Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 100223 art. 9 lid 6 Wkkgz verhindert inzage in PRISMA-onderzoeksrapport voor nabestaanden van patiënt

HR 100223 art. 9 lid 6 Wkkgz verhindert inzage in PRISMA-onderzoeksrapport voor nabestaanden van patiënt

2
Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze zaak gaat om een zogeheten PRISMA-onderzoeksrapport (‘Prevention Recovery Information System for Monitoring and Analysis’) dat in het kader van de kwaliteitsbewaking is opgesteld naar aanleiding van een incident in de gezondheidzorg; het rapport is opgenomen in het door de zorgaanbieder gehouden interne incidentenregister als bedoeld in art. 7 lid 2 en art. 9 Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). De centrale vraag is of art. 9 lid 6 Wkkgz in de weg staat aan een vordering van nabestaanden van de cliënt tot inzage in dit rapport op grond van art. 843a Rv.

2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 13 april 2019 is de meerderjarige zoon van de ouders (hierna: de zoon) op basis van een rechterlijke machtiging opgenomen bij de Stichting, een instelling voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg.
(ii) De zoon heeft zich daar op 6 mei 2019 van het leven beroofd door zich in een douchecel te verhangen.
(iii) De advocaat van de ouders heeft de Stichting verzocht om alle informatie te verstrekken met betrekking tot dit voorval en ook om afgifte van de calamiteitenrapportage.
(iv) De Stichting heeft delen van het medisch dossier van de zoon (voor zover betrekking hebbend op zijn overlijden) overgelegd alsmede delen van de calamiteitenrapportage die naar de mening van de Stichting relevant zijn. In deze rapportage staat onder andere:

De commissie heeft kennis genomen van de zelfdoding, de verslaglegging naar aanleiding van het PRISMA-onderzoek en komt tot de conclusie dat er is gehandeld conform wet- en regelgeving en er geen reden is om het vermoeden van moord of medische fout als realistisch in te schatten. Wel ziet de commissie aanleiding om het al lopende proces waarbij de doucheruimtes op de gesloten afdelingen veiliger worden gemaakt ten aanzien van suïcide preventie te versnellen en binnen drie maanden af te ronden. ( ... )
Er is al, naar aanleiding van een eerdere PRISMA-analyse, een pilot in gang gezet waarin de doucheruimten verhoogd beveiligd worden. Hierbij wordt in de doucheruimte de mogelijkheid beperkt om materiaal te bevestigen gericht op strangulatie/verhangen. Input voor evaluatie van deze pilot wordt momenteel opgehaald
.”

Een van de ouders heeft de desbetreffende doucheruimte bezichtigd.1

(v) De advocaat van de ouders heeft de Stichting verzocht om afgifte van het PRISMA-onderzoek van de doucheruimtes dat wordt vermeld in calamiteitenrapportage.
(vi) De Stichting heeft te kennen gegeven het gevraagde PRISMA-onderzoek, gelet op het medisch beroepsgeheim, niet over te kunnen leggen omdat het een onderzoek van een derde betreft.
(vii) De advocaat van de ouders heeft om het PRISMA-onderzoek zonder medische gegevens dan wel met zwart gemaakte medische gegevens verzocht.
(viii) De Stichting heeft daarop nogmaals laten weten dat het PRISMA-onderzoek niet verstrekt zal en hoeft te worden, omdat het een onderzoek betreft waarbij de ouders geen partij zijn.

2.3
In deze procedure verzoeken de ouders op grond van art. 843a Rv om de Stichting op te dragen het PRISMA-onderzoek en andere (PRISMA-)onderzoeken inzake de ruimten van de Stichting over te leggen, dit in relatie tot het verblijf aldaar van de zoon in de breedste zin van het woord, dan wel daartoe inzage te geven.

2.4
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.

2.5
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.2 Het hof heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.

