Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 060225 schepeling claimt gehoorschade vanwege verblijf op luidruchtig schip tijdens lockdown en dient medische info ter beschikking te stellen

RBROT 060225 schepeling claimt gehoorschade vanwege verblijf op luidruchtig schip tijdens lockdown en dient medische info ter beschikking te stellen

2De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.

[persoon A] is op 2 januari 2013 in dienst getreden bij N-Sea. [persoon A] werkte op een schip en voerde daar de kabel route inspectie uit. Tijdens de corona lockdown periode kon [persoon A] het schip niet verlaten, hij verbleef daardoor vanaf 5 april 2021 in een keet/container die N-Sea op het schip als kantoorruimte had geplaatst en sliep in een cabine op het schip. Volgens [persoon A] werd hij hierdoor constant blootgesteld aan een geluid met een te hoog geluidsniveau. Hij kreeg vervolgens gezondheidsklachten waaronder oorsuizen (tinnitus). [persoon A] is op 25 april 2021 uitgevallen door ziekte. Na een ziekteperiode van 104 weken is hij ontslagen door N-Sea.

2.2.

[persoon A] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat N-Sea en HDI Global hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade en veroordeling tot betaling van die schade nader op te maken bij staat.

Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat N-Sea haar verplichtingen als goed werkgever van artikel 7:658 BW niet is nagekomen, Global HDI wordt als aansprakelijkheids-verzekeraar op grond van artikel 7:954 BW direct aangesproken; een eventuele uitkering dient direct aan [persoon A] overgemaakt te worden.

2.3.

N-Sea heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij HDI Global, beiden erkennen geen aansprakelijkheid. Volgens hen is er geen sprake van een schending van de zorgplicht van artikel 7:658 BW en zij betwisten dat er door [persoon A] schade is opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voorts bestaat er volgens hen geen causaal verband tussen de werkomstandigheden en de gehoorklachten van [persoon A] . Om hun stellingen ten aanzien van dit laatste punt te kunnen onderbouwen, eisen N-Sea en HDI Global in incident op grond van artikel 843a afgifte van, of inzage in, de volgende medische informatie:

1) de medische informatie waar de medisch adviseur van [persoon A] over beschikt en in

haar medische advisering heeft gebruikt, maar die nog niet met de medisch adviseur van

N-Sea en HDI is gedeeld, te weten:

a. een audiogram van 13 augustus 2021;

b. de brief van 10 januari 2022, huisarts [persoon F] ;

c. het huisartsenjournaal van 28-04-2021 t/m 07-12-2021;

d. een brief, niet gedateerd, [persoon B] , neuroloog;

e. het journaal 2018 en probleemlijst vanaf 2013;

f. het verslag MRI scan hersenen/brughoek van 17 december 2021;

g. de brief van 17 januari 2022, [persoon C] , bedrijfsarts;

h. de journaalregels van de huisarts van 12-04-2018 t/m 03-07-2018;

2) de onderdelen uit het huisartsenjournaal die zien op a) de medische voorgeschiedenis op KNO-gebied en b) de medische voorgeschiedenis op het gebied van aandoeningen van de hersenen, kaak, medicatie en psychische problematiek (deze aandoeningen kunnen op andere mogelijke oorzaken van de tinnitus duiden en zijn daarom relevant);

3) het medisch dossier van de bedrijfsarts vanaf april 2021 tot heden;

4) het verzekeringsgeneeskundig dossier van de verzekeringsarts van het UWV vanaf april 2021 tot heden.

2.4.

De kantonrechter is van oordeel dat [persoon A] de onder 1 gevraagde informatie moet verschaffen, beperkt de onder 2 en 3 gevraagde informatie en wijst de vordering voor het overige af. Deze gegevens dienen, zoals [persoon A] vordert, aan de medisch adviseur van HDI Global worden verstrekt en niet aan partijen zelf. Hierna wordt gemotiveerd waarom.

Bevoegdheid kantonrechter en toepasselijk recht

2.5.

N-Sea heeft haar vestigingsplaats in Nederland, maar HDI Global buiten Nederland. Dat betekent dat er deels sprake is van een internationaal geschil en de kantonrechter ambtshalve moet onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is en, zo ja, welk recht toepasselijk is.

2.6.

