GHARL 060421 Psycholoog wenst dat zijn gegevens van de site van stichting SIN worden gehaald, toewijzing
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 060421 Psycholoog wenst dat zijn gegevens van de site van stichting SIN worden gehaald, toewijzing
2
De feiten
2.1
Voor de feiten verwijst het hof naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:5152).
2.2
Kort gezegd gaat het om het volgende: appellant is werkzaam geweest als gezondheidszorgpsycholoog (GZ-psycholoog) en is in die hoedanigheid ingeschreven geweest in het BIG-register. Bij beslissing(en) van het CTG van 2 september 2010 is appellant als GZ-psycholoog in het BIG-register doorgehaald (voor feiten die plaatsvonden in/omstreeks 2004). Stichting SIN zet zich volgens haar eigen website in voor de verbetering van de positie van slachtoffers van medische fouten en voor de verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Op de website van Stichting SIN (www.sin-nl.org) staat appellant met zijn naam vermeld op een ‘zwartelijstartsen’ en wordt met zijn naam door middel van een hyperlink verwezen naar twee (geanonimiseerde) uitspraken van het CTG van 2 september 2010 waarin de zaak en de verweten gedragingen zijn beschreven en op welke grondslag(en) de maatregel van doorhaling is opgelegd. De (toenmalig) advocaat/vertegenwoordiger van appellant heeft per e-mail van 27 oktober 2016 Stichting SIN verzocht zijn naam, foto en andere teksten te verwijderen. Daarop heeft Stichting SIN de foto en de gewraakte teksten (deels) verwijderd maar niet de verwijzing en links naar de uitspraken van het CTG.
3
De procedure voor de rechtbank
Met de inleidende dagvaarding van 14 maart 2017 heeft appellant de onderhavige zaak gestart en onder meer gevorderd, kort gezegd, veroordeling van Stichting SIN om zijn persoonsgegevens te verwijderen van de websites van Stichting SIN, onder verbeurte van een dwangsom, en tot betaling van (immateriële) schade. De rechtbank heeft in het vonnis van 24 oktober 2018 de vorderingen van appellant afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
4
De beoordeling in hoger beroep
De vorderingen in hoger beroep
4.1
Appellant is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 24 oktober 2018. Deze grieven beogen een volle herbeoordeling van het geschil. Appellant heeft in zijn petitum het navolgende gevorderd:
I. vernietiging van het bestreden vonnis;
II. een verklaring voor recht dat Stichting SIN als gevolg van de gedragingen onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld en ten gevolge daarvan schadeplichtig is;
III. veroordeling van Stichting SIN binnen zeven dagen na het te wijzen [arrest] de persoonsgegevens van appellant van de websites www.sin-nl.org en www.zwartelijstartsen.nl te verwijderen en verwijderd te houden, met dien verstande dat de persoonsgegevens op geen enkele wijze meer met een zoekopdracht op internet zijn terug te vinden, althans voor zover de verwerking meer persoonsgegevens bevat dan het BIG-register, althans op een zodanig door U Edelgrootachtbare te bepalen wijze;
IV. een verbod voor Stichting SIN om in de toekomst gegevens van appellant te verwerken op de websites www.sin-nl.org en www.zwartelijstartsen.nl, dan wel op andere websites, althans voor zover de publicatie in verband wordt gebracht met een beschuldiging van appellant, dan wel een andere onrechtmatige, beledigende, laatdunkende en/of grievende uiting, althans voor zover de publicatie meer persoonsgegevens bevat dan het BIG-register;
V. veroordeling van Stichting SIN om binnen veertien dagen na het te wijzen [arrest], althans binnen een door U Edelgrootachtbare in goede justitie te bepalen termijn, over te gaan tot betaling aan appellant van een voorschot op het uiteindelijke bedrag aan schadevergoeding van € 5.000,00, althans van een bedrag aan voorschot op de schadevergoeding als U Edelgrootachtbare in goede justitie geraden acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. veroordeling van Stichting SIN, indien Stichting SIN niet, dan wel niet volledig, voldoet aan hetgeen is gevorderd onder III en IV, tot betaling van een dwangsom aan appellant van € 1.500,00 voor iedere overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00, althans zodanige bedragen aan dwangsom als U Edelgrootachtbare in goede justitie geraden acht;
VII. veroordeling van Stichting SIN om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Stichting SIN heeft voldaan aan appellant terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van volledige terugbetaling;
VIII. veroordeling van Stichting SIN in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten vanaf de dag waarop in deze zaak [arrest] wordt gewezen tot de dag van volledige betaling, dan wel de proceskosten te compenseren.
