Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 210716 ongeval rechts inhalende motor en in tegengestelde richting rijdende fietser; reflexwerking 185 WVW; causale verdeling 50%

Rb Noord-Holland 210716 ongeval rechts inhalende motor en in tegengestelde richting rijdende fietser; reflexwerking 185 WVW; causale verdeling 50%; geen billijkheidscor. 
matiging uren; 20 uren ipv 27 uren à € 250,00 (exl. btw en kantoorkosten), waarvan 50% voor vergoeding in aanmerking komt


De feiten

2.1
Op 2 maart 2015 tussen 15.00 en 16.00 uur heeft in Haarlem, ter hoogte van de kruising van de Zijlweg met de Julianalaan, een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [verzoeker] en [verweerder] waren betrokken. [verzoeker] reed op een motor, met zijn echtgenote mevrouw M. Toll achterop, op de Zijlweg, komende uit de richting van de Zijlsingel, achter een Jeep. Aan weerskanten van de Zijlweg ligt een fietspad, dat rood is geasfalteerd en dat ter hoogte van de kruising van de Zijweg met de Julianalaan is gemarkeerd door een onderbroken reeks witte blokken over de gehele kruising. De Jeep stond op de kruising voorgesorteerd om linksaf te slaan, waar achter [verzoeker] stopte. Vanuit die stilstand is [verzoeker] achter de Jeep weggedraaid om de Jeep rechts te passeren. Op dat moment kwam [verweerder] op het fietspad rechts van [verzoeker] uit de tegengestelde richting fietsen. [verzoeker] en [verweerder] zijn elkaar genaderd en beiden ten val gekomen.

2.2
[verzoeker] is enige tijd buiten bewustzijn geweest en heeft bij de val letsel opgelopen waarvoor hij per ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd.

2.3
Na het ongeval heeft de politie proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal luidt voor zover relevant als volgt:

Betrokkene 1 ( [verzoeker] ) reed over de Zijlweg te Haarlem, komende uit de richting van de Zijlsingel. Op de kruising met de Julianaweg week hij naar rechts uit om een voertuig rechts in te halen. Hierdoor kwam hij terecht op het fietspad. Op dit moment was betrokkene 2 ( [verweerder] ), die uit de tegenovergestelde richting op het fietspad fietste, reeds zo dicht genaderd dat tussen beiden een aanrijding ontstond met vermelde schade. Betrokkene 2 reed op het moment van de aanrijding aan de linkerzijde van de weg. Betrokkene 2 heeft zich zodanig gedragen dat hierdoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.

2.4
[verweerder] is WA-verzekerd bij Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. (hierna Delta Lloyd).

2.5
Bij brief van 26 maart 2015 heeft de stichting Achmea Rechtsbijstand, rechtsbijstandsverzekeraar van [verzoeker] , [verweerder] aansprakelijk gesteld. Bij e-mail van 21 juli 2015 heeft Delta Lloyd aansprakelijkheid van de hand gewezen. In de daarop volgende briefwisseling heeft Delta Lloyd op 25 september 2015 zich bereid verklaard in het kader van een minnelijke regeling 40% van de schade te vergoeden. [verzoeker] heeft dit aanbod afgewezen.


Het geschil

3.1
[verzoeker] heeft de rechtbank, na wijziging van zijn verzoek, verzocht voor recht te verklaren dat [verweerder] gehouden is tot volledige vergoeding van de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval op 2 maart 2015, althans een door de rechtbank te bepalen percentage daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [verweerder] en Delta Lloyd in de gemaakte proceskosten begroot op € 6.825,-, te vermeerderen met kantoorkosten van 6% en het door [verzoeker] betaalde griffierecht.