Het gaat de ouders om twee PRISMA-onderzoeken. PRISMA I met betrekking tot een eerder voorval met een andere patiënt en PRISMA II dat betrekking heeft op het onderzoek rond het overlijden van de zoon. (rov. 3.7.1)
Op grond van art. 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan is het verzoek toewijsbaar, tenzij een geslaagd beroep op een van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen is gedaan. (rov. 3.7.2)
Ook bij aanwezigheid van een belang aan de zijde van verzoeker is er soms geen recht op inzage op grond van art. 843a Rv als dat tot gevolg zou hebben dat een andere specifieke wettelijke bepaling daardoor wordt doorkruist, zoals art. 9 lid 6 Wkkgz. Die situatie doet zich in deze zaak voor. (rov. 3.7.3)
Op grond van art. 7 lid 1 Wkkgz is de zorgaanbieder verplicht zorg te dragen voor systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Deze verplichting houdt blijkens art. 7 lid 2 Wkkgz in dat de zorgaanbieder een register bijhoudt van feiten over het zorgproces en eventuele daarop gebaseerde analyserapporten om de kwaliteit van de zorg te waarborgen (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 107). De zorgaanbieder is dus verplicht, voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de zorg, een intern incidentenregister bij te houden van gemelde incidenten. Een incident is volgens art. 1.1 Uitvoeringsbesluit Wkkgz “een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt”. Een calamiteit is volgens de begripsbepaling van art. 1 lid 1 Wkkgz een incident dat tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Niet iedere gebeurtenis is dus een incident of een calamiteit, maar de gebeurtenis moet betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg; bij een incident of een calamiteit is er iets niet goed gegaan. (rov. 3.7.4)
Gegevens in het interne incidentenregister – zoals bedoeld in art. 7 lid 2 Wkkgz – kunnen volgens art 9 lid 6 Wkkgz niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, en volgens art. 9 lid 7 Wkkgz zijn de gegevens in het interne incidentenregister niet openbaar. De reden hiervan is dat de kwaliteit van de zorg wordt bewaakt, beheerst en verbeterd door opname van intern gemelde incidenten in een register. Volgens de memorie van toelichting zijn gegevens over de verleende zorg, waaronder ook de meldingen over incidenten of bijna-incidenten, onmisbaar voor een goed werkend kwaliteitssysteem en heeft de wetgever er grote waarde aan gehecht de melder of degene over wie wordt gemeld te beschermen, zodat de meldingsbereidheid toeneemt en dus ook het aantal meldingen (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 110). Met het oog op de kwaliteit en veiligheid van zorg heeft de wetgever het daarom maatschappelijk van groot belang gevonden dat zorgverleners veilig intern incidenten en fouten kunnen melden en dat de zorgverleners erop kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel niet worden gebruikt voor andere doelen (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 45). De gegevens in het interne incidentenregister zijn enkel bedoeld voor kwaliteitsdoeleinden en zijn daarom niet openbaar (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 46). Blijkens de memorie van toelichting weegt het belang van de melding (waarbij kennelijk in het midden kan worden gelaten of het om een incident dan wel om een calamiteit gaat) als kwaliteitsinstrument namelijk zwaarder dan het belang van de individuele rechtzoekende, waarbij de wetgever heeft verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 9 december 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BG6616. (rov. 3.7.5)
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de PRISMA-onderzoeken worden opgemaakt naar aanleiding van een incident (hier mede omvattend calamiteiten) in het kader van de kwaliteit van de zorg. De PRISMA-onderzoeken moeten (zowel in geval van een incident als in geval van een calamiteit) dan ook worden aangemerkt als een onderzoek in het kader van het kwaliteitssysteem; deze onderzoeken en de daarin gelegen gegevens, die voortvloeien uit het interne incidentenregister, vallen onder art. 7 Wkkgz. Dit leidt tot de conclusie dat de ouders geen inzage op de voet van art. 843a Rv kunnen vorderen van de PRISMA-onderzoeken vanwege de art. 7 en 9 Wkkgz. (rov. 3.7.6)
Op grond van art. 10 lid 3 Wkkgz heeft een nabestaande van de overleden cliënt recht op informatie over de aard en toedracht van incidenten – daaronder begrepen calamiteiten – bij de zorgverlening aan de cliënt die voor de cliënt merkbare gevolgen hebben of kunnen hebben. Uit de memorie van toelichting volgt echter dat dit eigen recht op informatie van de nabestaande niet ziet op de gegevens uit het interne incidentenregister in het kader van het kwaliteitssysteem (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 123). (rov. 3.7.7)
De ouders hebben al alle informatie ontvangen waar zij ingevolge art. 10 lid 3 Wkkgz recht op hebben. Op basis van dit artikel hebben de ouders geen recht op inzage in of afschrift van beide volledige PRISMA-onderzoeken. Op het PRISMA-onderzoek I hebben ouders overigens zonder meer al geen recht, omdat dit PRISMA-onderzoek I over een andere patiënt dan de zoon gaat; de ouders zijn geen nabestaanden van deze andere patiënt. Bovendien bevat het PRISMA-onderzoek I, volgens opgave van de Stichting, ook medische gegevens van die andere patiënt. (rov. 3.7.8)
Omdat de twee PRISMA-onderzoeken onder het interne incidentenregister van art. 7 lid 2 Wkkgz vallen en art. 9 lid 6 Wkkgz bepaalt dat de gegevens in voormeld register niet in een civielrechtelijke procedure als bewijs kunnen worden gebruikt en omdat het recht op informatie van de nabestaande ex art. 10 lid 3 Wkkgz zich niet uitstrekt tot de gegevens uit het interne incidentenregister, levert dit gewichtige redenen tot weigering op als bedoeld in art. 843a lid 4 Rv. Het verzoek ex art. 843a Rv tot afgifte van de twee PRISMA-onderzoeken moet worden afgewezen. (rov. 3.8)