De grondslagen van de vorderingen in hoger beroep en de verweren hiertegen
4.2
Appellant voert aan dat de verwerking van zijn persoonsgegevens in strijd is met de tot 25 mei 2018 geldende Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en vanaf die datum in strijd met de Verordening EU 2016/679 (AVG); het houden van de zwarte lijst van Stichting SIN is niet toegestaan en is daarmee onrechtmatig. De verwerking van zijn persoonsgegevens levert een onaanvaardbare schending op van zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en/of het recht op bescherming van de eer en goede naam (artikel 8 EVRM). Zijn privacy wordt disproportioneel aangetast, aldus nog steeds appellant.
4.3
Stichting SIN verweert zich hiertegen door zich onder meer te beroepen op een uitspraak (in kort geding) van de rechtbank Groningen (ECLI:NL:RBGRO:BJ8795) waarin de vermelding van de naam van een andere arts op de zwartelijstartsen rechtmatig werd geoordeeld volgens Stichting SIN. Verder voert Stichting SIN aan dat zij wat betreft appellant geen andere feiten heeft vermeld dan die in het BIG-register staan of zijn te vinden in de openbare uitspraken. Stichting SIN geeft de zorgzoekenden alleen maar een handig middel om snel en gericht te zoeken. Omdat appellant zich als psycholoog profileert en hij ook kwetsbare personen behandelt is het noodzakelijk personen de weg te wijzen naar de van belang zijnde informatie. Daarmee is de verwerking van de persoonsgegevens van appellant niet onrechtmatig, aldus nog steeds Stichting SIN.
Het wettelijk kader
4.4
De AVG is de opvolger van Richtlijn 95/46/EG (de Richtlijn persoonsgegevens), zoals geïmplementeerd in de Wbp. De AVG is rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat (zie ook artikel 99 AVG). Het hof neemt tot uitgangspunt dat de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) en de Hoge Raad (HR) die zijn gewezen ten tijde van de Richtlijn persoonsgegevens en de Wbp (tot 25 mei 2018) hun gelding niet hebben verloren nu de AVG van kracht is (vanaf 25 mei 2018). De AVG bouwt voort op de Richtlijn bescherming persoonsgegevens (preambule overweging 9).
Uit de uitspraak van HR 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097) volgt dat de Wbp moet worden uitgelegd in overeenstemming met het bepaalde in art. 8 EVRM. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat naar de bedoeling van de wetgever bij elke gegevensverwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit een en ander brengt met zich dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt. Dat betekent aldus dat bij elke gegevensverwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie ook preambule overweging 39 bij de AVG). Bij deze belangenafweging moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Aan de andere kant komt aan degene die de gegevens publiceert een beroep toe op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in art. 10 lid 1 EVRM. De uitoefening van deze vrijheid kan evenwel worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de bescherming van de rechten van anderen (art. 10 lid 2 EVRM).
