Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 270917 botsing tussen inhalende auto en overstekende voetganger bij stilstaande bus; auto hoefde niet stapvoets te gaan rijden; beroep op overmacht slaagt

Rb Overijssel 270917 botsing tussen inhalende auto en overstekende voetganger bij stilstaande bus; auto hoefde niet stapvoets te gaan rijden; beroep op overmacht slaagt

2 De feiten

2.1.
Op 24 april 2015 omstreeks 8 uur in de ochtend is [eiser] bij de bushalte Buursestraat aan de Broekheurne-Ring te Enschede in de stadsbus (hierna: de bus) gestapt die vanuit de richting Helmerhoek richting Centraal Station Enschede reed. [eiser] was op weg naar school. Omdat een vriend van hem belde en zei dat hij in de andere bus aan de overkant van de weg zat, is [eiser] - voordat de bus vertrokken was - direct weer uit de bus gestapt en vervolgens voor de bus langs gelopen om de rijbaan over te steken, alwaar hij bij de bushalte aan de overzijde van de weg in de andere stadsbus wilde stappen.

2.2.
Terwijl de bus stilstond bij de halte Buurserstraat, haalde een grijze Volkswagen Transporter, met Duits kenteken [1] (hierna: de Volkswagen), de bus links in. De bestuurder van de Volkswagen was de heer [A] .

2.3.
Toen de Volkswagen de bus inhaalde en [eiser] de rijbaan overstak, vond een botsing tussen [eiser] en de Volkswagen plaats (hierna: de botsing).

2.4.
De Volkswagen was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij VHV.

2.5.
Mevrouw [B] zat tijdens de botsing in de bus en heeft op 29 april 2015 een schriftelijke getuigenverklaring opgesteld en ondertekend. Hierin is onder andere het volgende vermeld:
Op 24 april 2015, omstreeks 7.55 uur ben ik getuige geweest was een ongeval. Ik kan u daarover het volgende verklaren.
Ik zat in de stadsbus, lijn 2, welke van de Helmerhoek in Enschede onderweg was naar het busstation te Enschede. De stadsbus stopte bij bushalte Buurserstraat aan de Broekheurnerring te Enschede om daar mensen in te laten stappen. Ik zat halverwege de stadsbus, links, op een verhoogde zitplaats.
Ik keek naar de voorzijde van de stadsbus en zag mensen in de bus stappen. Terwijl ik die kant op keek hoorde ik een klap en zag vervolgens door de voorruit van de bus een jongeman een rare hoge sprong langs de voorzijde van de stadsbus maken. Ik zag de jongen eerst staan, waarna hij toch is gaan zitten. Aangezien niemand naar hem toe liep ben ik uitgestapt, gevolgd door de buschauffeur.
Ik ben naar de jongen gelopen en terwijl ik de stadsbus voorbij liep zag ik een grijze Volkswagen bedrijfsbus staan, met de neus van het voertuig voorbij de voorzijde van de stadsbus.
Ik ben eerst naar de jongen toegelopen en hem naar zijn naam gevraagd. Hij vertelde [eiser] te heten. Naast mij stond de buschauffeur en er stond een man die, naar later bleek, de bestuurder van het Volkswagen bus was. Ik hoorde de man aan [eiser] vragen hoe het met hem ging. Ik hoorde de man zeggen dat hij [eiser] niet had gezien.
De buschauffeur is verder gereden en [eiser] en de bestuurder van de Volkswagen hebben gegevens uitgewisseld.
Ik hoorde van [eiser] dat hij voor de stadsbus overstak om de bus naar Hengelo te halen die aan de overkant aan kwam rijden. Ik hoorde van de bestuurder van de Volkswagen dat [eiser] ineens voor zijn busje kwam en dat hij hem niet gezien had.

2.6.
Er is geen politie (in functie) aanwezig geweest op de plaats waar de botsing heeft plaatsgevonden.

2.7.
[eiser] heeft samen met zijn verzekeraar c.q. verzekeringstussenpersoon daags na het ongeval een schadeformulier ingevuld.

2.8.
[A] heeft op 17 juni 2015 een vragenlijst “artikel 185 Wegenverkeerswet” ingevuld.

2.9.
Bij brief van 25 juni 2015 is VHV namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de botsing. VHV heeft geen aansprakelijkheid aanvaard.