Gelet op de woonplaats van [persoon A] , [woonplaats] , heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is deze rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het geschil (artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo en artikel 99 lid 1 Rv). Alle partijen beroepen zich in hun processtukken uitdrukkelijk op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Ook de kantonrechter ziet geen aanleiding om hierover ambtshalve anders te oordelen zodat zij de rechtsverhouding tussen partijen zal beoordelen naar Nederlands recht.

Toepasselijk artikel 843a Wetboek van Rechtsvordering in incident

2.7.

Per 1 januari 2025 is artikel 843a Rv vervallen en geldt artikel 194 Rv voor zaken die vanaf deze datum worden opgestart, voor deze zaak geldt nog de oude regeling van artikel 843a Rv. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat voor het recht op afschrift of inzage aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan, te weten: 1) degene die informatie van een ander verlangt moet partij zijn bij een rechtsbetrekking en 2) rechtmatig belang hebben bij haar informatieverzoek en 3) de verlangde informatie moet voldoende bepaald zijn en 4) degene van wie inzage wordt verlangd, moet over de gevraagde informatie beschikken.

Uit lid 4 volgt dat niet aan de vordering hoeft te worden voldaan als daarvoor gewichtige redenen zijn of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

Gedeeltelijk rechtmatig belang van N-Sea en HDI Global bij verstrekking gegevens

2.8.

De medisch adviseur van [persoon A] , mw. [persoon D] (hierna:

[persoon D] ) heeft op 15 december 2022 een medisch advies1 opgemaakt waarbij zij beschikte over alle onder 1 verzochte gegevens. Uit het advies blijkt dat zij ook beschikte over de deels onder 2 en 3 verzochte gegevens, namelijk de overzichten huisartsen-journaal over de periode van 15 oktober 2017 tot en met 17 oktober 2017 en de periode van 28 mei 2020 tot en met 28 mei 2021 en de brief van 4 mei 2021 van [persoon E] , arts bij [naam arbodienst] . Het advies van [persoon D] is in januari 2023 opgestuurd naar de medisch adviseur van N-Sea, [persoon D] (hierna: [persoon D] ). De genoemde gegevens zijn niet als bijlage bij het advies meegestuurd, ze zijn door [persoon D] beschreven in haar advies. [persoon D] heeft op 9 december 2021 een geneeskundig advies2 opgesteld. Hij geeft in dit advies aan te willen beschikken over de onder 1, 2 en 3 verzochte gegevens. [persoon D] verzoekt in zijn aanvullend advies van 24 september 20243om de onder 1 verzochte gegevens.

2.9.

N-Sea en daarmee ook HDI Global hebben een rechtmatig belang bij verstrekking van de hiervoor onder 2.8. genoemde gegevens waarop [persoon D] haar advies heeft gebaseerd. N-Sea moet zich als werkgever namelijk kunnen verweren tegen de vorderingen van [persoon A] , gebaseerd op de werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. Een van de verweren waarover dan beslist moet worden, is het al dan niet aanwezig zijn van causaal verband tussen de klachten van [persoon A] en de omstandigheden op het schip tussen 5 en 25 april 2021. Tegen deze achtergrond moet de medische adviseur van N-Sea en HDI Global over dezelfde gegevens kunnen beschikken als die van [persoon A] , en dus in ieder geval over de stukken waarop zij haar advies heeft gebaseerd.

Voor de overige onder 2 en 3 verzochte gegevens geldt dat [persoon D] daar in zijn aanvullende advies van 24 september 2024 niet meer om verzoekt. Deze in zijn advies van 9 december 2021 nog nodig geachte informatie, zeer ruim geformuleerd, lijkt in zijn advies van 24 september 2024 nader te zijn gespecificeerd en daarmee beperkt. Nu N-Sea en HDI Global niet inhoudelijk hebben gemotiveerd waarom de overige onder 2 en 3 verzochte gegevens toch moeten worden verstrekt, ziet de kantonrechter met betrekking tot deze gegevens geen rechtmatig belang tot afgifte daarvan.

Voor de onder 4 verzochte gegevens geldt dat N-Sea en HDI Global het belang van deze gegevens, die meer zullen zien op de mate van arbeidsongeschiktheid van [persoon A] dan op bedoeld causaal verband, onvoldoende hebben onderbouwd. Daarbij is niet gebleken dat [persoon D] wel over deze gegevens beschikte.

