Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 211117 doorbreking medisch beroepsgeheim i.v.m. wilsonbekwaamheid t.t.v. verlijden testament; zwaarwegend (financieel) belang minderjarige zoon

Rb Gelderland 211117doorbreking medisch beroepsgeheim i.v.m. wilsonbekwaamheid t.t.v. verlijden testament; zwaarwegend (financieel) belang minderjarige zoon

2 De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft in het jaar 1999/2000 een kortstondige affectieve relatie met de heer [de heer A] (hierna: [de heer A] ) gehad. Uit deze relatie is een thans nog minderjarige zoon geboren, te weten [minderjarige zoon] .

2.2.
[de heer A] woonde vanaf 30 december 2013 samen met zijn partner [mevrouw A] in [woonplaats] .

2.3.
Op 29 december 2015 heeft [de heer A] een hersenbloeding gekregen in zijn linker hersenhelft. [de heer A] is toen direct opgenomen in het ziekenhuis De Gelderse Vallei in Ede. Op 31 december 2015 is [de heer A] overgeplaatst naar het Radboud UMC. Op deze datum is tussen [de heer A] en het Radboud UMC een geneeskundige behandelovereenkomst tot stand gekomen.

2.4.
[de heer A] heeft vervolgens van 31 december 2015 tot 19 januari 2016 in het Radboud UMC gelegen. Tijdens dit verblijf is door notaris [mr. B] , gevestigd in [woonplaats] , op 8 januari 2016 een volmacht opgesteld waarmee [de heer A] zijn zus en partner heeft gemachtigd om gezamenlijk voor hem beslissingen te nemen.

2.5.
Op 19 januari 2016 is [de heer A] per ambulance overgebracht naar de Sint Maartenskliniek in Ubbergen om te revalideren.

2.6.
Op 20 januari 2016 is [de heer A] met zijn partner een samenlevingscontract aangegaan en op deze zelfde datum is het testament van [de heer A] verleden. In dit testament is zijn partner tot enig erfgenaam en executeur benoemd.

2.7.
Tijdens het verblijf van [de heer A] in de Sint Maartenskliniek is een revalidatieplan opgesteld. Het revalidatieplan daterende van 1 februari 2016 vermeldt onder meer het volgende:

(…)

LG: over 4 weken

dhr. geeft ja en nee adequaat aan.

dhr. spreekt met hulp woorden uit.

dhr. zet met hulp taalzakboek in.

dhr. zet zo mogelijk op verzoek non-verbale communicatie in.

(…)

Nabespreking

(…)

Het meest hindert de communicatie, dhr. kan niet goed aangeven wat hij wil en bedoelt. (…)

2.8.
Op 29 februari 2016 heeft een tweede (na)bespreking van het revalidatieplan plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze bespreking is onder meer het volgende vastgelegd:

(…)

LG: over 4 weken

Dhr. geeft ja en nee adequaat aan NIET BEHAALD, het is afhankelijk van het gespreksonderwerp hoe goed dit lukt. Over het algemeen is het voor zijn omgeving lastig om zijn ja/nee goed te interpreteren. In oefensituatie lukt het minder goed dan wanneer dhr. vanuit eigen intentie iets wil duidelijk maken.

dhr. spreekt met hulp woorden uit GEDEELTELIJK BEHAALD Dhr. kan woorden soms naspreken, maar gaat snel over in perseveratie.

dhr. zet met hulp taalzakboek in NIET BEHAALD wanneer de juiste bladzijde voor gelegd word en er in oefening iets gevraagd wordt is de respons wisselend. Het gebruik van een ander communicatiehulpmiddel is op dit moment niet mogelijk i.v.m. de forse problemen met bijv. categoriseren

dhr. zet zo mogelijk op verzoek non-verbale communicatie in NIET BEHAALD het is afhankelijk van het gespreksonderwerp in hoeverre het dhr. lukt om non-verbale communicatie in te zetten. Wanneer het onderwerpen betreft die hij interessant vindt is er enige reactie zichtbaar.

(…)

Nabespreking:

(…)

Ja/nee is niet altijd duidelijk.