3.2
Aan dit verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. Primair stelt hij dat sprake is van overmacht aan zijn zijde zodat [verweerder] volledige schadevergoedingsplicht draagt. [verzoeker] kan namelijk geen enkel verwijt worden gemaakt over de wijze waarop hij aan het verkeer deelnam. Subsidiair is [verzoeker] van mening dat de fouten van [verweerder] – roekeloos met hoge snelheid op het verkeerde fietspad tegen de toegestane richting in rijden en buiten het fietspad raken – zoveel hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval dat op [verweerder] 100 % vergoedingsplicht rust. Er is geen sprake van dat de schade van [verzoeker] het gevolg is van een omstandigheid die aan [verzoeker] kan worden toegerekend. Het bijzondere gevaar waarvoor artikel 185 WVW bescherming beoogt te bieden heeft geen invloed gehad. [verzoeker] reed immers stapvoets. Dit bijzondere gevaar dient daarom niet te worden meegewogen in de causale verdeling. [verzoeker] betwist dat hij op het naastliggende fietspad is geraakt. Meer subsidiair, in het geval de causaliteitsverdeling is vastgesteld op minder dan 100% aansprakelijkheid aan de zijde van [verweerder] , is [verzoeker] van mening dat op grond van de billijkheid tot een vergoedingsplicht van 100% moet worden gekomen, omdat [verzoeker] zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Door wervelfracturen en een breuk in de schouderkop heeft zijn gezondheid ernstig te lijden. Ook het verzekeringsaspect dient te worden meegewogen. [verweerder] is verzekerd terwijl de schade van [verzoeker] niet is verzekerd. Ten slotte is de grote mate van verwijtbaarheid van het gevaarzettend gedrag van [verweerder] een factor.

3.3
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4
Op de standpunten van partijen zal hierna worden ingegaan.


De beoordeling

4.1
Partijen verschillen van mening over de vraag in welke mate [verweerder] aansprakelijk is voor de gevolgen die het ongeval voor [verzoeker] heeft gehad.

4.2
Bij de beantwoording van deze vraag dient het volgende vooropgesteld te worden. Bij het ongeval van 2 maart 2015 waren een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken. Voor deze situatie is in beginsel artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) geschreven. Omdat de gemotoriseerde verkeersdeelnemer bovenstaand verzoek heeft ingediend, moeten de geschilpunten worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 BW, waarbij geldt dat artikel 185 WVW reflexwerking heeft.

De reflexwerking houdt in dat dat bij een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser, waarbij schade aan (de bestuurder van) het motorrijtuig ontstaat, de schade, ook als de fietser schuld heeft aan de aanrijding, in beginsel voor een gedeelte voor rekening blijft van de bestuurder/eigenaar van het motorrijtuig, behalve als sprake is van overmacht aan de zijde van de bestuurder van het motorrijtuig. Voor welk gedeelte hangt af van de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie die in het kader van artikel 6:101 BW dient te worden gemaakt. De door de Hoge Raad in het kader van artikel 185 WVW en de kwalificatie van overmacht ontwikkelde 50%-regel is niet van toepassing in deze situatie.

4.3
De precieze toedracht van het ongeval is tussen partijen in geschil. [verzoeker] stelt dat hij stapvoets de Jeep rechts inhaalde. Daarbij had hij enkel zicht op haaientanden aan de achterzijde van de Jeep. Hij kon niet zien dat de haaientanden verderop op de kruising naar binnen verspringen. Aan de rechterkant van de Jeep was genoeg ruimte om de Jeep te passeren. Hij stelt niet over de haaientanden te zijn gereden en dus niet op het fietspad te zijn geweest. [verweerder] , op het verkeerde fietspad tegen de richting in rijdende, is, volgens [verzoeker] , al remmend en slippend de macht over het stuur van zijn fiets kwijtgeraakt en op de weghelft waar [verzoeker] reed terecht gekomen en vervolgens frontaal op zijn motor gebotst, waarbij hij met zijn lichaam over de fiets is getorpedeerd en vol het hoofd van [verzoeker] heeft geraakt. [verweerder] stelt dat hij weliswaar tegen de toegestane richting in een sportief tempo fietste, maar niet buiten het fietspad is geweest. Ter hoogte van halverwege de kruising is hij geschrokken van de achter de Jeep wegkomende motor die gedeeltelijk op het fietspad kwam en heeft hij geprobeerd de motor te ontwijken. Daarbij heeft hij met zijn fiets de motor geschampt. Hij is zelf naar links gevallen en is zeker niet met zijn lichaam over zijn fiets heen op [verzoeker] getorpedeerd. Vaststaat dat [verzoeker] enige tijd buiten bewustzijn is geweest en fors letsel (waaronder wervelfracturen) heeft opgelopen. [verweerder] had behalve een schaafwond aan de buitenkant van zijn linkerknie geen verwondingen.

