Rb Arnhem 060808 overmacht denkbaar bij gedaagde die uitwijkt voor invoeger en eiser aanrijdt
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 060808 overmacht denkbaar bij gedaagde die uitwijkt voor invoeger en daarbij eiser van de weg rijdt
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] houdt [gedaagde] en Interpolis aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de verkeersfout die [gedaagde] heeft gemaakt door (in strijd met artikel 54 RVV) uit te wijken naar de linkerrijbaan zonder [eiseres], die op dat moment op die rijbaan reed, voorrang te verlenen. [gedaagde] en Interpolis hebben niet betwist dat [gedaagde] een verkeersfout heeft gemaakt en dat [eiseres] daardoor schade heeft geleden. Zij beroepen zich echter op overmacht. De vraag die partijen verdeeld houdt is of dat beroep opgaat.
4.2. Van overmacht is slechts sprake indien [gedaagde] en Interpolis aannemelijk maken dat aan [gedaagde] ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de aanrijding, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij eventuele fouten van andere weggebruikers alleen van belang zijn indien zij voor [gedaagde] zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid geen rekening behoefte te houden.
4.3. [gedaagde] en Interpolis voeren in het kader van hun beroep op overmacht het volgende aan. [gedaagde] reed op de rechterrijbaan van de [weg]. De parallel aan die weg gelegen invoegstrook begint met een bocht en loopt vervolgens langs de rijbaan. Toen [gedaagde] ter hoogte van die bocht reed, kwam er opeens een taxibus over de doorgetrokken streep van de invoegstrook de rijbaan op althans de taxibus maakte een onverwachte beweging naar links. [gedaagde] had geen zicht op het verkeer dat de invoegstrook opkwam en had de taxibus dan ook niet zien aankomen. De invoegstrook bood voldoende ruimte om verderop op de juiste wijze veilig in te voegen over de onderbroken streep. De taxibus reed ongeveer even hard als [gedaagde], zo’n 50 kilometer per uur. Het was spits en vlak achter hem reden andere auto’s. Om te voorkomen dat [gedaagde] tegen de taxibus aan zou rijden, moest hij dan ook wel afremmen en uitwijken naar links. Zou hij alleen hebben geremd dan zou hij een botsing hebben veroorzaakt met achterop gelegen verkeer en waarschijnlijk zou de taxibus ook dan tegen [gedaagde] zijn gebotst. [gedaagde] heeft weliswaar in de spiegel gekeken maar [eiseres] heeft hij niet gezien. Onder deze omstandigheden kon [gedaagde] niet anders handelen dan hij heeft gedaan, aldus [gedaagde] en Interpolis.
4.4. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] andere keuzes had kunnen maken. Allereerst had hij kunnen remmen en de taxibus kunnen laten invoegen. In dat verband betwist [eiseres] dat de taxibus over de doorgetrokken streep kwam en dat vlak achter [gedaagde] een andere auto reed. In het uiterste geval had [gedaagde] er voor moeten kiezen om met de taxi te botsen in plaats van met [eiseres], aldus [eiseres].
4.5. De rechtbank oordeelt dat veronderstellenderwijs uitgaande van de door [gedaagde] en Interpolis geschetste omstandigheden denkbaar is dat het beroep op overmacht opgaat. [eiseres] heeft de door [gedaagde] en Interpolis geschetste omstandigheden echter (ten dele) gemotiveerd bestreden. In het bijzonder heeft [eiseres] betwist dat de taxibus heeft ingevoegd over de doorgetrokken streep, dat [gedaagde] in zijn spiegel heeft gekeken en dat er verkeer vlak achter hem reed. Nu [gedaagde] en Interpolis zich beroepen op de rechtsgevolgen van de stelling dat sprake is van overmacht, rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op hen het bewijs van de (betwiste) feiten en omstandigheden waarop zij dat beroep baseren. Tot die bewijslevering zullen zij worden toegelaten. LJN BE7721