Dhr is meer gefrustreerd, lijkt niet alles te begrijpen, (…)

2.9.
[de heer A] is vervolgens op 19 april 2016 overgeplaatst en opgenomen in verpleeghuis De Viermaster in Apeldoorn. [de heer A] is daarna op enig moment opgenomen in het Gelreziekenhuis in Apeldoorn. In dit ziekenhuis is [de heer A] op 10 mei 2016 overleden.

3 Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Radboud UMC te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis primair aan [eisende partij] en subsidiair aan een door [eisende partij] dan wel de voorzieningenrechter aan te wijzen deskundige, een afschrift te verstrekken van het volledige bij haar aanwezige medisch dossier van [de heer A] , geboren op [datum] te [woonplaats] , voor zover dit medisch dossier betrekking heeft op de periode 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn of onder nader te bepalen voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat niet (volledig) aan dit vonnis wordt voldaan.

3.2.
Radboud UMC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4 De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering vloeit voldoende uit de stellingen van [eisende partij] voort.

4.2.
[eisende partij] vordert in deze procedure een afschrift van het medisch dossier van [de heer A] dat zijn behandelend arts van het Radboud UMC heeft bijgehouden in de periode van 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016. [eisende partij] legt aan deze vordering ten grondslag dat [de heer A] in deze periode medische behandeling heeft ondergaan in het Radboud UMC vanwege een hersenbloeding en dat de gegevens die daarvan zijn bijgehouden mogelijk kunnen bijdragen aan de vaststelling van de geestestoestand van [de heer A] kort voor 20 januari 2016. [eisende partij] stelt dat op deze datum het testament van [de heer A] is verleden, waarin zijn (toenmalig) partner tot enig erfgenaam en executeur is benoemd, maar dat ernstige twijfels bestaan of [de heer A] op dat moment wel in staat was zijn wil te bepalen en kenbaar te maken. [eisende partij] stelt dat haar minderjarige zoon een emotioneel en financieel zwaarwegend belang heeft bij het achterhalen van de wilsbekwaamheid van [de heer A] op 20 januari 2016 en dat, nu daarvoor inzage in de medische gegevens die zijn bijgehouden in het Radboud UMC noodzakelijk zijn, de vordering strekkende tot afgifte van die gegevens dient te worden toegewezen. Radboud UMC voert verweer en voert aan dat de behandelend arts van [de heer A] beroepsgeheim heeft en dat het haar daarom niet zonder meer vrijstaat om het medisch dossier van [de heer A] met betrekking tot de periode 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016 aan [eisende partij] te verstrekken, zodat zij daartoe niet vrijwillig zal overgaan.

4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 7:457 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet worden geschaad. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken, niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege. Het beroepsgeheim als neergelegd in dit artikel is verder uitgewerkt in de richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). In deze richtlijn is onder meer bepaald dat het beroepsgeheim ook geldt na het overlijden van de patiënt en jegens nabestaanden van die patiënt.

4.4.
Voor doorbreking van het beroepsgeheim kan plaats zijn indien voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang zou kunnen worden geschaad indien het beroepsgeheim onverkort wordt gehandhaafd. Volgens [eisende partij] is een dergelijk zwaarwegend belang bij [minderjarige zoon] [eisende partij] aanwezig, omdat hij zonder het testament, waarvan hij nietigverklaring wegens wilsonbekwaamheid vordert in een bodemprocedure, als nakomeling van erflater aanspraak kan maken op (een deel van) de nalatenschap. De voorzieningenrechter overweegt dat als het zo zou zijn dat [de heer A] ten tijde van het verlijden van het testament onvoldoende in staat was om zijn wil te bepalen, om te begrijpen wat er in het testament stond en om kenbaar te maken dat hetgeen de notaris aan hem voorlas datgene was wat hij werkelijk wilde, dat zou kunnen betekenen dat het testament niet zijn uiterste wil bevat. Voor de voorshandse aanname dat dat inderdaad (wellicht) niet het geval is, verschaffen de medische gegevens die [eisende partij] heeft overgelegd met betrekking tot de periode dat [de heer A] in de Sint Maartenskliniek verbleef voldoende aanknopingspunten. Uit deze medische gegevens volgt dat bij de nabespreking van het voor [de heer A] opgestelde revalidatieplan is gebleken dat zowel het doel om adequaat ja en nee te kunnen aangeven als het doel om daarvoor non-verbale communicatie in te zetten niet zijn behaald. Hoewel daaruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat [de heer A] tijdens zijn verblijf in het geheel niet in staat zou zijn geweest om zijn uiterste wil te bepalen en kenbaar te maken, kan daaraan wel worden getwijfeld. Temeer omdat uit de medische gegevens tevens volgt dat [de heer A] niet alles wat tegen hem werd gezegd leek te begrijpen en daarnaast moeite had met het categoriseren van hetgeen tegen hem werd gezegd. Indien [de heer A] op 20 januari 2016 niet wilsbekwaam blijkt te zijn geweest, moet worden aangenomen dat met de inhoud van het verleden testament afbreuk is gedaan aan de positie van [minderjarige zoon] die krachtens het erfrecht tot de nalatenschap geroepen kan zijn. Dat is, zo heeft ook het Radboud UMC erkend, nog afgezien van de emotionele aspecten die meespelen een zwaarwegend (financieel) belang waarin [eisende partij] zou kunnen zijn geschaad.

