HR 211008 Hoge Raad verwerpt beroep ziekenhuis op verschoningsrecht na overlijden patiënte
- Meer over dit onderwerp:
HR 211008 Hoge Raad verwerpt beroep ziekenhuis op verschoningsrecht na overlijden patiënte
3.2. Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende te worden vooropgesteld.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk
belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor
het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees
voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de
verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Het verschoningsrecht van onder meer de arts is echter in zoverre niet
absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken
waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien
van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd -
moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De vraag of zich zo
uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat het belang van de patiënten
dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de arts geheimhoudt hetgeen zij
hem hebben toevertrouwd, moet wijken voor het belang dat de waarheid
aan het licht komt, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Bij de
beantwoording van die vraag zal in een geval als het onderhavige moeten
worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit waarvan de
arts wordt verdacht, de aard en de inhoud van het materiaal waarover
zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door
het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken
belangen van de patiënten worden geschaad indien het verschoningsrecht
wordt doorbroken. De enkele omstandigheid dat een
verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet
toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken (vgl. o.m. HR 27 mei
2008, LJN BC1370, NJ 2008, 407).
3.3. De Rechtbank heeft onderzocht of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld.
Bij de beantwoording van die vraag heeft de Rechtbank de volgende factoren van belang geacht:
a) de omstandigheid dat de bevindingen van de schouwarts en de patholoog in samenhang met het proces-verbaal van verhoor
van 18 augustus 2005 van de echtgenoot van de patiënte als aangever
waarin hij onder meer heeft verklaard over de feitelijke gang van zaken
op 11 juli 2005, en met het overlijden van de patiënte op dezelfde dag,
naar het oordeel van de Rechtbank een redelijk vermoeden van schuld in
de zin van art. 27, eerste lid, Sv opleveren jegens de behandelend
arts(en) betreffende het misdrijf dood door schuld;
b) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat de overleden
patiënte onder de hier aan de orde zijnde omstandigheden tegen de
kennisneming van de inbeslaggenomen gegevens bezwaar zou hebben gehad;
c) de omstandigheid dat de inbeslaggenomen gegevens van cruciaal belang
zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid omtrent de gerezen
verdenking;
d) de omstandigheid dat die gegevens niet op een andere wijze konden worden verkregen.
Voorts heeft de Rechtbank in haar overwegingen betrokken dat degene die
zich tot een verschoningsgerechtigde hulpverlener wendt, erop moet
kunnen vertrouwen dat aan hem of haar deskundige medische bijstand
wordt verleend en dat, in geval van een ernstig vermoeden van
verwijtbaar minder zorgvuldig of onzorgvuldig medisch handelen met voor
de patiënt ingrijpende of fatale gevolgen, hiernaar een objectief en zo
volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld.
3.4. Het oordeel van de Rechtbank dat in dit geval sprake is van zeer
uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor onder 3.2 bedoeld, geeft
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat zij bij haar
afweging groot gewicht heeft gehecht aan de veronderstelde toestemming
van de patiënte, welke omstandigheid impliceert dat het beroep op het
verschoningsrecht niet kan dienen tot bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de patiënte en dat door het afwijzen van het beroep op
het verschoningsrecht haar belangen hier niet kunnen worden geschaad.
De Rechtbank heeft voorts kennelijk de vraag onder ogen gezien of in
het onderhavige geval het algemene belang van de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer van anderen en het algemene belang dat
patiënten zich vrijelijk tot een arts kunnen wenden zich verzetten
tegen onthulling van de desbetreffende gegevens en is daarbij tot een
ontkennende beantwoording gekomen. Daarbij heeft zij betekenis kunnen
toekennen aan de omstandigheid dat patiënten in het algemeen erop
moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van verwijtbaar
ondeskundig handelen van de arts de gegevens die - veelal verplicht -
met betrekking tot de medische behandeling in het medisch dossier zijn
vastgelegd, voor onderzoek door, zoals hier, de justitiële
autoriteiten, beschikbaar zijn. LJN
BD7817