3
Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt onder meer dat het hof in rov. 3.7.3 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de verhouding tussen art. 843a Rv en art. 9 lid 6 Wkkgz. Art. 9 lid 6 Wkkgz wordt volgens de klacht niet steeds en zonder meer (ontoelaatbaar) doorkruist als met toepassing van art. 843a Rv afschrift of inzage wordt toegewezen van, kort gezegd, in art. 9 lid 6 Wkkgz bedoelde gegevens. Volgens de klacht dient een afweging plaats te vinden tussen, enerzijds, het rechtmatige belang, in het concrete geval, van degene die afschrift of inzage verzoekt of vordert, en anderzijds het belang dat in het concrete geval wordt gediend met de door art. 9 lid 6 Wkkgz beoogde vertrouwelijkheid. Bij die afweging kan het eerstgenoemde belang prevaleren zonder dat sprake is van (ontoelaatbare) doorkruising van art. 9 lid 6 Wkkgz en/of gewichtige redenen als bedoeld in art. 843a lid 4 Rv.

Onderdeel 1.2 richt zich tegen rov. 3.7.5-3.7.6 en neemt als uitgangspunt dat het hof daarin heeft geoordeeld dat uit de wet of wetsgeschiedenis volgt dat ook van gegevens die afkomstig zijn uit, of die betrekking hebben op, meldingen van calamiteiten nimmer op grond van art. 843a Rv afschrift mag worden verstrekt of daarin inzage mag worden toegestaan. Geklaagd wordt onder meer dat het hof aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste, want te ruime, rechtsopvatting omtrent het bereik van de bescherming die art. 9 lid 6 Wkkgz beoogt te bieden aan de melder van een incident. Anders dan het hof meent, verhindert art. 9 lid 6 Wkkgz niet steeds en zonder meer dat gegevens met betrekking tot calamiteiten in, onder meer, civielrechtelijke procedures als bewijs kunnen dienen, aldus het onderdeel. Volgens het onderdeel moet in ieder geval ten aanzien van gegevens over calamiteiten wel degelijk een concrete belangenafweging worden verricht. Dit wordt niet anders door het bepaalde in art. 9 lid 7 Wkkgz, nu noch uit deze bepaling, noch uit de desbetreffende wetsgeschiedenis, kan volgen dat daarmee is beoogd om de bescherming van het incidentenregister uit te breiden tot meldingsgegevens over calamiteiten.

Onderdeel 1.4 klaagt dat het hof in rov. 3.7.6 (en rov. 3.7.4-3.7.5) blijk geeft van een onjuiste, want te ruime, rechtsopvatting omtrent de bescherming die de art. 7 en 9 Wkkgz zouden bieden tegen inzage of afschrift op grond van art. 843a Rv. Volgens de klacht geldt die bescherming hooguit voor de gegevens die op basis van een melding daadwerkelijk zijn of moeten worden ingevoerd in het register en niet (zoals het hof heeft geoordeeld) voor (de volledige) daarvan afgeleide of daarop gebaseerde informatie, zoals (in dit geval) de rapporten die naar aanleiding van de meldingsgegevens zijn opgesteld en/of waarin die meldingsgegevens zijn verwerkt. Ook wordt geklaagd dat onjuist althans onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 3.8 oordeelt dat de PRISMA-onderzoeken geheel onder het interne incidentenregister van art. 7 lid 2 Wkkgz vallen. Rapporten (die zijn gebaseerd op gegevens) die voortvloeien uit het interne incidentenregister vallen zelf niet (zonder meer en geheel) onder dit register, aldus de klacht.

