Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 240316 schouderletsel bouwvakker; rb maakt geen gebruik van statistische pensioenleeftijd voor berekening verlies verdienvermogen

Rb Limburg 240316 schouderletsel bouwvakker; rb maakt geen gebruik van statistische pensioenleeftijd voor berekening verlies verdienvermogen;
- afwijzing gedeelte BGK omdat verzoekschrift te vroeg aanhangig is gemaakt; gevorderd € 3.869,33, toegewezen € 2.663,69

2 Het geschil

2.1.
Verzoeker, verder te noemen: [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , is rijdend op een fiets, op 9 oktober 2012 aangereden door een door [naam bestuurder] bestuurde auto, die tegen aansprakelijkheid was verzekerd bij verweerster, verder te noemen: ASR.

2.2.
Over de klachten en beperkingen die [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] als gevolg daarvan heeft opgelopen is door dr. R.J.J. Devilée, orthopedisch chirurg, bij rapport van 8 november 2015 gerapporteerd.

2.3.
De deskundige heeft zakelijk weergegeven – en voor zover nog relevant – het volgende geconcludeerd. [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , ten tijde van de rapportage 60 jaar oud en bouwvakkervan beroep, heeft in het verleden geen schouderklachten gehad en heeft tot enkele maanden voor het ongeval gewerkt als bouwvakker. Voor het ongeval bestonden er bij [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] geen klachten die thans nog steeds aanwezig zijn. Een initieel uitgevoerd röntgenonderzoek toont wel lichte degeneratieve veranderingen van het AC-gewricht en mogelijk een minimale hoogstand van de clavicula in het AC-gewricht. De degeneratieve veranderingen zijn pre-existent aan het ongeval. Volgens de deskundige komt dit op de leeftijd van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] bij heel veel mensen voor zonder dat zij klachten van dit degeneratieve gewricht ondervinden. Bij een echografisch onderzoek werden een tweetal calcificaties aangetroffen in de supraspinatuspees. Calcificaties in de rotator cuff komen volgens de deskundige frequent voor zonder dat dat tot klachten leidt. De degeneratieve afwijkingen zoals de deskundige deze door middel van de in maart 2014 gemaakte MRI-scan heeft geconstateerd, zijn niet posttraumatisch van aard. Deze afwijkingen zijn basis van een degeneratief proces in de rotator cuff. Dat de klachten als gevolg van het ongeval geluxeerd zijn dan wel ontstaan, is volgens de deskundige aannemelijk. [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] was tot enkele maanden voor het ongeval normaal werkzaam in de bouw, waarin hij alle voorkomende werkzaamheden verrichtte als bouwvakker. Hij was als gevolg van ontslag werkloos. Er was geen medische reden. Of betrokkene in de toekomst van de degeneratieve rotator cuff, rekening houdend met zijn zware schouderbelastende werkzaamheden als bouwvakker klachten zou zijn gaan ondervinden, is volgens de deskundige moeilijk voorspelbaar. Die kans is wel aanwezig. Als dat zou gebeuren, dan zou hij dezelfde klachten hebben gekregen als nu na het ongeval.

2.4.
ASR betwist thans niet meer dat zij is gehouden zich te conformeren aan de conclusies in dat rapport.

2.5.
Dat betekent dat de rechtbank niet meer hoeft te beslissen over het eerste verzoek van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , te weten dat de rechtbank voor recht verklaart dat ASR gehouden is zich te conformeren aan het bedoelde rapport van Devilée.

2.6.
Evenmin hoeft de rechtbank nog te beslissen over het tweede verzoek van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , te weten dat ASR wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 11.500,-- aan [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , nu ASR heeft verklaard dat voorschot te zullen voldoen.

2.7.
De enige twee verzoeken waarover de rechtbank nog dient te beslissen is het verzoek om ASR te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , die door hem worden begroot op € 4.124,53, en het verzoek ASR te veroordelen tot betaling de proceskosten van de onderhavige procedure, die door [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] worden begroot op € 3.869,33.

in reconventie

2.8.
ASR stelt zich op het standpunt dat gezien de bevindingen van de deskundige het redelijk is om uit te gaan van een beperkte looptijd van de schade. Zij zoekt daarbij aansluiting bij de gemiddelde leeftijd waarop een bouwmedewerker volgens de recentste cijfers van het CBS met pensioen gaat. Dat is volgens die cijfers na 63 jaar en 7 maanden.

2.9.
Het is volgens ASR niet aannemelijk dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] tot de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd werkzaam zou zijn geweest ware hem het ongeval niet overkomen.

2.10.
Op grond van het vorenstaande verzoekt ASR te bepalen dat het aannemelijk is dat de looptijd van de schade van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] beperkt is in tijd en wel tot de leeftijd van 63 jaar en zeven maanden, dan wel een andere in goede justitie te bepalen leeftijd.