2.10.
Op 25 april 2016 is namens [eiser] een deelgeschilprocedure opgestart bij de kantonrechter te Enschede van Rechtbank Overijssel. Bij beschikking van 26 augustus 2016 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) is het verzoekschrift van [eiser] afgewezen. In deze beschikking is onder andere het volgende overwogen:
De geschilpunten tussen partijen zijn legio:
-(…)
- [eiser] stelt letsel te hebben opgelopen. VHV betwist dat [eiser] letsel heeft opgelopen nu enige medische informatie ontbreekt. Weliswaar heeft de gemachtigde van [eiser] ter zitting aangeboden alsnog de voorhanden zijnde medische informatie in het geding te brengen, maar gelet op de aard van deze procedure had die informatie in de voorfase, het moment van onderhandeling, door [eiser] , gevraagd dan wel ongevraagd aan VHV moeten doen toekomen.
(…)
De kantonrechter stelt dan ook vast dat in casu geen sprake is van een deelgeschil maar van een geschil in volle omvang. Er is op dit moment geen dan wel onvoldoende bewijs voor de door [eiser] gestelde toedracht, de ernst van de aanrijding en het oorzakelijk verband tussen de aanrijding, het gestelde letsel en de omvang van de geleden schade. Nader onderzoek dan wel bewijslevering is noodzakelijk om vast te kunnen stellen of VHV aansprakelijk kan worden gehouden voor het door [eiser] gestelde letsel. Een dergelijk onderzoek dan wel bewijslevering valt echter buiten het bestek van de deelgeschilprocedure, aangezien het zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt dient te zijn. (…) Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van [eiser] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Dat leidt tot afwijzing van het verzoek.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis samengevat - uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:

Primair
voor recht verklaart dat VHV aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade van [eiser] , ten gevolge van het verkeersongeval van 24 april 2015 tussen [eiser] en de heer [A] ,

Subsidiair
voor recht te verklaren dat VHV op grond van artikel 6:101 BW aansprakelijk is voor 50% van alle geleden en nog te lijden schade van [eiser] , ten gevolge van het verkeersongeval van 24 april 2015 tussen [eiser] en de heer [A] ,
onder veroordeling van VHV in de kosten van deze procedure.

Standpunt [eiser]
3.2.
stelt hiertoe dat hij door de botsing schade heeft geleden en lijdt en dat VHV als verzekeraar van [A] hiervoor aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW en 185 WVW.

3.3.
Hij betwist dat er sprake is van overmacht van de zijde van [A] . [A] had zich, door de aanwezigheid van de bushalte - alwaar de stadsbus passagiers uit liet stappen - en de aanwezigheid van het voetpad op de middenberm, moeten realiseren dat er een kans bestond dat mensen zouden overstappen. Hij haalde een stilstaande bus in, terwijl hiervoor zeer weinig ruimte op de weg aanwezig was en hij geen zicht had op hetgeen zich voor de bus afspeelde. Gezien deze omstandigheden heeft hij onvoldoende zorg betracht bij het inhalen van de bus, waardoor hij [eiser] heeft aangereden. [A] had stapvoets moeten rijden om zich er van te vergewissen dat er geen overstekende voetgangers waren, hetgeen hij niet gedaan heeft. Het oversteken van de straat door [eiser] was wel degelijk te verwachten.

3.4.
Er is geen sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid van [eiser] . [eiser] had de Volkswagen niet gezien en was zich bij het oversteken dus niet bewust van het gevaar. Als de rechtbank van oordeel zou zijn dat een deel van de schade voor rekening komt van [eiser] , dan wordt de ondergrens bepaald door 6:101 BW, zodat VHV in ieder geval voor 50% van de schade aansprakelijk is.

3.5.
De schade die [eiser] heeft geleden bestaat uit letselschade, zijnde pijn in de nek, rug, schouders en borst, duizeligheid, moeite met concentreren en misselijkheid. Hierdoor heeft [eiser] vertraging opgelopen bij zijn schoolverloop. Dat [eiser] lange tijd gevolgen heeft ondervonden van de botsing, is aannemelijk. Omdat [eiser] schade heeft geleden door de botsing, heeft hij voldoende belang bij zijn vorderingen in de zin van artikel 3:303 BW, aldus [eiser] . Door middel van de onderhavige procedure wil [eiser] eerst de discussie over de aansprakelijkheid beslechten, zodat daarna de schade kan worden afgewikkeld. Daarom is er geen begroting van de schade gemaakt.

3.6.
De rechtbank is bevoegd, omdat er - gelet op de (medische) klachten van [eiser] - geen aanknopingspunten zijn dat de schade van [eiser] onder de € 25.000,-- blijft, aldus [eiser] .

3.7.
[eiser] heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan en ten aanzien van het letsel/de schade aangeboden om medische informatie in het geding te brengen.

Standpunt VHV
3.8.
VHV voert verweer.