Onderdeel 1.5 richt zich tegen rov. 3.7.7-3.7.8 waarin het hof oordeelt dat de ouders (evenmin) op grond van art. 10 lid 3 Wkkgz recht hebben op afschrift van of inzage in de PRISMA-onderzoeken. Geklaagd wordt dat het hof met dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de klacht geeft art. 10 lid 3 Wkkgz in ieder geval als sprake is (geweest) van een calamiteit wel degelijk aanspraak op de in deze bepaling bedoelde informatie zonder dat het ‘veilig-melden-systeem’ daarin een beperking aanbrengt, althans zijn gegevens uit het interne incidentenregister, in het kader van het kwaliteitssysteem niet steeds en zonder meer uitgezonderd van de mededelingsverplichting van art. 10 lid 3 Wkkgz als sprake is van een calamiteit.

Onderdeel 1.6 keert zich tegen rov. 3.7.8 waarin het hof overweegt dat PRISMA-onderzoek I medische gegevens bevat van de andere patiënt die betrokken was bij het incident waarop dit rapport betrekking heeft. Voor zover het hof daarmee heeft bedoeld dat de ouders om die reden, ook los van art. 10 lid 3 Wkkgz, geen recht (kunnen) hebben op afschrift van of inzage in dat onderzoek, getuigt dit oordeel volgens de klacht van een onjuiste rechtsopvatting althans is het onvoldoende gemotiveerd. Een vordering op de voet van art. 843a Rv kan ook met succes worden ingesteld met betrekking tot een rapport dat medische gegevens van een derde bevat, aldus de klacht. Volgens de klacht kan het rapport immers ook worden verstrekt op zodanige wijze dat de medische gegevens van de betrokkene niet worden geopenbaard.

3.2
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of de ouders op grond van art. 843a Rv recht op inzage hebben in een PRISMA-onderzoeksrapport dat in het kader van de kwaliteitsbewaking is opgesteld naar aanleiding van het onderhavige incident, alsmede in een PRISMA-onderzoeksrapport naar aanleiding van een ander incident. Hierop zijn de hiervoor in 3.1 genoemde klachten gericht. Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld.

Incidenten en de Wkkgz

3.3
Hoofdstuk 2, paragraaf 1, van de Wkkgz (art. 2-11) bevat bepalingen over goede zorg, waaronder een regeling met betrekking tot incidenten in de gezondheidszorg. Onder een ‘incident’ wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt (art. 1.1 Uitvoeringsbesluit Wkkgz).3 Het begrip ‘incident’ omvat ook ‘calamiteiten’.4 Een calamiteit is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid (art. 1.1 Wkkgz).
De regeling in de Wkkgz over incidenten betreft onder meer de interne melding en registratie van incidenten voor kwaliteitsdoeleinden (art. 7 en 9 Wkkgz) alsmede de informatieverstrekking over incidenten aan de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande (art. 10 lid 3 Wkkgz).

Zoals hierna blijkt, heeft de wetgever met deze regeling getracht verschillende belangen met elkaar in evenwicht te brengen, namelijk (i) het belang van de kwaliteit van de gezondheidszorg, waarvoor is vereist dat incidenten veilig kunnen worden gemeld (zie hierna in 3.4.1-3.4.2), (ii) het belang dat in ernstige gevallen maatregelen kunnen worden getroffen tegen de betrokken zorgverlener (zie hierna in 3.4.3-3.4.5), en (iii) het belang van de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande om te worden geïnformeerd over een incident dat de cliënt is overkomen (zie hierna in 3.5.1-3.5.2).

Intern melden incidenten (art. 7 en 9 Wkkgz)

3.4.1
Om zorg te dragen voor systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg dient iedere zorgaanbieder onder meer op systematische wijze gegevens betreffende de kwaliteit van de zorg te verzamelen en te registreren (art. 7 leden 1 en 2 Wkkgz). Het desbetreffende register (ook kwaliteitssysteem genoemd) is “de verzamelnaam voor de overzichten en databanken waarin feiten zijn opgeslagen betreffende het zorgproces en eventuele daarop gebaseerde analyserapporten, die beogen inzicht te geven in de kwaliteit van het zorgproces.”5 Het register dient om inzicht te geven waarvan men kan leren, maar ook om op basis van geaggregeerde aantallen over geleverde prestaties verantwoording af te leggen.6 In het register worden ook gegevens betreffende intern gemelde incidenten verwerkt (art. 9 lid 1 Wkkgz). Daarmee kan herhaling van een incident worden voorkomen en wordt de kwaliteit van de zorgverlening bevorderd.