3 De beoordeling

in conventie

3.1.
Zoals overwogen, hoeft niet meer te worden geoordeeld over de verzoeken sub 1 en 2.

3.2.
ASR stelt dat in het verzoek sub 3 bedoelde buitengerechtelijke kosten te hoog zijn. Deze kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets volgens haar niet doorstaan. Het grootste deel van de kosten bestaat volgens ASR uit de kosten wegens correspondentie en besprekingen met [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] en diens zoon.

3.3.
Verder wordt er volgens ASR ten onrechte door de advocate van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] steeds gedeclareerd op basis van één specialistisch uurtarief, terwijl vele werkzaamheden niet van juridisch aard zijn, maar van administratieve aard.

3.4.
Dat steeds een standaarduurtarief is gehanteerd, is naar het oordeel van de rechtbank niet terecht. Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden door een ander dan de advocate van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] zijn uitgevoerd, terwijl ook geen administratieve werkzaamheden zijn gedeclareerd. De gedeclareerde werkzaamheden bestaan vrijwel geheel uit het lezen en voeren van (e-mail)correspondentie, en conferenties met [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] alleen, of samen met diens zoon of echtgenote.

3.5.
De rechtbank acht het gehanteerde uurtarief van € 235,-- ook niet bovenmatig. Zoals ASR zelf betoogt, is de zogenaamde PIV-staffel niet maatgevend voor de redelijkheid daarvan.

3.6.
Uit de overgelegde declaraties concludeert de rechtbank dat een negental conferenties met [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] zijn gevoerd, met een totale duur van 9 uur en 25 minuten, waarbij [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] kennelijk driemaal werd vergezeld van zijn zoon en driemaal van zijn vrouw. [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] heeft in het licht van het verweer van ASR niet voldoende onderbouwd waarom dit aantal conferenties met de bedoelde totale duur noodzakelijk was, zulks te minder gelet op de betrekkelijk eenvoudige aard van de zaak en het feit dat ook veel per e-mail is gecorrespondeerd tussen [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] en zijn advocate. De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten derhalve met verminderen met het equivalent van een drietal uren, te weten met € 904,23. Aan buitengerechtelijke kosten zal de rechtbank derhalve toewijzen: € 4.124,53 - € 904,24 = € 3.220,30.

3.7.
Ten aanzien van het verzoek sub 4 overweegt de rechtbank algemeen het volgende. Het deskundigenbericht van Devilée dateert van 8 november 2015, terwijl het onderhavige verzoek dateert van 24 november 2015. De medisch adviseur van ASR heeft op 4 december 2015 naar aanleiding van het definitieve rapport van deskundige geadviseerd. Hieruit volgt dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] het onderhavige deelgeschil al aanhangig had gemaakt nog voordat de medisch deskundige van ASR over het deskundigenrapport had gerapporteerd. Tussen het tijdstip waarop de deskundige definitief heeft gerapporteerd en het moment waarop [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] het inleidende verzoek heeft ingediend, is slechts zestien dagen gelegen. Binnen een dergelijke termijn kon van ASR in redelijkheid niet worden verwacht dat zij een standpunt zou hebben ingenomen over het rapport. Daartoe diende zij eerst een redelijke termijn te hebben om zich daarover door haar medisch adviseur te laten voorlichten. De tijd die ASR had om nog voor het aanhangig maken van het onderhavige geschil een standpunt in te nemen was naar het oordeel van de rechtbank onredelijk kort. Aannemelijk is dat indien ASR iets meer tijd was gegund, de verzoeken sub 1 en 2 geen onderdeel zouden hebben uitgemaakt van de onderhavige procedure, zodat in dat opzicht deze procedure nodeloos is ingesteld.

3.8.
De rechtbank ziet daarin aanleiding om het aantal uren dat de advocate van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] heeft gedeclareerd voor het opstellen van het verzoekschrift met vier te verminderen.

3.9.
ASR heeft gesteld dat zij het door de advocate van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] gehanteerde uurtarief van € 235,-- te hoog acht, in verband waarmee zij heeft verwezen naar hetgeen ten aanzien van het verzoek 3 is aangevoerd.

3.10.
De rechtbank verwerpt dat verweer. Het gehanteerde uurtarief komt de rechtbank, zoals hierboven overwogen, niet bovenmatig voor. Na de vermindering van het aantal te declareren uren met vier op de in 3.7. weergegeven grond, komt de rechtbank de vordering ter zake gerechtelijke kosten voor het overige niet onredelijk voor. Het gaat immers om, behalve ten aanzien van de reistijd, juridische verrichtingen (het opstellen van een verzoekschrift, het bestuderen van het verweerschrift, het opstellen van een pleitnotitie en het bijwonen van de zitting) en niet om bijvoorbeeld administratieve verrichtingen.