4.4
Ter gelegenheid van de zitting is aan de orde gekomen dat, nu partijen van mening verschillen over de toedracht van het ongeval en mogelijk nader bewijs zal moeten worden gevoerd, om die reden de zaak zich dan niet zou lenen voor een beslissing in een deelgeschil. Daar partijen hebben aangegeven graag duidelijkheid te willen hebben over de vraag wie voor welk deel aansprakelijk is hebben zij de rechtbank verzocht die vraag te beantwoorden op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen over en weer ter zitting is verklaard. De rechtbank zal aan dat verzoek gevolg geven.

4.5
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en verklaard ter zitting kan niet worden vastgesteld of en zo ja, op welke wijze (frontaal of schampend) [verweerder] en [verzoeker] met elkaar in botsing zijn gekomen, of het ongeval op de weghelft van [verzoeker] of op het fietspad heeft plaatsgevonden en met welke snelheid [verweerder] fietste. Evenmin staat vast dat [verweerder] hard, laat staan roekeloos hard, fietste en dat, zoals [verzoeker] heeft gesteld en door [verweerder] is betwist, [verweerder] over zijn fiets en over de motor heen is gelanceerd en met zijn lichaam tegen het hoofd van [verzoeker] is beland.

De politie heeft geen namen van eventuele getuigen genoteerd en het proces-verbaal van het ongeval is het enige enigszins objectieve verslag van het ongeval.

Gelet op het proces-verbaal in samenhang met het in geding gebrachte fotomateriaal, acht de rechtbank aannemelijk en gaat er in het navolgende daarom vanuit dat [verzoeker] bij het wegdraaien naar rechts, achter de Jeep vandaan, met zijn motor zo niet over de haaientanden dan wel de witte blokken heen er dan toch op dan wel heel dicht tegen aan moet hebben gereden. De ruimte op de weg rechts van de Jeep tot het op de kruising gemarkeerde fietspad is immers dusdanig beperkt dat een auto er niet had kunnen passeren zonder de markering van het fietspad te overschrijden. Het ligt in de rede dat [verweerder] , die vanuit de tegengestelde richting op het fietspad aan kwam rijden, is geschrokken van de plotseling achter de Jeep wegkomende motor van [verzoeker] die door de inhaalmanoeuvre in ieder geval dicht in de buurt van het fietspad moet zijn gekomen, althans de indruk wekte dat dat zou kunnen gebeuren. De motor moet een zwenkende beweging hebben gemaakt. Door de (schrik)reactie is [verweerder] gaan remmen en slippen. Beide partijen hadden geen mogelijkheid meer elkaar te ontwijken en zijn gevallen.

4.6
[verzoeker] heeft primair een beroep gedaan op overmacht als gevolg waarvan [verweerder] zijn volledige schade dient te vergoeden. [verzoeker] vindt dat hem rechtens geen enkel verwijt valt te maken. Hij stond achter de Jeep te wachten tot die linksaf zou slaan, waarna hij zijn weg zou vervolgen over de Zijlweg. Omdat hij al langere tijd achter de Jeep reed en inschatte dat het afslaan lang zou gaan duren vanwege veel tegemoetkomend verkeer, heeft hij besloten de Jeep rechts in te halen. [verzoeker] heeft verklaard dat hij de situatie heeft beoordeeld en meende dat er genoeg ruimte naast de Jeep was om erlangs te kunnen. De Jeep ontnam hem wel het zicht hetgeen er rechtuit achter de Jeep gebeurde en daarom heeft hij [verweerder] niet zien aankomen. [verzoeker] meent dat hem desondanks geen verwijt valt te maken omdat hij niet hoefde te verwachten dat er een fietser aan die zijde uit die richting aan kon komen. Hij mocht de Jeep rechts inhalen, reed stapvoets, is niet op het fietspad geraakt. [verweerder] fietste roekeloos hard tegen de richting in en is van het fietspad op de weg waar [verzoeker] zich bevond geraakt. Het ongeval is uitsluitend het gevolg geweest van het gevaarzettend gedrag van [verweerder] die een ernstige verkeersfout heeft begaan, aldus [verzoeker] .

