Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 100811 geslaagd beroep op verjarings- en opzet clausule na brandstichting

Rb Utrecht 100811 geslaagd beroep op verjarings- en opzet clausule na brandstichting 
.2. Het beroep van Verzekeraar op beide clausules slaagt. Er is dus geen polisdekking. Betrokkene zal in het ongelijk gesteld worden, met diens veroordeling in de proceskosten. De rechtbank licht dit als volgt toe.

4.3. De termijn van drie jaar in de verjaringsclausule gaat lopen op de dag dat de verzekerde (Betrokkene) kennis kreeg van de gebeurtenis. Anders dan Betrokkene meent, is deze gebeurtenis zonneklaar de brand van 1 januari 2000 en niet diens aansprakelijkstelling van 8 december 2004. Dit volgt uit de tekst van de polis en de bijbehorende voorwaarden.
In de eerste plaats kan uit een aansprakelijkstelling op zichzelf geen verplichting tot uitkering leiden, zoals dit is geformuleerd in verzekeringsvoorwaarde 5.3. Daartoe is immers nodig dat die aansprakelijkstelling gebaseerd is op een bestaande aansprakelijkheid, in dit geval het medeplegen van de brandstichting door Betrokkene. Dat laatste is het feit waarop Betrokkenes aansprakelijkheid is gebaseerd, en dit feit kan voor de verzekeraar tot een verplichting tot uitkering leiden. Het medeplegen van de brandstichting is dus de gebeurtenis in de zin van de onderhavige polisclausule. In de tweede plaats is op het polisblad zelf als verzekerde som vermeld 1 miljoen euro per gebeurtenis, waarmee niet bedoeld kán zijn dat er dekking is tot 1 miljoen euro per aansprakelijkstelling, omdat het risico voor de verzekeraar dan niet meer is te overzien en onverzekerbaar wordt. Stel dat er bij de brand 25 gewonden waren gevallen en deze hadden allen, ieder voor zich, Betrokkene aansprakelijk gesteld. Dan zou uit de opvatting van Betrokkene volgen dat de verzekerde som ineens 25 miljoen zou zijn geworden, of 300 miljoen bij 300 aansprakelijkstellingen etc. etc. Het gaat dus om de gebeurtenis in de zin van het schadetoebrengend feit en niet om de aansprakelijkstelling of het aantal aansprakelijkstellingen dat daaruit voortkomt. In de derde plaats wordt in polisvoorwaarde 5.1 onder de verplichtingen van de verzekerde genoemd, dat — zodra hij kennis draagt van een gebeurtenis die voor de verzekeraar tot een verplichting tot uitkering kan leiden — hij verplicht is om onder meer 'alle stukken zoals aansprakelijkstellingen' aan de verzekeraar door te zenden. Ook hier wordt duidelijk gemaakt dat een gebeurtenis niet hetzelfde is aan een aansprakelijkstelling.

4.4. Uit 4.1 volgt dat het beroep van Betrokkene op dekking onder de onderhavige polis is verjaard op 1 januari 2003. De inwerkingtreding van het nieuwe verzekeringsrecht in 2006 doet deze inmiddels verjaarde vordering niet herleven (art. 73a Overgangswet). Het op het nieuwe verzekeringsrecht gebaseerde beroep van Betrokkene op subjectivering van het aanvangsmoment van de verjaringstermijn kan hem dus niet baten. Daar komt bij dát het voor Betrokkene subjectief duidelijk was dat de brandstichting tot schade had geleid en tot een schadevergoedingsplicht van hem kon leiden. Dat blijkt uit zijn verklaring bij de politie (genoemd in 2.3).
Hierop stuit ook het verweer van Betrokkene af dat hij destijds 16 jaar was en leerling op een school voor moeilijk lerende kinderen. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat Betrokkene daaruit de conclusie wil laten trekken dat hij zich zijn aansprakelijkheid en schadeplichtigheid niet heeft gerealiseerd. Maar zijn verklaring bij de politie houdt het tegendeel in. De rechtbank gaat dan nog voorbij aan de terechte opmerking van Verzekeraar dat er in dit opzicht geen onderscheid gemaakt hoort te worden tussen verschillende categorieën verzekerde daders.

4.5. Nu de polis en de verzekeringsvoorwaarden niet aan duidelijkheid te wensen overlieten, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat Verzekeraar daarop een beroep doet, ook niet als in aanmerking genomen wordt dat Betrokkene zijnerzijds — tijdig, maar na ommekomst van de verjaringstermijn in de polisvoorwaarden — tot vijf jaar na de gebeurtenis kon worden aangesproken. Niets stond er immers aan in de weg dat Betrokkene — zonder aansprakelijk gesteld te zijn — de gebeurtenis meldde bij Verzekeraar.

4.6. Op de verjaringsregels in het nieuwe verzekeringsrecht van 2006, met name art. 7:942 lid 1 BW, wil de rechtbank in de onderhavige zaak niet anticiperen, omdat dit recht een duidelijke cesuur inhoudt met het op deze zaak van toepassing zijnde, voordien geldende verzekeringsrecht.

4.7. Voor zover Betrokkene zijn betoog over het niet geschaad zijn van de belangen van Verzekeraar ook heeft willen betrekken op het al dan niet kunnen inroepen van de verjaringsclausule, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Voor een rechtsgeldig beroep op verjaring is immers niet nodig dat de belangen van Verzekeraar zijn geschaad.

4.8. Ook het beroep van Verzekeraar op de opzetclausule slaagt. Uit de verklaringen van de veroordeelden, zoals in het geding gebracht, volgt in niet mis te verstane bewoordingen dat zij erop gericht waren met vuurwerk brand te stichten, dat zij hebben geconstateerd dat dit was gelukt en dat zij zich toen uit de voeten hebben gemaakt, zonder wie dan ook nog te waarschuwen. Dit is opzet in de zin van art. 4.1.1 van de polisvoorwaarden. Het stichten van brand in de school door vuurwerk te gooien op brandbaar plastic dat daar aanwezig was, was de bedoeling en de schade aan de school en de inventaris was het zekere gevolg. Anders dan Betrokkene stelt, is voor het aannemen van opzet niet nodig dat de schade in de omvang waarin die zich heeft voorgedaan beoogd of zeker was.

4.9. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De vorderingen van Betrokkene zullen alsnog worden afgewezen.

4.10. Betrokkene zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding komen op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van Verzekeraar, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat Verzekeraar in eerste instantie niet is verschenen. Omdat Betrokkene de kosten van het betekenen van het verstekvonnis niet heeft opgegeven, kan de rechtbank ter zake Verzekeraar echter niet veroordelen. Het door Verzekeraar betaalde griffierecht is al definitief vastgesteld. De door Betrokkene te vergoeden salariskosten aan de zijde van Verzekeraar worden in verbinding gebracht met het financiële zaaksbelang van een miljoen euro. De kosten aan de zijde van Verzekeraar worden begroot op:
- griffierecht 248,00
- salaris advocaat 9.633.00 (3,0 punten x tarief € 3.211,00)
Totaal 9.881,00 . PIV-site