Er is voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 843a Rv

2.10.

Dat [persoon A] als patiënt de gevraagde gegevens tot zijn beschikking heeft, spreekt voor zich. Verder zijn de verzochte en toegewezen gegevens voldoende bepaald. Tot slot betreffen de stukken de rechtsbetrekking tussen partijen nu [persoon A] N-Sea als werkgever en HDI Global als haar verzekeraar aanspreekt.

Geen sprake van een uitzondering op grond van lid 4 artikel 843a Rv

2.11.

Met betrekking tot de verzochte gegevens waarvan afgifte wordt bevolen, is niet gebleken van een gewichtige reden aan de kant van [persoon A] tegen afgifte hiervan.

Anders dan [persoon A] aanvoert, is van een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van deze gegevens is gewaarborgd, niet gebleken. In dit incident wordt niet vooruitgelopen op een eventuele bewijslastverdeling over het causaal verband. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat N-Sea en HDI Global – in het kader van hun stelplicht of in het kader van een eventuele bewijsopdracht – over genoemde gegevens moet kunnen beschikken4.

Wel voert [persoon A] terecht aan dat er een afweging moet plaatsvinden van zijn belang op privacy en het belang van N-Sea en HDI Global te kunnen beschikken over de verzochte gegevens. Daarom zal, zoals [persoon A] verzoekt, worden geoordeeld dat de gegevens moeten worden verstrekt aan de medisch adviseur van N-Sea. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van de verzekeraar, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen5.

De gevorderde dwangsom wordt afgewezen

2.12.

De door N-Sea en HDI-Global gevorderde dwangsom wordt afgewezen. Niet aannemelijk is gemaakt dat [persoon A] niet zal meewerken aan tijdige verstrekking van de gegevens.

N-Sea en HDI-Global moeten de proceskosten betalen

2.13.

De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren nu N-Sea en

HDI-Global, gezien de stellingen van [persoon A] hierover en het tijdsverloop, deze stukken bij adequaat handelen waarschijnlijk ook buiten rechte hadden kunnen ontvangen. Anderzijds was het aan [persoon A] hen deze stukken, behorende bij het advies van [persoon D] , hierbij en ieder geval na een verzoek, te verstrekken.

Het vervolg in de hoofdzaak

2.14.

De medisch adviseur van N-Sea en HDI-Global moet nog kunnen reageren op de over te leggen medische gegevens. N-Sea en HDI-Global mogen vervolgens naar aanleiding van die reactie, als zij dat nodig vinden, een aanvullende conclusie van antwoord in de hoofdzaak nemen. Om iedereen daarvoor voldoende tijd te geven wordt de zaak verwezen naar de hieronder genoemde rolzitting.

3De beslissing

De kantonrechter:

in het incident

3.1.

veroordeelt [persoon A] om aan de medisch adviseur van N-Sea binnen twee weken na heden te verstrekken de volgende gegevens:

a. een audiogram van 13 augustus 2021;

b. de brief van 10 januari 2022, huisarts [persoon F] ;

c. het huisartsenjournaal van 28-04-2021 t/m 07-12-2021;

d. een brief, niet gedateerd, [persoon B] , neuroloog;

e. het journaal 2018 en probleemlijst vanaf 2013;

f. het verslag MRI scan hersenen/brughoek van 17 december 2021;

g. de brief van 17 januari 2022, [persoon C] , bedrijfsarts;

h. de overzichten huisartsenjournaal/ journaalregels over de periodes van 15 oktober 2017 tot en met 17 oktober 2017, van 12 april 2018 tot en met 3 juli 2018 en van 28 mei 2020 tot en met 28 mei 2021;

i. de brief van 4 mei 2021, De Vos, arts arbodienst.

3.2.

compenseert de proceskosten van dit incident, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;

in de hoofdzaak

3.3.

bepaalt dat N-Sea en HDI-Global op de rolzitting van donderdag 3 april 2025 om 10.00 uur een aanvullende conclusie van antwoord mag nemen. Rechtbank Rotterdam 6 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1585

1productie 16 bij de dagvaarding

2productie 9 bij de conclusie van antwoord/eis in incident

3productie 11 bij de conclusie van antwoord/eis in incident

4Rechtbank Rotterdam, 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9829

5Hoge Raad, 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5626