4.5
Tevens slaat het hof acht op het zogenoemde CNIL-arrest van het HvJEU van 24 september 2019 (C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773), waarin het ging om een verwijderverzoek tegenover Google (het recht op vergetelheid als bedoeld in artikel 17 aanhef, lid 1 AVG). In dat arrest overwoog het HvJEU dat het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens en strafrechtelijke persoonsgegevens alleen de eigen verwerking van dergelijke persoonsgegevens door Google als exploitant van de zoekmachine betreft, in het bijzonder het weergeven van een verwijzing naar een bronpagina met bijzondere persoonsgegevens in de lijst met zoekresultaten bij een zoekopdracht op naam van de betrokkene, en dat Google niet verantwoordelijk is voor het feit dat dergelijke persoonsgegevens op die bronpagina’s staan (overwegingen 45-47). Het HvJEU overwoog voorts (overweging 59) dat in artikel 17 lid 3 sub a van de AVG expliciet het vereiste is neergelegd om een afweging te maken tussen de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens enerzijds, en het grondrecht op vrijheid van informatie anderzijds. Uit dit arrest volgt ook (overwegingen 60-67) dat ten aanzien van een verwijderverzoek in verband met zoekresultaten die verwijzen naar webpagina’s met daarop bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens, waarbij de inbreuk op de grondrechten van de betrokkene bijzonder ernstig kan zijn vanwege de gevoeligheid van deze gegevens, steeds een belangenafweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van die bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens van de betrokkene en anderzijds het recht op toegang tot informatie van het publiek en de vrijheid van meningsuiting van degene van wie die informatie afkomstig is. Daarbij moet, gelet op de ernst van de inbreuk op de grondrechten van de betrokkene, worden nagegaan of de opname van een link in de resultatenlijst die wordt weergegeven na een zoekopdracht op de naam van deze persoon strikt noodzakelijk blijkt ter bescherming van het recht op vrijheid van informatie van de internetgebruikers die mogelijk geïnteresseerd zijn in toegang tot deze webpagina via een dergelijke zoekopdracht.
De feiten en omstandigheden in deze zaak
4.6
Appellant is bij beslissing(en) van het CTG van 2 september 2010 in het BIG-register doorgehaald als GZ-psycholoog. Deze veroordeling(en) voor ernstige tekortkomingen van de zijde van appellant zijn gestoeld op feiten die hebben plaatsgevonden in / omstreeks 2004. Met de doorhaling in het BIG-register is aan appellant de bevoegdheid ontnomen om de wettelijk beschermde beroepstitel GZ-psycholoog te voeren; zijn academische titel is hem daarmee niet ontnomen, zoals Stichting SIN lijkt te veronderstellen. Appellant mag zich als psycholoog presenteren nu dit geen beschermede titel (sinds 1993) meer is. De uitspraken van het CTG zijn geanonimiseerd; de naam van appellant is dan ook niet terug te vinden in die uitspraken. Indien een derde/patiënt/cliënt op naam van een zorgverlener wil zoeken in het BIG-register (te benaderen via de site van het CIBG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: Home | BIG-register in het bijzonder Zorgverlener opzoeken | BIG-register) komt er een link naar een BIG-nummer/maatregel. Vervolgens kan verder gezocht worden onder ‘details zorgverlener’ waarin de maatregel is opgenomen en de motivering daarvoor. Een doorhaling van een zorgverlener blijft tien jaren zichtbaar in het BIG-register na een onherroepelijke uitspraak van het tuchtcollege, zoals de voorzitter ter zitting aan Stichting SIN heeft voorgehouden. Kort en goed betekent dit voor appellant dat zijn naam na 2 september 2020 niet meer is terug te vinden in het BIG-register onder de maatregelen/doorhaling, omdat de tien jaren zijn verstreken.
De strafrechtelijke zaak tegen de voorzitter van Stichting SIN
4.7
Op enig moment heeft appellant jegens de voorzitter van Stichting SIN aangifte gedaan wegens aantasting in eer en goede naam; zij is hiervoor bij arrest van 26 augustus 2020 in hoger beroep bij verstek veroordeeld door de strafkamer van dit hof (wegens smaadschrift, meermalen gepleegd).