4.5.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat voor [eisende partij] niet langs andere weg dan door middel van het verkrijgen van de medische gegevens van het Radboud UMC voldoende mogelijkheden bestaan om te kunnen vaststellen of het testament van [de heer A] rechtsgeldig is opgemaakt. De enkele mogelijkheid tot het horen van de notaris die het testament heeft opgesteld, biedt op voorhand geen afdoende waarborg om vast te stellen of [de heer A] in staat was zijn wil voldoende te bepalen. De omstandigheden waaronder het testament tot stand is gekomen geven daartoe in ieder geval geen aanleiding, nu de inhoud van het testament kennelijk aan de notaris is opgegeven door de partner van [de heer A] en de notaris klaarblijkelijk met de enkele voorlezing van het testament heeft volstaan en instemming van [de heer A] daarmee zegt te hebben vernomen door het knipperen van zijn ogen. In die situatie is objectieve medische informatie zoals volgt uit het medisch dossier dat in het Radboud UMC is bijgehouden (mede) van belang om te kunnen oordelen of [de heer A] op 20 januari 2016, één dag nadat hij vanuit het Radboud UMC naar de Sint Maartenskliniek was overgeplaatst, psychisch en fysiek in staat was om zijn laatste wil te bepalen en kenbaar te maken. Daarom heeft [eisende partij] een concreet en specifiek belang om kennis te kunnen nemen van deze medische informatie met betrekking tot de gezondheidstoestand van [de heer A] kort voor het verlijden van het testament.

4.6.
Dit alles leidt ertoe dat voldoende gronden bestaan om in kort geding het beroepsgeheim van de behandelend arts van [de heer A] in het Radboud UMC te doorbreken en inzage in het door hem bijgehouden medische dossier toe te staan. Het Radboud UMC en meer specifiek [dokter C] hebben in dat verband aangegeven bereid te zijn om een deskundige inzage in het dossier te geven om te kijken of dat dossier relevante informatie bevat, mits de (voormalig) partner van [de heer A] daarmee instemt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nog daargelaten de vraag of toestemming van deze partner noodzakelijk is, dat aanbod onvoldoende tegemoet komt aan het belang van [eisende partij] om zelf kennis te kunnen nemen van de inhoud van de medische informatie met het oog op de (bodem)procedure die bij deze rechtbank loopt tegen de (voormalig) partner van [de heer A] met betrekking tot de nietigheid van het testament. Daarbij komt dat het uiteindelijk niet aan een deskundige is om te bepalen of informatie in het medisch dossier relevant is voor de wilsbekwaamheid van [de heer A] , maar aan de bodemrechter, al dan niet na het horen van deskundigen. Daarom zal de primaire vordering van [eisende partij] , strekkende tot veroordeling van het Radboud UMC om een afschrift van het medisch dossier van [de heer A] aan haar te verstrekken, worden toegewezen. Dit betreft zoals gevorderd enkel de aanwezige medische gegevens over de periode van 31 december 2015 tot en met 19 januari 2016, nu ook enkel deze gegevens relevant zijn voor het bereiken van het doel waarmee deze procedure is ingesteld. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, omdat verwacht mag worden dat Radboud UMC dit vonnis vrijwillig zal naleven. ECLI:NL:RBGEL:2017:6853