Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 080611 KG, vordering nabestaanden tot afgifte medische gegevens afgewezen

Rb Leeuwarden 080611 KG, vordering nabestaanden tot afgifte medische gegevens afgewezen
2.1.  [eisers] zijn de nabestaanden van wijlen de[X]. De heer [X] is op 11 jnauari 2010 op 44-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van kanker.

2.2.  [gedaagde] was de huisarts van de heer [X]. Vanaf 2008 heeft de heer [X] zich met gezondheidsklachten, met name maag- en darmklachten, tot [gedaagde] gewend. In maart 2009 ontstond er een laesie op het voorhoofd van de heer [X], waarop [gedaagde] hem heeft doorverwezen naar een dermatoloog. Na onderzoek door deze dermatoloog bleek dat er bij de heer [X] sprake was van een kwaadaardige tumor (een zogenaamd apocrien carcinoom).

2.3.  Na aanvullend onderzoek bleek er bij de heer [X] sprake te zijn van uitzaaiingen in de lever, de linker bijnier en de hersenen. Ook bleek er een tumor in de dikke darm aanwezig te zijn.

2.4.  De heer [X] heeft vervolgens een second opinion laten uitvoeren in het Nederlands Kanker Instituut van het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis te Amsterdam. De behandelend arts, [Y], heeft in zijn brief d.d. 2 oktober 2009 aan [gedaagde] – voor zover van belang – meegedeeld:

Het betreft dus inderdaad, zoals de kliniek natuurlijk ook suggereert, een
slecht gedifferentieerd carcinoom, waarbij primair origine vanuit de maag
tractus digestivus niet kon worden uitgesloten. Gezien de eerdere bevindingen
op de PET-scan en de verhoogde tumormarkers CEA en CA 19.9, leek mij
waarschijnlijk dat er toch sprake zou kunnen zijn van een gedissemineerd
coloncarcinoom. Niet geheel duidelijk is of er dan sprake moet zijn van een tweetal
primaire tumoren of dat toch alles onder de noemer van een gedissemineerd
coloncarcinoom kan worden gebracht (…)

2.5.  Bij brieven van 7 mei en 21 juni 2010 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] verzocht om een afschrift van het volledige medische dossier van de heer [X]. [gedaagde] heeft op deze verzoeken afwijzend gereageerd. Bij brief van 23 augustus 2010 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] nog gesommeerd om een afschrift van het medisch dossier af te geven, waarop [gedaagde] niet heeft gereageerd.

2.6.  Bij brief van 28 juni 2010 heeft de advocaat van [eisers] aan [gedaagde] het navolgende verzocht:

In verband hiermee verzoek ik u om de onderstaande vragen schriftelijk en zo uitvoerig mogelijk te beantwoorden.

1.  Wanneer meldde de[X] zich voor het eerst bij u met buikklachten?
2.  Wat waren uw bevindingen en welke behandeling werd door u ingesteld?
3.  Heeft u betrokkene doorverwezen en zo ja, naar wie en met welk resultaat?
4.  Wanneer werd u bekend dat bij de[X] sprake was van kanker?
5.  Graag ontvang ik van u een uitdraai/kopie van het patiëntendossier met betrekking tot bovenstaande klachten, inclusief een overzicht van de door u voorgeschreven medicatie hiervoor.

3.  Het geschil

3.1.  [eisers] vordert:

I.  [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis een afschrift van het volledig medisch dossie[X] aan [eisers] te verstrekken, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II.  [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.  [gedaagde] voert verweer.

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang van [eisers] voldoende aanwezig.

4.2.  Artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan aan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt worden verstrekt dan wel inzage in of afschrift van het medisch dossier met betrekking tot de behandeling van de patiënt wordt verstrekt, dan met toestemming van de patiënt zelf. De wetgever heeft geen regeling getroffen voor het verstrekken van inlichtingen na het overlijden van de patiënt.

4.3.  Naar heersende rechtsopvatting (onder meer HR 20 april 2001, NJ 2001/600) wordt het belang van geheimhouding van medische patiëntgegevens van zodanig gewicht geacht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete en zwaarwegende aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. Het medisch beroepsgeheim beoogt immers het algemeen belang van de waarborging van een onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg te beschermen.

4.4.  De geheimhoudingsplicht kan echter worden doorbroken indien aannemelijk wordt gemaakt dat de overledene, ware hij nog in leven, zijn toestemming tot inzage in het medisch dossier zou hebben gegeven. Deze toestemming mag volgens vaste jurisprudentie niet worden verondersteld. Bij de beoordeling is voorts van belang of de door [eisers] gewenste gegevens op een andere wijze verkregen kunnen worden.
4.5.  Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat bij het niet verstrekken van de gewenste gegevens een ander zwaarwegend belang geschaad zou (kunnen) worden. Het belang van het verkrijgen van gegevens omtrent het eventueel begaan van een onrechtmatige daad door [gedaagde] en het tegen [gedaagde] entameren van een aansprakelijkheidsprocedure dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden achtergesteld bij het hiervoor onder rechtsoverweging 4.3 bedoelde algemeen belang dat met het beroepsgeheim wordt beschermd. Ofschoon de voorzieningenrechter zich goed kan voorstellen dat [eisers] een immaterieel belang hebben om te achterhalen of er door [gedaagde] jegens de heer [X] een beroepsfout is gemaakt, is ook dit zuiver emotionele belang onvoldoende zwaarwegend om doorbreking van het beroepsgeheim te rechtvaardigen (zie onder meer HR 9 oktober 1998, NJ 1998, 853 en Hof Amsterdam 24 juni 1999, TvGR 1999,45). Bij dit oordeel neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking de omstandigheid dat voor [eisers] andere mogelijkheden aanwezig kunnen worden geacht om de door hen gewenste informatie te verkrijgen, bijvoorbeeld in het kader van een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 e.v. Rv. Mede gelet op deze andere mogelijkheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het, hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 opgenomen, uitgangspunt strikt moet worden gehandhaafd.

4.6.  Voorts hebben [eisers] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de heer [X] toestemming tot openbaarmaking of inzage in zijn medisch dossier zou hebben gegeven. In de onderhavige kwestie bestaan daarvoor onvoldoende concrete aanwijzingen. De door [eisers] in het geding gebrachte, maar niet ingevulde en ondertekende, standaardmachtiging tot het opvragen van medische gegevens is daartoe onvoldoende. Ook de overgelegde standaardinformatie met betrekking tot het indienen van een klacht bij het Medisch Tuchtcollege vormt – gelet op de aard en inhoud van deze stukken – onvoldoende aanwijzing.

4.7.  Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen dient de vordering van [eisers] te worden afgewezen.

4.8.  [eisers] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Nu [gedaagde] in het kader van dit kort geding echter in persoon is verschenen en derhalve geen kosten heeft gemaakt voor het inschakelen van een externe rechtshulpverlener, begroot de voorzieningenrechter het bedrag aan geliquideerd salaris op nihil. LJN BQ7902