In de overwegingen met betrekking tot het bewijs en de strafbaarheid van de feiten oordeelt de strafkamer van dit hof onder meer: In zijn aangifte maakt hij duidelijk dat hij aanstellingen en opdrachten is kwijtgeraakt en dat hij geen belangstelling meer genereert voor door hem gegeven workshops door de onjuiste aantijgingen aan zijn adres. Hij kreeg meermalen te horen: “jij staat op een zwarte lijst”. [Appellant] heeft gesteld moedwillig aan de schandpaal te zijn genageld.
Ter zitting van de rechtbank op 1 juli 2019 heeft verdachte [de voorzitter van Stichting SIN] verklaard dat de stichting de berichten op de site plaatst en dat zij niet alleen is. Dat er anderen betrokken zouden zijn bij het plaatsen van berichten op de site blijkt echter niet en verdachte heeft ook niet nader geconcretiseerd wie dan die anderen zouden zijn. Verder heeft de rechtbank terecht verwezen naar het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) waaruit blijkt dat verdachte enig bestuurder van de stichting is. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van de politie (pagina 43) dat de site www.zwartelijstartsen.nl eigendom is van de stichting SIN. ( ... ) Naar het oordeel van het hof is [de] rechtbank onder die omstandigheden terecht tot de conclusie gekomen dat het verdachte is geweest die de berichten over [een officier van justitie]en [appellant] heeft geplaatst. ( ... )
Met betrekking tot [appellant] merkt het hof nog op dat de rechtbank aandacht heeft gehad voor het gegeven dat een deel van wat er over hem wordt gesteld op de site juist is; zijn inschrijving in het BIG register is doorgehaald ( ... ). Voor zover de stichting dat ook op haar website uit, is dat geen aantasting van de eer of goede naam van [appellant] ( ... ).
Ten aanzien van de oplegging van de straf oordeelt de strafkamer van het hof voorts: Op de website van SIN-NL staat een interview met verdachte uit 2013, waaruit afgeleid kan worden dat zij na een medische fout in 2000 invalide is geraakt. ( ... ) Enkele jaren later richtte zij de stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid-Nederland op, waarmee ze zich wil inzetten voor erkenning van medische fouten. ( ... ) Op zichzelf is het streven van verdachte en haar stichting nobel te noemen; de wijze waarop zij daaraan uitvoering geeft, is dat echter allerminst. ( ... )
[Appellant] kan door de uitlatingen van verdachte geen nieuwe baan vinden, omdat sollicitaties telkens stuklopen als zijn naam wordt gegoogeld. Hij heeft diverse universitaire en HBO-opleidingen en wil niets liever dan een bijdrage leveren aan de samenleving. In plaats daarvan is hij gedwongen op de zakken van die samenleving te teren; hij is in een uitkeringssituatie beland. ( ... )”
De voorzitter van Stichting SIN is voor smaadschrift jegens appellant (en jegens een officier van justitie) veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken waarvan twaalf weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat zij de als smaadschrift vermelde teksten binnen twee weken na het onherroepelijk worden van dit arrest van het internet dient te verwijderen.
De strafkamer van het hof heeft tot slot aan appellant als benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- voor immateriële schadevergoeding toegewezen, zoals ook de strafkamer van de rechtbank had gedaan. Appellant heeft ter terechtzitting in de strafzaak in hoger beroep kennelijk aangegeven met dit bedrag - in de strafprocedure - genoegen te nemen.
4.8
Het hof merkt op dat het arrest van 26 augustus 2020 niet op tegenspraak is gewezen zodat het de dwingende bewijskracht ontbeert als bedoeld in artikel 161 Rv. Een en ander laat onverlet dat het hof wel acht slaat op de overwegingen in dit arrest van de strafkamer van het hof, mede omdat Stichting SIN ter zitting van 5 november 2020 in deze civiele procedure (ten behoeve waarvan het arrest van de strafkamer is ingebracht door appellant) geen (onderbouwde) bezwaren heeft aangevoerd tegen (overwegingen van) het arrest van de strafkamer van het hof en gesteld noch gebleken is dat de voorzitter van Stichting SIN cassatie hiertegen heeft ingesteld.