3.11.
Op grond van het vorenstaande vermindert de rechtbank de gevorderde gerechtelijke kosten met € 1.205,64. Ter zake gerechtelijke kosten zal de rechtbank toewijzen: € 3.869,33 - € 1.205,64 = € 2.663,69.

in reconventie

3.12.
Bij de begroting van inkomensschade dient de inkomenssituatie waarin het slachtoffer van een ongeval na het ongeval verkeert te worden vergeleken met de hypothetische inkomenssituatie waarin het slachtoffer zou hebben verkeerd indien hem het ongeval niet was overkomen. Die laatste situatie dient zo nauwkeurig mogelijk te worden vastgesteld. Ter bepaling daarvan dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van concrete gegevens (medische, sociale, financiële etc.) die het slachtoffer betreffen. Een dergelijke manier van vaststellen van de hypothetische situatie doet immers het meeste recht aan de concrete omstandigheden waarin het slachtoffer verkeert. Enkel indien dergelijke gegevens ontbreken of dat deze geen eenduidig antwoord toelaten, kan worden teruggevallen op statistische gegevens.

3.13.
Tot de relevante gegevens waaruit de hypothetische situatie moet worden geconstrueerd, behoren allereerst de medische gegevens van het slachtoffer ten tijde van het ongeval. Was de gezondheid van het slachtoffer op dat moment zodanig dat hij tot de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd zou hebben gewerkt, of wellicht nog daarna, of zou hij in verband met reeds aanwezige klachten en een mogelijke verergering daarvan eerder zijn gestopt met werken dan tot de pensioengerechtigde leeftijd? Daarnaast kunnen andere persoonlijke omstandigheden (sociale, financiële etc.) van het slachtoffer relevant zijn, die maken dat ondanks een mindere gezondheid ten tijde van het ongeval het waarschijnlijk is dat het slachtoffer tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zou hebben gewerkt, of wellicht nog langer, of juist dat het slachtoffer ondanks een goede gezondheid juist niet tot de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben doorgewerkt.

3.14.
In het onderhavige geval staat vast dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , ondanks dat hij tot kort voor het ongeval het lichamelijk zware beroep van bouwvakker uitoefende, ten tijde van het ongeval niet leed aan gezondheidsklachten die het vermoeden rechtvaardigen dat hij vanwege die klachten niet tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zou hebben kunnen werken. Een initieel röntgenonderzoek vertoont volgens de deskundige licht degeneratieve veranderingen van het zogenaamde AC-gewricht, die pre-existent zijn aan het ongeval, maar [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] ondervond daarvan geen klachten. Volgens de deskundige komen deze klachten op de leeftijd als die van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] bij heel veel mensen voor zonder dat zij klachten hebben van het degeneratieve AC-gewricht. Dat de klachten door het ongeval zijn geluxeerd, dan wel zijn ontstaan, is volgens de deskundige aannemelijk. Of [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] in de toekomst van de degeneratieve rotator cuff, rekening houdend met zijn zware schouderbelastende werkzaamheden als bouwvakker, klachten zou zijn gaan ondervinden, is volgens de deskundige moeilijk voorspelbaar.

3.15.
Uit het vorenstaande volgt dat de gezondheidstoestand van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] ten tijde van het ongeval geen aanleiding gaf om te veronderstellen dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] vanwege medische gronden niet tot de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben kunnen doorwerken. Er was weliswaar sprake van degeneratieve veranderingen, maar [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] ondervond daarvan geen klachten, ondanks het feit dat hij een lichamelijk zwaar beroep uitoefende. Wellicht dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] , vanwege zijn toch gevorderde leeftijd (hij is thans 60), zonder ongeval voor de pensioengerechtigde leeftijd tóch klachten zou hebben gekregen, maar daar staat tegenover dat hij enkele jaren voor zijn pensionering staat en het derhalve ook niet onwaarschijnlijk is dat hij die beperkte periode tot dat moment zonder gezondheidsklachten zou hebben kunnen overbruggen. Dat alles maakt dat uit medisch oogpunt beschouwd niet onaannemelijk is dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] zonder gezondheidsklachten zou hebben doorgewerkt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd. Het risico dat daaromtrent niets met zekerheid kan worden gezegd, dient voor risico van ASR te blijven, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van het ongeval.

3.16.
Evenmin is door ASR iets gesteld of is iets gebleken omtrent concrete persoonlijke omstandigheden (sociale, financiële etc.) bij [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] die aannemelijk maken dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] niet tot de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben doorgewerkt, ware hem het ongeluk niet overkomen. Het tegenovergestelde lijkt eerder het geval, nu aannemelijk lijkt [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] bij zijn zoon in dienst zou zijn getreden.

3.17.
Uit het vorenstaande volgt dat niet aannemelijk is dat [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] op de statistische leeftijd van 63 jaar en 7 maanden met pensioen zou zijn gegaan. Aannemelijk is dat hij tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zou hebben doorgewerkt. Dat betekent dat het primaire verzoek om te bepalen dat aannemelijk is dat de looptijd van de schade van [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] in tijd beperkt is tot de leeftijd van 63 jaar en 7 maanden, moet worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek om in goede justitie een andere leeftijd te bepalen, zal worden toegewezen, in die zin dat de rechtbank die leeftijd zal bepalen op de voor [verzoeker in conventie, verweerder in reconventie] geldende pensioengerechtigde leeftijd (de AOW-leeftijd).ECLI:NL:RBLIM:2016:2670