3.4.2
De wetgever heeft het intern binnen de organisatie van de zorgaanbieder vertrouwelijk kunnen melden van incidenten maatschappelijk van groot belang geacht.7 Om te komen tot een zo groot mogelijk aantal meldingen over de zorgverlening wordt aan de veiligheid van de melder of van degene over wie wordt gemeld, grote waarde gehecht (‘veilig incident melden’, afgekort: VIM).8 Daartoe heeft de wetgever in art. 9 lid 6, eerste volzin, Wkkgz bepaald dat de gegevens in het register zoals bedoeld in art. 7 lid 2 Wkkgz betreffende intern gemelde incidenten (hierna: het interne incidentenregister), behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs kunnen worden gebruikt, en dat evenmin een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel daarop kan worden gebaseerd.9

Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever tot uitgangspunt heeft genomen dat deze gegevens niet buiten de organisatie van de zorgaanbieder terecht mogen komen10 en dat deze gegevens niet kunnen worden gebruikt als bewijs in een civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure en niet de basis kunnen vormen voor een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel, terwijl zij in beginsel ook niet in een strafrechtelijke procedure als bewijs mogen worden gebruikt.11

De bescherming van art. 9 lid 6, eerste volzin, Wkkgz strekt zich uit tot de gegevens die op basis van een melding worden ingevoerd in het register, ongeacht of de melder degene is die het incident zelf heeft veroorzaakt of er enkel getuige van was.12 Ook beschermd worden analyserapporten naar aanleiding van een incident, bijvoorbeeld de analyse naar de diepere oorzaken van gebrek aan communicatie, de analyse van bijna-incidenten (gebeurtenissen waarvan de gevolgen voor cliënten zijn voorkomen) en de vraag of het gaat om een gebrek dat ook bij andere cliënten heeft plaatsgehad en of er een breder patroon achter incidenten te ontdekken is.13 Geaggregeerde informatie, afgeleid uit de basisgegevens, waarbij geen sprake is van herleidbaarheid tot een betrokken zorgverlener of cliënt, wordt daarentegen niet beschermd.14

Voorts bepaalt art. 9 lid 7 Wkkgz dat de gegevens in het interne incidentenregister niet openbaar zijn. Hiermee heeft de wetgever de gegevens in het interne incidentenregister van publieke instanties zoals academische ziekenhuizen en gemeentelijke gezondheidsdiensten willen beschermen tegen verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (thans de Wet open overheid).15

3.4.3
De bescherming van de melder van een incident of fout houdt evenwel, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis, niet in dat de individuele verantwoordelijkheid van de melder voor zijn daden daarmee komt te vervallen. Bescherming betekent evenmin dat de mogelijkheid komt te vervallen om tegen de melder (of de dader indien dat een ander is dan de melder) maatregelen te treffen.16

3.4.4
Tegen deze achtergrond bepaalt art. 9 lid 6, tweede volzin, Wkkgz dat, in afwijking van de eerste volzin, de gegevens voor het strafrechtelijk bewijs kunnen worden gebruikt indien zij redelijkerwijs niet op een andere manier kunnen worden verkregen. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever hierbij gedacht aan het geval dat sprake is van een strafbaar feit en het medisch dossier niet op orde is.17

3.4.5
Voorts bevat art. 9 lid 6, eerste volzin, Wkkgz de zinsnede “behoudens die [gegevens] met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie”. Met betrekking tot deze zinsnede is in de parlementaire geschiedenis opgemerkt dat zij van belang is voor toezichthouders en werkgevers.18 In geval van opzettelijke fouten of grove nalatigheid moet, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis, de zorgaanbieder of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspectie)19 altijd tegen de betrokken zorgverlener maatregelen kunnen nemen volgens de daarvoor geëigende (en van het meldingssysteem te onderscheiden) procedures.20

In dit verband wordt opgemerkt dat de zorgaanbieder op grond van art. 11 lid 1, aanhef en onder a, Wkkgz iedere calamiteit die bij zorgverlening heeft plaatsgevonden, onverwijld moet melden bij de inspectie, die onderzoekt of sprake is van een situatie die een ernstige bedreiging voor de veiligheid van cliënten of de zorg kan betekenen of met het oog op het belang van een goede zorg anderszins noodzaakt tot nader onderzoek (art. 25 lid 1 Wkkgz).