Het oordeel van het hof
4.9
Gezien het onder 4.4 en 4.5 beschreven wettelijk kader en in aanmerking nemend de onder 4.6 en 4.7 vermelde feiten en omstandigheden oordeelt het hof, de beide grondrechten van partijen tegen elkaar afwegend, dat de - via zoekmachines, waaronder Google, vindbare -vermelding van de naam van appellant met een directe doorverwijzing (hyperlink) naar de uitspraken van het CTG in dit geval disproportioneel is: de registratie van appellant in het BIG-register is meer dan tien jaar geleden doorgehaald (voor feiten uit/omstreeks 2004) en is met een zoektocht op zijn naam ook niet meer zichtbaar in het BIG-register. De uitspraken van het CTG (en ook van andere rechterlijke colleges) zijn geanonimiseerd om de privacy van betrokkenen te waarborgen / te respecteren, hetgeen Stichting SIN doorkruist door de verwijzing op haar website met de link naar de naam van appellant. Het door Stichting SIN nagestreefde belang om op te komen voor (kwetsbare) patiënten in relatie tot hun zorgverlener en om medische fouten aan de orde te stellen schiet hier haar doel voorbij ten koste van de bescherming van het privéleven van appellant. Indien een patiënt/cliënt wil opzoeken of appellant BIG-geregistreerd is, is het zoekresultaat thans negatief. Met welk redelijk doel een eenmaal veroordeelde zorgverlener tot in lengte van dagen (ook binnen die tien jaren), met een verwijzing naar een geanonimiseerde uitspraak van een tuchtcollege (waarmee de anonimiteit wordt opgeheven), op de sites van Stichting SIN vermeld wordt ontgaat het hof: het BIG-register is in principe voor een ieder toegankelijk en er kan gezocht worden op naam van de zorgverlener, waarna de relevante gegevens verschijnen zoals een tuchtrechtelijke veroordeling met een (korte) motivering erbij.
4.10
Het is overigens in zijn algemeenheid de vraag of het bijhouden van een zwarte lijst met daarop de namen/persoonsgegevens van door een tuchtcollege veroordeelde zorgverleners toelaatbaar is. Het opstellen en gebruiken van een zwarte lijst is geoorloofd als aan drie voorwaarden is voldaan: er is sprake van een gerechtvaardigd belang voor het verwerken van deze persoonsgegevens (de namen/functies van de zorgverleners), er is een noodzaak voor het verwerken van deze persoonsgegevens (de zwarte lijst moet noodzakelijk zijn) en er is sprake van een zwaarwegend belang (aan de zijde van Stichting SIN) dat boven het privacybelang van betrokkene (hier appellant) gaat. Een en ander is kenbaar uit hoofdstuk II Beginselen (artikelen 5-12) van de AVG. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft geoordeeld volgt dat het zeer de vraag is of Stichting SIN heeft voldaan aan die voorwaarden.
4.11
Het door Stichting SIN vasthouden aan en steeds vermelden (op de website) van een uitspraak in kort geding op 25 september 2009 (waarin overigens niet is geoordeeld dat het vermelden van de naam op een zwarte lijst rechtmatig is, zoals Stichting SIN meent) vormt in deze zaak ook geen grondslag voor rechtvaardiging van vermelding van de naam van appellant op de zwarte lijst: een uitspraak in de ene zaak is niet zaligmakend voor de andere zaak nu in elke zaak de specifieke feiten en omstandigheden meewegen voor een oordeel over de rechtmatigheid van het vermelden van persoonsgegevens (zie in het bijzonder rechtsoverweging 6.5 van de uitspraak in kort geding). Een uitspraak in kort geding ontbeert het gezag van gewijsde (zie artikel 236 Rv en HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583): een vonnis in kort geding bevat immers voorlopige oordelen en beslissingen waaraan partijen in een bodemprocedure (of in een later kort geding) niet zijn gebonden, nog daargelaten dat daarna tussen déze partijen nog andere procedures zijn gevoerd waarbij de Stichting SIN (dan wel haar voorzitter) steeds in het ongelijk is gesteld (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2072; 81 RO met verwijzing naar HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8122).
