Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 220415 fietser verleent geen voorrang aan motorrijder; reflexwerking 185 WVW leidt tot 80% aansprakelijkheid tov motorrijder; geen reflexwerking tov passagier

Rb Zeeland-West-Brabant 220415 fietser verleent geen voorrang aan motorrijder; reflexwerking 185 WVW leidt tot 80% aansprakelijkheid tov motorrijder; geen reflexwerking tov passagier;
- beoordeling diverse schadeposten; netto vergoeding nabijheidstoeslagen; 
- smartengeld € 2.500,00 bij diverse breuken, kneuzingen en wonden motorrijder; 
- smartengeld € 13.500,00 bij divers letsel, waaronder verlies milt

2 De feiten

2.1.
Tussen partijen heeft op 4 augustus 2013, op de kruising Dorpsstraat/Koningin Julianastraat te Schoondijke, een verkeersongeval plaatsgevonden. Op de dag van het ongeval was het druk in Schoondijke in verband met de visserijfeesten in Breskens.

2.2.
[eiser sub 1] was de bestuurder van een motorfiets. [eiseres sub 2] was de passagier van de motorfiets. [gedaagde] was als fietser betrokken bij het verkeersongeval. Bij het ongeval was eveneens de echtgenoot van [gedaagde] aanwezig.

2.3.
[eisers] reed over de Dorpsstraat. De Dorpsstraat betreft een voorrangsweg, de toegestane snelheid op deze weg is 50 km per uur. [gedaagde] kwam vanuit de Koningin Julianastraat en stak de Dorpsstraat over. Daarbij verleende [gedaagde] geen voorrang aan [eisers] [eiser sub 1] remde voor [gedaagde] , week uit en kwam in de middenberm ten val.

2.4.
Als gevolg van het ongeval heeft [eisers] letsel opgelopen. Het letsel van [eiser sub 1] bestond uit de linkerschouder uit de kom en pijn in de linkerbovenarm, een verwonding aan de knie, een brandwond op de linkerarm, linkerpink gebroken, ringvinger gekneusd, middelvinger van de rechterhand ingedeukt en overige vingers gekneusd, rechterbenedenhoektand afgebroken en een artroseaanval in rechterhand tussen duim en wijsvinger. Hij is over een periode van 4 augustus 2013 tot en met 17 november 2013 arbeidsongeschikt geweest. Over deze periode heeft hij zijn werkzaamheden bij de verkeerspolitie niet uitgevoerd. Inmiddels is er sprake van een medische eindtoestand.

2.5.
[eiseres sub 2] heeft als gevolg van het ongeval twee gebroken ribben, een gescheurde milt welke is verwijderd, brandwonden op de linkerarm en brandwonden op beide hielen opgelopen. Ook bij [eiseres sub 2] is er sprake van een medische eindtoestand.

2.6.
Als gevolg van het ongeval hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zowel materiële als immateriële schade geleden.

2.7
[eisers] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het verkeersongeval. [gedaagde] heeft aansprakelijkheid afgewezen.

2.8
[gedaagde] beschikt niet over een aansprakelijkheidsverzekering.

3 Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [eisers] op 4 augustus 2013 is overkomen en [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van alle materiële en immateriële schade, welke [eisers] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van dit ongeval en deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
- [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser sub 1] een voorschot aan schadevergoeding van een bedrag van € 9.519,91 te betalen, dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 9.244,84 vanaf 1 augustus 2014 tot de dag van de algehele voldoening.
- [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres sub 2] een voorschot aan schadevergoeding van een bedrag van € 15.901,38 te betalen, dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 15.441,93 vanaf 1 augustus 2014 tot de dag van de algehele voldoening.
- althans op bovenstaande vordering(en) vonnis te wijzen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.
[eisers] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eisers] baseert haar vorderingen op artikel 6:162 BW en de reflexwerking van artikel 185 WVW. [gedaagde] stak plotseling de weg over, waardoor [eiser sub 1] niet meer kon uitwijken. Vervolgens heeft hij een noodstop en uitwijkmanoevre moeten maken. [gedaagde] heeft zich niet aan de geldende verkeersregels gehouden en heeft haar wettelijke verplichtingen geschonden. [eisers] stelt verder dat [gedaagde] over had moeten steken op de verder gelegen fietsoversteekplaats. Uit het feit dat [gedaagde] een strafbeschikking heeft gekregen blijkt dat zij aansprakelijk is voor het ongeval. [eiser sub 1] stelt dat zijn volledige schade door [gedaagde] dient te worden vergoed. Er is sprake van overmacht aan de zijde van [eiser sub 1] . Het gedrag van [gedaagde] was zo onwaarschijnlijk dat [eiser sub 1] hierop niet had kunnen inspelen. [eiser sub 1] had zelf niet anders kunnen handelen. Wanneer er geen sprake is van overmacht dient de causaliteitsverdeling te worden toegepast. Op grond van de causaliteitsverdeling draagt [gedaagde] in ieder geval 85% aansprakelijkheid. Op grond van de billijkheidscorrectie zal echter ook bij toepassing van de causale verdeling de volledige schade door [gedaagde] moeten worden vergoed. [eisers] stelt dat [eiseres sub 2] een schuldloze derde is. [eisers] stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres sub 2] of in ieder geval voor een gedeelte van de schade. [eiser sub 1] vordert vergoeding van de schade aan de motor, helm, speakerset, kleding, clips tanktas, reiskosten, verlies nabijheidstoelages, verlies onregelmatigheidstoeslagen en smartengeld. [eiseres sub 2] vordert vergoeding van de schade aan de helm, speakerset, kleding, inschakeling huishoudelijke hulp, wame maaltijden en smartengeld.