3.9.
VHV betwist dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de botsing. Dat [eiser] schade heeft geleden blijkt nergens uit en ondanks de beschikking in de deelgeschilprocedure heeft [eiser] er zelf voor gekozen om opnieuw de medische stukken niet in het geding te brengen en niet aan VHV te verstrekken. Hierdoor belemmert [eiser] een snelle afwikkeling van het geschil, wordt de procedure onnodig vertraagd en wordt VHV onnodig op kosten gejaagd. Er is geen reden om de onderhavige procedure te splitsen in een procedure ten aanzien van de aansprakelijkheid en een procedure ten aanzien van de schade. Verzocht wordt [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen wegens gebrek aan belang in de zin van artikel 3:303 BW, alsmede schending van zijn substantiëringsplichten en hem te veroordelen in de werkelijke gemaakte proceskosten.

3.10.
Omdat de schade niet is onderbouwd, kan bovendien niet geverifieerd worden of de rechtbank dan wel de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. Tevens is schade een constitutief vereiste voor de vestiging van aansprakelijkheid. Het enkel noemen van vermeende klachten is onvoldoende om de discussie over het al dan niet bestaan van letsel te beslechten.

3.11.
[eiser] is niet aangereden door [A] , maar is zelf tegen de zijkant van de Volkswagen aangelopen toen hij de weg overstak. [A] valt rechtens geen enkel verwijt te maken van de botsing, zodat hem een beroep op overmacht toekomt, aldus VHV.
Ter plaatse bevond [A] zich op een voorrangsweg, was het toegestaan en gebruikelijk om de stadsbus te passeren en was er geen voetgangersoversteekplaats. De maximum toegestane snelheid was 50 km per uur en [A] had bij het inhalen van de bus zijn snelheid geminderd tot 20/25 km per uur. Er was geen reden om de snelheid verder te verminderen. Hij hoefde niet bedacht te zijn op een overstekende passagier die direct vanachter de bus de straat op zou rennen. Dat zich een tegelstrook in de middenberm bevindt, maakt dit niet anders.

3.12.
Subsidiair stelt zij dat het ongeval te wijten is aan de aan opzet grenzende roekeloosheid van [eiser] en stelt zij dat de schade op grond van artikel 6:101 BW voor 100% voor rekening van [eiser] dient te blijven. [eiser] is ondanks zijn belemmerde uitzicht, het ontbreken van een voetgangersoversteekplaats en terwijl hij wist dat of had kunnen weten dat auto’s de stadsbus daar passeren, zonder te kijken de weg opgerend. Hierdoor is sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid.

3.13.
Voorts stelt VHV zich op het standpunt dat het causaal verband tussen de door [eiser] gestelde normschending - zijnde dat [A] zijn snelheid had moeten aanpassen naar stapvoets - en het ontstaan van het ongeval ontbreekt. Het is geenszins aannemelijk dat de botsing niet zou hebben plaatsgevonden als [A] stapvoets had gereden. Omdat [eiser] tegen de zijkant is gebotst, is de rijsnelheid van de Volkswagen bovendien niet relevant voor het ontstaan van schade.

3.14.
VHV heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan.

3.15.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
4.1.
Het onderhavige geschil heeft een internationaal karakter, omdat [eiser] in Nederland woont en VHV is gevestigd in Duitsland. Derhalve dient beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.

4.2.
De dagvaarding is van na 10 januari 2015, zodat deze vraag beantwoord dient te worden aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-verordening).

4.3.
Niet in geschil is dat [eiser] een rechtstreekse vordering heeft op VHV en VHV is gevestigd in een EEX-staat, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 13 lid 2 in verbinding met artikel 11 lid 1 sub b van de Herschikte EEX-verordening bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen.

4.4.
Nu partijen twisten over de vraag of [eiser] door de botsing schade heeft geleden, terwijl geen schadebegroting in het geding is gebracht, zijn er onvoldoende duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen geen hogere waarden vertegenwoordigen dan € 25.000,--, zodat de rechtbank bevoegd is.

4.5.
Gelet op artikel 3 van het Verdrag inzake de wet van toepassing op verkeersongevallen op de weg (Haags Verkeersverdrag) is Nederlands recht van toepassing, omdat de botsing in Nederland heeft plaatsgevonden.

Beroep op niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan voldoende belang en niet voldoen aan substantiëringsplicht
4.6.
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de botsing en dat hij daarom voldoende belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht. VHV betwist dat [eiser] schade heeft geleden en doet in dit kader een beroep op niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan voldoende belang en schending van de substantiëringsplicht.