4.7
Voorop dient te worden gesteld dat een beroep op overmacht alleen kan slagen als de bestuurder van het motorrijtuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, omdat het ongeval uitsluitend is te wijten aan fouten van de andere verkeersdeelnemer, welke fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat de bestuurder met die mogelijkheid geen rekening behoefde te houden. Dit laatste betekent dat men er in het verkeer in het algemeen niet op mag vertrouwen dat iedere verkeersdeelnemer zich nauwgezet aan de verkeersregels houdt en dat men zich zo moet gedragen dat een adequate reactie op onvoorzichtig gedrag van anderen mogelijk blijft.

4.8
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op overmacht niet slaagt en overweegt daartoe, met inachtneming van het bovenstaande, als volgt.

Op de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden had een auto de inhaalmanoeuvre aan de rechterzijde van de Jeep niet kunnen uitvoeren zonder over de haaientanden en de markering van het fietspad op de kruising te rijden. Dat geldt nog meer voor het gedeelte van de kruising waar verderop de haaientanden (vanuit [verzoeker] gezien) naar links verspringen. Te gelden heeft dat een motor zich op gelijke wijze in het verkeer heeft te gedragen als ander gemotoriseerd verkeer. Hoewel een motor minder ruimte inneemt, heeft ook een motor beperkte ruimte om op de plek van het ongeval op de voor hem bestemde weghelft te blijven. Als het kruispunt volledig vrij van overig verkeer zou zijn geweest en er sprake was geweest van een goed overzicht had [verzoeker] de inhaalmanoeuvre wellicht kunnen uitvoeren zonder ander verkeer in gevaar te brengen, maar van een rustige verkeerssituatie en een goed overzicht was, zoals is gebleken, geen sprake. [verzoeker] heeft de vóór hem stilstaande Jeep aan de rechterkant gepasseerd op een kruising, waar in beginsel onvoldoende ruimte is voor een inhaalmanoeuvre, zonder zich ervan te hebben vergewist dat er recht achter de Jeep geen verkeer aankwam en heeft zodoende [verweerder] niet (kunnen) zien aankomen. Door onder genoemde omstandigheden toch in te halen en niet achter de Jeep te wachten tot de weg vóór hem vrij was, heeft [verzoeker] , naar het oordeel van de rechtbank, een risico genomen en verwijtbaar gehandeld.

Dat [verweerder] , zoals hij ook heeft erkend, zich heeft schuldig gemaakt aan een verkeersfout door in de tegengestelde richting over een fietspad te rijden maakt dat niet anders. De rechtbank is namelijk van oordeel dat dit gedrag niet zo onwaarschijnlijk was dat [verzoeker] daarmee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag geen rekening behoefde te houden. Bij deelname aan het verkeer dient ook met verkeersdeelnemers die zich niet (volledig) volgens de verkeersregels gedragen rekening te worden gehouden. Dat [verzoeker] plotseling geconfronteerd werd met een op hem afkomende fietser getuigt niet van zodanig gedrag dat hij voldoende heeft geanticipeerd op of zich rekenschap heeft gegeven van fietsers die zich niet aan de verkeersregels houden en in tegengestelde richting fietsen. Er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen om te kunnen constateren dat [verweerder] meer fout heeft gedaan dan tegen het verkeer in te fietsen. In ieder geval is, mede gelet op het proces-verbaal van de politie, niet aannemelijk dat [verweerder] zich buiten de grens van het fietspad heeft begeven.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van overmacht omdat niet kan worden gezegd dat [verzoeker] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

4.9
Dit betekent dat de schade in beginsel voor een gedeelte voor rekening blijft van [verzoeker] . Voor welk gedeelte hangt af van de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie die in het kader van artikel 6:101 BW dient te worden gemaakt.

Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het gaat dus om de vraag in welke mate enerzijds het fietsgedrag van [verweerder] en anderzijds het inhaalgedrag van [verzoeker] op zijn motor aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen.