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat zij niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Er is geen sprake van overmacht aan de zijde van [eiser sub 1] of opzet/roekeloosheid aan de zijde van [gedaagde] . Het ongeval is te wijten aan gedragingen van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] heeft niet met beperkte snelheid gereden, hij heeft de noodstop verkeerd uitgevoerd en hij heeft onvoldoende afstand gehouden tot zijn voorganger. [gedaagde] stelt verder dat de fietsoversteekplaats waarnaar [eisers] verwijst geen fietsoversteekplaats is, maar mogelijk een overblijfsel van een voetgangersoversteekplaats. [gedaagde] stelt verder dat de mededeling van het Openbaar Ministerie dat [gedaagde] een geldboete van € 250,00 wordt opgelegd geen dwingend bewijs oplevert van aansprakelijkheid. Mocht er al sprake zijn van aansprakelijkheid dan ligt een schuldverdeling van 80% ( [eiser sub 1] ) en 20% ( [gedaagde] ) in de rede. [gedaagde] stelt tevens dat zij niet aansprakelijk is voor de schade van [eiseres sub 2] . Mocht [gedaagde] toch mede aansprakelijk zijn dan dient uit te worden gegaan van een schuldverdeling tussen [eiser sub 1] van 80% en [gedaagde] van 20%. [gedaagde] betwist de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gevorderde schade gedeeltelijk.

3.4.
In de beoordeling zullen de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gevorderde kosten en de stellingen van partijen hierover zullen voor zover relevant nader worden aangehaald.

4 De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn woonachtig te België en aldus op het grondgebied van een andere staat dan Nederland zodat de vordering een internationaal karakter draagt. Gelet hierop dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Nu het schade toebrengende feit (het verkeersongeval) zich in Schoondijke heeft voorgedaan, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening (Verordening EG 44/2001 van de Raad van 22 december 2000) bevoegd om van de onderhavige zaak kennis te nemen.

4.2.
De vraag welk recht van toepassing is dient te worden beantwoord aan de hand van het Haagse gedrag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971,118; hierna: het Verdrag). Blijkens de in artikel 3 van het Verdrag opgenomen verwijzingsregel geldt als uitgangspunt dat van toepassing is de wet van de Staat op welk grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden. Op grond van deze hoofdregel van het Verdrag dient de onderhavige zaak derhalve beoordeeld te worden naar Nederlands recht, nu het ongeval zich in Schoondijke heeft voorgedaan. Overigens staat dit ook tussen partijen niet ter discussie.

Grondslag aansprakelijkheid [gedaagde] jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]

4.3.
De gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade van [eiser sub 1] heeft een andere juridische basis dan de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade van [eiseres sub 2] . De gestelde aansprakelijkheid jegens [eiser sub 1] en de gestelde aansprakelijkheid jegens [eiseres sub 2] zullen afzonderlijk worden besproken.

Aansprakelijkheid [gedaagde] jegens [eiser sub 1]

4.4.
De onderhavige zaak betreft een vordering tot vergoeding van schade door een gemotoriseerde verkeersdeelnemer ( [eiser sub 1] ) van een niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemer ( [gedaagde] ). De zaak dient te worden beoordeeld aan de hand van de reflexwerking van artikel 185 WVW. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1988/57 en NJ 2002/214) geldt dat de schade, behoudens overmacht in de zin van artikel 185 WVW, in beginsel voor een gedeelte voor rekening van de bestuurder van een motorrijtuig, in dit geval [eiser sub 1] , dient te blijven.

4.5.
[eiser sub 1] beroept zich op overmacht. Een beroep op overmacht slaagt alleen indien de bestuurder van een motorrijtuig aannemelijk maakt dat hem rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt omtrent de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, omdat de aanrijding uitsluitend te wijten is aan fouten van een ander, welke fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat de bestuurder bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.