4.7.
De rechter dient terughoudend te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er niet voldoende belang bestaat (HR 17 september 1993, NJ 1994/18). Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd. Voor zover in HR 30 maart 1951, NJ 1952/29 anders is geoordeeld, komt de Hoge Raad daarvan terug. (HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760). Nu als onweersproken vaststaat dat (een deel van) het lichaam van [eiser] tegen de Volkswagen is gebotst, waarna hij een (hoge) sprongbeweging heeft gemaakt en weer met zijn voeten op de grond terecht is gekomen, acht de rechtbank de mogelijkheid van schade aannemelijk, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan belang wordt verworpen. Indien en voor zover al sprake zou zijn van schending van de substantiëringsplicht, is de rechtbank van oordeel dat dit in casu evenmin leidt tot een niet-ontvankelijkheidverklaring van [eiser] in zijn vorderingen.

Overmacht
4.8.
Artikel 185 WVW bepaalt kort gezegd dat de bestuurder van een motorrijtuig voor de schade die hij bij een verkeersongeval heeft toegebracht aan niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers, aansprakelijk is, behoudens situaties van overmacht.
VHV doet een beroep op overmacht. Gaat dat beroep op, dan is van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW evenmin sprake. Hiervoor is immers vereist dat de onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, waarvan in het geval van een geslaagd beroep op overmacht geen sprake kan zijn.

4.9.
Ter beoordeling van het overmachtsverweer dient te worden vastgesteld of [A] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen (voor zover relevant voor het ontstaan van het ongeval).

4.10.
Op de bij dagvaarding als productie 4 en 9 overgelegde foto’s is zichtbaar dat ter hoogte en ten behoeve van de bushalte waar de onderhavige botsing heeft plaatsgevonden, de Broekheurne-Ring is verbreed, zodat bij deze bushalte stilstaande bussen ingehaald kunnen worden door auto’s. Voorts staat als onweersproken vast dat de Broekheurne-Ring een doorgaande voorrangsweg is waar ter plaatse de maximale toegestane snelheid 50 km per uur is. Partijen zijn het er over eens dat ter hoogte van de botsing geen zebrapad is en de weg daar evenmin gemarkeerd is als oversteekplaats. Wel bevindt zich ter hoogte van waar de botsing heeft plaatsgevonden in de middenberm een tegelstrook waarover voetgangers kunnen lopen naar de overkant van de weg. Onweersproken is dat dergelijke tegelstroken zich op meerdere plekken in de middenberm van de Broekheurne-Ring bevinden.

4.11.
Alhoewel partijen van mening verschillen over waar de Volkswagen en [eiser] elkaar exact geraakt hebben, volgt uit hun beider standpunten dat de Volkswagen is geraakt ongeveer ter hoogte van de rechterhoek aan de voorkant van de auto, zijnde de kant vanaf waar [eiser] de rijbaan overstak. Dit strookt ook met de verklaring van getuige [B] (zie 2.5.) dat zij een klap hoorde en vervolgens een jongeman een rare hoge sprong langs de voorzijde van de stadsbus zag maken. Uit deze omstandigheden in combinatie met de omstandigheid dat er bij het inhalen van de bus slechts beperkte ruimte is tussen de bus en de inhalende auto, volgt dat [eiser] ten tijde van de botsing net de voorzijde van de stadsbus was gepasseerd en dus niet of pas op het allerlaatste moment zichtbaar moet zijn geweest voor [A] . Voorts staat als onweersproken vast dat [A] zijn snelheid bij het inhalen van de bus had aangepast naar 20 à 25 km per uur, hetgeen aansluit bij de verklaring van getuige [B] dat zij - nadat de botsing had plaatsgevonden - de Volkswagen zag staan met de neus van het voertuig voorbij de voorzijde van de stadsbus. Door zijn snelheid aan te passen naar 20 à 25 km per uur heeft [A] goed geanticipeerd op de bestaande verkeerssituatie. Nu de Broekheurne-Ring een doorgaande 50 kilometerweg is, waarbij ter hoogte van de bushalte een zodanige weguitsparing is gecreëerd dat het verkeer de bus kan inhalen en [A] daar reed tijdens spitsuur, verwerpt de rechtbank de stelling van [eiser] dat [A] stapvoets had moeten gaan rijden toen hij de bus inhaalde. In de gegeven verkeerssituatie kan een dergelijk stapvoets rijden zelfs gevaarlijke situaties opleveren in verband met eventueel achteropkomend verkeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [A] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij destijds aan het verkeer heeft deelgenomen en honoreert daarmee het beroep op overmacht. Dit betekent dat de vorderingen reeds op deze grond voor afwijzing gereed liggen en de rechtbank niet toe komt aan de bespreking van de overige door VHV gevoerde verweren. ECLI:NL:RBOVE:2017:3839