De zinsnede in art. 9 lid 6, eerste volzin, Wkkgz (“behoudens die [gegevens] met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie”) heeft blijkens het voorgaande alleen betrekking op het geval dat de zorgaanbieder (werkgever) of de inspectie maatregelen wil treffen tegen de betrokken zorgverlener. In dat geval kunnen gegevens uit het interne incidentenregister die betrekking hebben op een calamiteit aanleiding vormen voor nader onderzoek door de zorgaanbieder of de inspectie, en kunnen de gegevens van dat onderzoek worden gebruikt in een procedure, bijvoorbeeld door de zorgaanbieder (werkgever) in een civielrechtelijke procedure over het ontslag van de betrokken zorgverlener of door de inspectie in een tuchtrechtelijke procedure tegen deze zorgverlener.21

3.4.6
Uit het voorgaande volgt dat anderen dan het openbaar ministerie, de inspectie en de zorgaanbieder zelf, geen recht op inzage hebben in het interne incidentenregister en de gegevens uit dat register niet als bewijs kunnen gebruiken in bijvoorbeeld een civiele procedure, ook niet als het gaat om gegevens met betrekking tot een calamiteit. Die informatie moet volgens de wetgever worden afgeschermd wil het systeem van veilig incident melden kunnen werken.22 In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat openbaarmaking weliswaar in een individueel geval het belang van de rechtzoekende zal kunnen dienen, doch dat daarmee het meldingssysteem als zodanig op de tocht zal komen te staan, met als gevolg dat toekomstige rechtzoekenden van dergelijke meldingen verstoken zullen blijven, terwijl daarnaast het kwaliteitsinstrument dat de melding beoogt te zijn, verloren gaat. Onder die omstandigheden moet volgens de wetgever het individuele belang wijken voor het algemeen belang.23

3.4.7
Het hiervoor in 3.4.6 overwogene geldt ook ten aanzien van de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande. De informatieverstrekking aan deze personen heeft de wetgever geregeld in art. 10 lid 3 Wkkgz.

Informatieverstrekking over incidenten aan de cliënt (art. 10 lid 3 Wkkgz)

3.5.1
Art. 10 lid 3 Wkkgz bepaalt dat de zorgaanbieder onverwijld mededeling doet aan een cliënt, alsmede een vertegenwoordiger van de cliënt dan wel een nabestaande van de overleden cliënt, van de aard en toedracht van incidenten bij de zorgverlening aan de cliёnt die voor de cliёnt merkbare gevolgen hebben of kunnen hebben. Ook bepaalt het dat de zorgaanbieder aantekening maakt in het dossier van de cliënt van de aard en toedracht van incidenten, van het tijdstip waarop een incident heeft plaatsgevonden en van de namen van de betrokkenen bij het incident, en dat de zorgaanbieder de cliënt daarbij tevens inlicht over de mogelijkheden om de gevolgen van het incident weg te nemen of te beperken.

3.5.2
Blijkens de parlementaire geschiedenis gaat het in deze bepaling om informatie over de aard en toedracht van een incident betreffende de verleende zorg dat voor de cliёnt merkbare gevolgen heeft of kan hebben – daaronder begrepen een calamiteit – en strekt het recht van de cliënt op informatie op grond van deze bepaling zich niet uit tot gegevens uit het interne incidentenregister.24 Ook blijkt daaruit dat, om te voldoen aan de verplichting op grond van art. 10 lid 3 Wkkgz, geen informatie uit het interne incidentenregister hoeft te worden verstrekt, en dat een cliënt dus geen inzage krijgt in de gegevens uit het interne incidentenregister zelf.25
Analyserapporten naar aanleiding van een incident – bijvoorbeeld de analyse naar de diepere oorzaken van gebrek aan communicatie, de analyse van bijna-incidenten (gebeurtenissen waarvan de gevolgen voor cliënten zijn voorkomen) en de vraag of het gaat om een gebrek dat zich ook ten aanzien van andere cliënten heeft voorgedaan en of een breder patroon achter incidenten te ontdekken is – zijn aan de orde bij de kwaliteitsbewaking. Tot deze gegevens strekt het recht van de cliënt op informatie zich niet uit; die gegevens behoren juist tot het eigene en de meerwaarde van het kwaliteitsregister van het veilig-melden-systeem.26 Hierover wordt in de parlementaire geschiedenis voorts opgemerkt:

De rechtspositie van de cliënt wordt daarmee [met art. 10 lid 3, HR] versterkt in geval van een klacht of geschil. Dat een cliënt geïnformeerd wordt over een incident, betekent niet dat afbreuk gedaan wordt aan het karakter van veilig melden op grond van artikel 9 van dit wetsvoorstel. De cliënt, die immers al betrokken is bij het incident, wordt alleen geïnformeerd over het incident. In het kader van de analyse van de gemelde incidenten vindt verder onderzoek plaats naar de achterliggende oorzaken waardoor een incident heeft kunnen ontstaan. Die informatie waarbij een beoordeling van het handelen van betrokken organisatie en zorgverleners centraal staat, moet vanzelfsprekend worden afgeschermd tegenover derden wil het systeem van veilig incident melden kunnen werken. Op die gegevens richt het recht van de cliënt op informatie op grond van artikel 10, derde lid, van het wetsvoorstel zich uitdrukkelijk niet.”27

Art. 843a Rv

3.6
Met hetgeen hiervoor in 3.3 e.v. is overwogen strookt niet dat de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande met een vordering op de voet van art. 843a Rv inzage, afschrift of uittreksel zou kunnen verkrijgen ter zake van gegevens of bescheiden in het interne incidentenregister. Toewijzing van een dergelijke vordering zou het doel van het in art. 7 en 9 Wkkgz geregelde, te weten het bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg en (daarom ook) van meldingsbereidheid, ondergraven.

Een zorgaanbieder van wie door de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande op grond van art. 843a Rv inzage, afschrift of uittreksel wordt gevorderd ter zake van gegevens of bescheiden in het interne incidentenregister, is dan ook - ook als het gaat om gegevens of bescheiden met betrekking tot een calamiteit - wegens gewichtige redenen, gelegen in art. 9 lid 6 Wkkgz, op grond van art. 843a lid 4 Rv niet gehouden aan deze vordering te voldoen.

De klachten in de onderhavige zaak

3.7.1
Op het hiervoor in 3.4.1-3.6 overwogene stuiten de hiervoor in 3.1 vermelde klachten in de onderdelen 1.1, 1.2 en 1.5 af.

3.7.2
Het hof heeft in rov. 3.7.6 van de bestreden beschikking geoordeeld dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de PRISMA-onderzoeken worden opgemaakt naar aanleiding van een incident/calamiteit in het kader van de kwaliteit van de zorg, dat deze onderzoeken dan ook worden aangemerkt als onderzoeken in het kader van het kwaliteitssysteem, en – kort gezegd – dat zij, en de erin opgenomen gegevens uit het interne incidentenregister, vallen onder de bescherming van art. 7 en 9 Wkkgz. Deze oordelen zijn in cassatie niet bestreden. In het licht van het hiervoor in 3.4.1-3.6 overwogene falen de onderdelen 1.4 en 1.6 dus.

3.7.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO). ECLI:NL:HR:2023:202

1Proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 4.
2Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2922.
3Besluit van 13 november 2015, Stb. 2015, 447.
4Kamerstukken II 2010/11, 32402, nr. 7, p. 39; Kamerstukken I 2013/14, 32402, nr. I, p. 33.
5Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 107.
6Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 107.
7Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 45.
8Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 107-108 en 110.
9Vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 45-46.
10Kamerstukken II 2010/11, 32402, nr. 6, p. 45.
11Kamerstukken II 2011/12, 32402, nr. 9, p. 40.
12Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 110.
13Vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 123.
14Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 110.
15Vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 111.
16Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 46.
17Kamerstukken II 2010/11, 32402, nr. 6, p. 45. Zie ook Kamerstukken I 2014/15, 32402, nr. M, p. 19.
18Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 110.
19Thans: Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
20Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 46.
21Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 110.
22Kamerstukken I 2013/14, 32402, nr. I, p. 32.
23Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 46.
24Kamerstukken I 2013/14, 32402, nr. I, p. 32-33. Zie ook Kamerstukken I 2014/15, 32402, nr. M, p. 19.
25Kamerstukken I 2014/15, 32402, nr. O, p. 11.
26Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 123; vgl. ook p. 107.
27Kamerstukken I 2013/14, 32402, nr. I, p. 32-33.