4.6.
Vast staat dat [gedaagde] bij het oversteken van de kruising Koningin Julianastraat/Dorpsstraat voorrang diende te verlenen aan verkeer op de Dorpsstraat en dat zij dit nagelaten heeft. Het niet verlenen van voorrang is echter niet een zo onwaarschijnlijke fout dat [eisers] hiermee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Uit de overgelegde foto’s volgt dat de straat van waaruit [gedaagde] kwam voor [eiser sub 1] goed zichtbaar was. Ook was voor hem duidelijk dat hij uit deze straat verkeer kon verwachten. Op het moment van het ongeval was het druk. Bij drukte dient men extra alert te zijn op de aanwezigheid van ander verkeer en de fouten die door andere verkeersdeelnemers gemaakt kunnen worden. Het beroep op overmacht slaagt niet.

4.7.
Nu het beroep op overmacht niet slaagt dient beoordeeld te worden voor welk gedeelte de vordering van [eiser sub 1] toewijsbaar is op grond van de causaliteitsverdeling en/of de billijkheidscorrectie. Bij de causaliteitsverdeling gaat het om de vraag in welke mate, ongeacht de verwijtbaarheid van een ander, enerzijds het weggedrag van [gedaagde] op de fiets en anderzijds de wijze van rijden door [eiser sub 1] met zijn motorfiets aan het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen. Daarbij staat voorop dat de verkeersfout van [gedaagde] , het niet verlenen van voorrang, zwaar weegt. Het is niet gebleken dat [eiser sub 1] harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid. Ook is niet gebleken dat de snelheid waarmee [eiser sub 1] reed in de gegeven omstandigheden niet passend was. De stelling dat [eiser sub 1] onvoldoende afstand heeft gehouden tot zijn voorganger en daardoor niet zichtbaar was voor [gedaagde] is niet komen vast te staan. De enkele stelling van [gedaagde] dat dit het geval was, is, tegenover de betwisting door [eiser sub 1] , onvoldoende. Dat [eiser sub 1] tijdens het uitvoeren van de noodstop ten val is gekomen maakt niet dat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van het ongeval. Gezien hetgeen in overweging 4.6. is overwogen kan [eiser sub 1] enkel het verwijt worden gemaakt dat hij onvoldoende oplettend is geweest. Hij heeft [gedaagde] immers voorafgaand aan het ongeval niet gezien. Gelet op het vorenstaande wordt de causale bijdrage aan de schade bepaald op 80% aan de zijde van [gedaagde] en 20% aan de zijde van [eiser sub 1] .

4.8
Voor de beantwoording van de vraag of de billijkheidscorrectie een andere verdeling eist, moet rekening worden gehouden met de ernst en mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn van de eigenaar/bestuurder van het motorrijtuig en de aansprakelijk gestelde fietser/voetganger. Mede gezien de financiële positie van [gedaagde] en het feit dat zij niet voor haar aansprakelijkheid verzekerd is, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere verdeling te komen. [gedaagde] is aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval en zal 80% van de schade van [eiser sub 1] moeten vergoeden.

Aansprakelijkheid [gedaagde] jegens [eiseres sub 2]

4.9.
Beoordeeld dient te worden of bovenstaande ook van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [eiseres sub 2] als opzittende passagier en [gedaagde] . [eisers] heeft gesteld dat [eiseres sub 2] een schuldloze derde is. De reflexwerking van artikel 185 WVW kan niet worden ingeroepen tegen andere opzittenden van een motorrijtuig dan de bestuurder en/of eigenaar. De reflexwerking vindt zijn theoretische rechtvaardiging in de gedachte dat omstandigheden die, bijvoorbeeld in het geval van een botsing tussen twee partijen, aansprakelijkheid aan de zijde van de aansprakelijke partij scheppen logischerwijs tevens aan de aansprakelijke partij dienen te kunnen worden tegengeworpen indien deze zelf schade lijdt, waarvan hij vergoeding door de ander vordert. Er bestaat geen grond om reflexwerking aan te nemen ten aanzien van derden, zoals een opzittende, die niet van doen heeft met bedoelde omstandigheden. [eiseres sub 2] heeft als opzittende geen invloed op het aan motorrijtuigen inherente gevaar. Het ongeval is niet mede te wijten aan een doen of nalaten door [eiseres sub 2] dan wel een omstandigheid die krachtens de wet of het maatschappelijk verkeer voor haar risico dient te komen. Door het niet verlenen van voorrang heeft [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres sub 2] . De causale verdeling dient niet op de rechtsverhouding tussen [eiseres sub 2] en [gedaagde] te worden toegepast. [gedaagde] dient de door [eiseres sub 2] geleden schade als gevolg van het ongeval volledig te vergoeden.

ECLI:NL:RBZWB:2015:8614