4.12
Het hof komt tot de conclusie dat de door Stichting SIN omschreven doelen, namelijk verbetering van de positie van slachtoffers van medische fouten en de verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg, niet wordt gerechtvaardigd door het blijven vermelden van de naam van appellant op de zwartelijstartsen van haar websites en de daaraan gekoppelde hyperlink naar de uitspraken van het CTG uit 2010. Stichting SIN handelt hier jegens appellant onrechtmatig. Ook lós van de verwijzing naar de uitspraken van het CTG is de vermelding van de naam van appellant op de zwarte lijst en de melding dat hij bij uitspraak van 2 september 2010 is doorgehaald ook onrechtmatig, ook al is deze vermelding feitelijk juist; vermelding is hier disproportioneel nu appellant ook niet meer is terug te vinden in het BIG-register en de verweten gedragingen dateren van/omstreeks 2004. Appellant behoeft niet de rest van zijn leven hiermee geconfronteerd te worden. Genoegzaam staat vast, gezien ook de uitspraak van de strafkamer van dit hof, dat appellant van deze vermelding hinder ondervindt bij het vinden van werk of andere zinvolle bezigheden. Dat betekent ook dat Stichting SIN schadeplichtig is tegenover appellant.
5
De slotsom
5.1
Het hoger beroep slaagt en het bestreden vonnis zal vernietigd worden; de vordering onder I kan worden toegewezen, evenals de vordering onder II. Wat betreft de vorderingen onder III en VI zal het hof Stichting SIN veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van dit arrest al de persoonsgegevens van appellant, waaronder ook de verwijzing naar de uitspraken van het CTG van 2 september 2010, van de websites www.sin-nl.org en www.zwartelijstartsen.nl te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander versterkt met een dwangsom € 1.500,- voor iedere overtreding per dag tot een maximum van € 25.000,-. De vordering onder IV zal het hof niet toewijzen nu deze vordering ziet op toekomstige gedragingen van Stichting SIN waarop het hof in deze uitspraak niet kan vooruitlopen. Het gevorderde bedrag van € 5.000,- voor immateriële schade (vordering onder V en inleidende dagvaarding onder 23-26) zal het hof toewijzen minus het bedrag van € 1.000,- dat al door de strafrechter aan appellant als benadeelde partij is toegekend. Dat appellant als benadeelde partij in de strafrechtelijk procedure in hoger beroep heeft afgezien van het méér vorderen dan € 1.000,- laat onverlet dat hij in deze civiele procedure het meerdere wel kan vorderen. Nu het hier gaat om langdurige aantasting in eer en naam, waarvan appellant (evenals zijn partner) naar aan te nemen valt aanzienlijke hinder heeft ondervonden in zijn privéleven en in zijn mogelijkheden om een betaalde baan te vinden, is het hof van oordeel, ook gezien andere uitspraken van Nederlandse rechters, dat het gevorderde bedrag gezien de maatstaf van artikel 6:106 lid 1 aanhef, sub b BW een billijk bedrag is.
5.2
Omdat Stichting SIN in het ongelijk wordt gesteld, zal zij ook worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant bij de rechtbank en bij dit hof, een en ander zoals gevorderd onder VIII. Indien en voor zover appellant voldaan heeft aan de proceskostenveroordeling van de rechtbank, dient Stichting SIN dit aan appellant terug te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling tot de dag van voldoening (de vordering onder VII). ECLI:NL:GHARL:2021:3206