Vaststaat dat [verweerder] door tegen de toegestane richting op het fietspad te fietsen een verkeersfout heeft gemaakt. Door daarbij in tegengestelde richting een kruising op te fietsen is dat een belangrijke omstandigheid die heeft bijgedragen aan het ongeval. [verzoeker] op zijn beurt heeft ook een verkeersfout gemaakt door, zonder zich ervan te hebben vergewist of de situatie een inhaalmanoeuvre toestond, met zijn motor de Jeep rechts in te halen, op een plaats waar in beginsel onvoldoende ruimte voor twee motorvoertuigen is om elkaar te passeren zonder over of heel dichtbij het fietspad te rijden.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide gedragingen in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Dit leidt tot de slotsom dat beide fouten voor 50% aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen.

4.10
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling dan de causale verdeling van 50%-50% leidt. Voor toepassing van die correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele omstandigheden die tot gevolg hebben dat de billijkheid een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met onder andere de mate en ernst van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten, de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn.

In dit kader heeft [verzoeker] aangevoerd dat de ernst van zijn letsel en zijn onverzekerde schade aanleiding geven om bij eventuele eigen schuld toch [verweerder] gehouden te achten tot volledige schadevergoeding.

[verweerder] heeft betwist dat het letsel van [verzoeker] zodanig ernstig is dat dit moet leiden tot een billijkheidscorrectie.

De rechtbank ziet geen aanleiding om de vastgestelde causale verdeling met toepassing van de billijkheidscorrectie te corrigeren. Hoewel het letsel zich in eerste instantie ernstig liet aanzien is [verzoeker] daarvan na enkele maanden zodanig hersteld dat hij niet meer onder medische behandeling staat en zijn werk als consultant (in het buitenland) heeft kunnen hervatten. Zonder een oordeel over de invloed van de resterende gezondheidsklachten op het leven van [verzoeker] te willen geven, is het letsel naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat de billijkheid een andere dan de causale verdeling eist. Dat [verzoeker] niet verzekerd is voor zijn schade vormt evenmin aanleiding voor correctie van de causale verdeling. Niet is gebleken dat [verzoeker] in een financiële noodtoestand is komen te verkeren door het onverzekerd zijn van zijn schade.

4.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzochte in zoverre zal worden toegewezen, dat [verweerder] gehouden is 50% van de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval op 2 maart 2015 te vergoeden.

Kosten

4.12
[verzoeker] heeft verzocht [verweerder] en Delta Lloyd hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, die kunnen worden begroot op € 6.825,- (27 uren maal € 250,- uurtarief), te vermeerderen met 6% kantoorkosten en btw. [verzoeker] heeft daarbij, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, opgemerkt dat bij de afwikkeling van de kosten geen rekening behoeft te worden gehouden met een percentage eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] .

4.13
[verweerder] heeft betwist gehouden te zijn tot enige vergoeding van de proceskosten omdat hij niet aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] . Subsidiair heeft [verweerder] gesteld dat het aantal uren dat aan deze zaak is besteed buitensporig is en de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Bovendien is de urenspecificatie onnauwkeurig en niet gebaseerd op de tijdschrijfregels.

4.14
Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechtbank in de beschikking de kosten begroot bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechtbank daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. De rechtbank is van oordeel dat het door de advocaat van [verzoeker] gehanteerde uurtarief niet bovenmatig is voor een in letselschade gespecialiseerde advocaat. De rechtbank ziet wel aanleiding om, gelet op de omvang en de complexiteit van het geschil, het opgevoerde aantal uren (27) te matigen. Daarbij heeft de rechtbank mede overwogen dat een inzichtelijke specificatie van de aan dit deelgeschil bestede uren ontbreekt en dat het overgelegde urenstaatje bij productie 21 daarvoor ontoereikend is.

De rechtbank zal de met de opstelling van het verzoekschrift en de behandeling van de zaak gemoeide kosten in redelijkheid begroten op een bedrag van € 5.000,- (20 uur maal € 250,-). Vermeerderd met kantoorkosten en btw en met het door [verzoeker] betaalde griffierecht komt dit in totaal neer op een te betalen bedrag van (€ 5.000,- maal 1,27 plus € 288,- =) € 6.638,-.

4.15
De rechtbank overweegt dat, indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd dient te worden. Dit geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze op grond van artikel 1019aa Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Gelet op het hiervoor vastgestelde percentage eigen schuld van 50% komt de helft van de kosten van het deelgeschil, derhalve € 3.319,-, voor vergoeding door [verweerder] in aanmerking. ECLI:NL:RBNHO:2016:11535