordeelt het hof  bij gebrek aan ondersteuning in rond de    brandstichting wel  vaststaande feiten op zich zelf beschouwd onvoldoende    om de  aanwezigheid van dat subjectieve bewustzijn bij wege van    tegenbewijs  te ontzenuwen. Daarvoor is méér nodig. Dat [appellant sub    1], als hij  echt een brand van zo’n enorme omvang had gewild, niet zou    hebben  volstaan met één waxinelichtje, brengt het vermoeden evenmin aan    het  wankelen. Van algemene bekendheid is immers en het hof gaat er     voorshands van uit dat [appellant sub 1] dit ook heeft beseft, dat     temidden van zoveel hout één vlammetje onder een kussen in staat was een     vuurzee te veroorzaken met gevolgen zoals hier. 
4.7  Er volgt dus gelegenheid voor [appellanten] tot tegenbewijs.     Voordat voor getuigenverhoren een datum wordt bepaald, zullen     [appellanten] op de rol bij de opgave van verhinderdagen het integrale     proces-verbaal van politie met alle daarbij behorende bijlagen, in   geval   van een gerechtelijk vooronderzoek alle processen-verbaal van de     rechter-commissaris en verder het proces-verbaal van de   terechtzitting   bij de rechtbank en in geval van hoger beroep alle   verdere processtukken   moeten overleggen, alles met uitzondering van   [appellant sub 1]’s   persoonsdossier. LJN  BK4674