Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-NL 280313 criteria doorbreken geheimhoudingsplicht mbt erflater; inbreuk gerechtvaardigd

Rb Oost-NL 280313 criteria doorbreken geheimhoudingsplicht mbt erflater; inbreuk gerechtvaardigd 

4.  De beoordeling 

4.1   
De spoedeisendheid van de zaak vloeit voldoende voort uit de stellingen van eisers. 

4.2   
Artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt, samengevat en voor zover hier van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan aan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt worden verstrekt, dan met toestemming van de patiënt. 
De wetgever heeft geen regeling getroffen voor het verstrekken van inlichtingen na het overlijden van de patiënt. Er wordt echter algemeen aangenomen dat het beroepsgeheim ook geldt na de dood. 
4.3   
Naar heersende rechtsopvatting bestaat er een mogelijkheid voor doorbreking van het beroepsgeheim in het geval van zwaarwegende belangen. 

4.4   
In zijn arrest van 20 april 2001 (NJ 2001, 600) heeft de Hoge Raad overwogen: 

Met zijn oordeel dat er voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht zwaarwegende aanwijzingen moeten bestaan, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het onderhavige belang van geheimhouding, op de gronden die het Hof daartoe heeft gebezigd, van zodanig gewicht is dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt, indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. Dit oordeel geeft, aldus verstaan, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 
Het onderdeel klaagt voorts dat 's Hofs oordeel dat inzage in het medisch dossier slechts gerechtvaardigd kan zijn indien opheldering niet op een andere wijze kan worden verkregen, onjuist is. Deze klacht faalt bij gebrek aan belang, nu het Hof niet is toegekomen en blijkens het vorenoverwogene ook niet behoefde toe te komen aan de beantwoording van de vraag of opheldering in dit geval op een andere wijze verkregen kon worden. Hieruit volgt dat ook het hierop betrekking hebbende onderdeel 7 geen doel kan treffen. 
4.5   
In het Handboek gezondheidsrecht wordt gesteld: 

  Naast de veronderstelde toestemming hanteert de rechter de afgelopen jaren in 
  toenemende mate het criterium van de zwaarwegende belangen. Dit houdt in dat ook 
  in situaties waarin de veronderstelde toestemming geen soelaas biedt, nabestaanden 
  recht op inzage van de overleden patiënt kunnen claimen. In nogal wat van die 
  gevallen gaat het om de wens van een of meer erfgenamen over medische gegevens 
  te beschikken om te kunnen aantonen dat de overledene bij het opstellen van zijn 
  testament niet compos mentis was. In die context is de afgelopen jaren jurisprudentie 
  tot stand gekomen waarin de rechter de belangen van nabestaanden bij dossierinzage 
  heeft erkend. (Handboek gezondheidsrecht Deel 1 pagina 232, H.J.J. Leenen e.a., 
  Houten 2007) 

4.6 
Ook het wetsvoorstel Wet cliëntenregeling zorg kan als richtsnoer dienen. Artikel 23 van dit wetsontwerp luidt: 

Nabestaanden van de cliënt hebben jegens de zorgaanbieder slechts recht op 
  inzage in of afschrift van het dossier indien en voor zover: 
  a. de cliënt daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven, of 
  b. er sprake is van zwaarwegend belang ter zake voor de nabestaanden. 

In de memorie van toelichting is met betrekking tot dit artikel 23 het volgende vermeld: 

  Voorop moet worden gesteld dat cliënten zich tot een zorgaanbieder moeten kunnen 
  wenden zonder ervoor beducht te hoeven zijn dat in vertrouwen verstrekte gegevens 
  verspreid worden. Dit wetsvoorstel bepaalt dat slechts onder bepaalde 
  omstandigheden ook nabestaanden van de cliënt een recht op inzage hebben. Op 
  basis van artikel 7:457 BW dienen zorgaanbieders hun beroepsgeheim ook na de 
  dood van een patiënt in acht te nemen. In de rechtspraak is de mogelijkheid van een 
  inbreuk op het beroepsgeheim uitgekristalliseerd. Artikel 23 geeft een codificatie van 
  die jurisprudentie. 
  In de eerste plaats hebben nabestaanden recht op inzage indien er sprake is van 
  schriftelijke toestemming van de overledene. 
  Een tweede grond voor inzage door nabestaanden is het bestaan van een 
  zwaarwegend belang. Zo’n belang kan betrekking hebben op de gezondheid of van 
  financiële aard zijn. Financiële belangen kunnen onder andere zijn: uitkering aan 
  nabestaanden voor een verzekering, gebruik van gegevens in een 
  aansprakelijkheidsprocedure of gebruik van gegevens om de geldigheid van een 
  rechtshandeling aan te vechten, omdat de overledene wilsonbekwaam was, 
  bijvoorbeeld bij het opstellen van testament. In het laatste geval moeten er wel 
  zwaarwegende aanwijzingen zijn dat inderdaad sprake was van wils- of 
  handelingsonbekwaamheid en dat de wijze van gegevensopenbaring de enige 
  mogelijkheid is om de gewenste opheldering te bieden. (…) 
  (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009 - 2010, 32 402, nr. 3, pagina 125) 

4.7   
Gedaagde heeft niet betwist dat er (a.) zwaarwegende aanwijzingen bestaan dat de erflater ten tijde van het verlijden van een testament niet over zijn verstandelijke vermogens beschikte en niet bekwaam was om rechtshandelingen te verrichten en evenmin dat 
(b.) aannemelijk is dat het medisch dossier daarover opheldering zou kunnen geven terwijl die opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen. (Vgl. pleitnota gedaagde sub 10. en 11.) 

Gedaagde heeft naar voren gebracht dat niet is voldaan aan een derde vereiste, te weten 
(c.) dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de overledene, was hij nog in leven geweest, zijn toestemming tot inzage in het medisch dossier zou hebben gegeven. 
Eisers hadden aangevoerd dat het - in het algemeen - aannemelijk is dat iemand in een dergelijke situatie wenst dat het medisch dossier beschikbaar zal komen. 
De voorzieningenrechter laat de zogenaamde veronderstelde toestemming onbesproken, nu uit de jurisprudentie, de literatuur en een aanhangig wetsvoorstel volgt dat onder omstandigheden, óók indien er geen sprake is van (veronderstelde) toestemming, inzage in of afschrift van het dossier moet worden verstrekt. 

4.8   
Het bovenstaande brengt mee, dat in deze zaak een inbreuk op de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd is. 

4.9 
Met betrekking tot het verweer van gedaagde dat sprake is van fishing expedition, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningrechter ziet geen aanleiding om gedaagde vooraf een selectie in de medische stukken te laten maken. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit kort geding is gebleken, dat [T] voor zowel eisers als voor gedaagde aanvaardbaar is indien deze als medisch adviseur optreedt. De voorzieningen-rechter laat de beoordeling en de selectie van de medische stukken over aan [T]. 

Gedaagde zal worden veroordeeld tot afgifte aan [T] van (een afschrift van) de volledige bij haar voorhanden zijnde medische dossiers van vader, voor zover deze dossiers betrekking hebben op de periode van januari 2005 tot en met 3 januari 2011. 

4.8   
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom matigen en maximeren als vermeld in het dictum. 

4.9 
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Het betoog van gedaagde dat er aanleiding is de proceskosten te compenseren treft geen doel, omdat de weigering van gedaagde om het medisch dossier te verstrekken was gebaseerd op de stelling dat onvoldoende aannemelijk was dat aan het toestemmingsvereiste was voldaan. Die weigeringsgrond deed zich in dit geval echter niet voor. 
De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op € 99,82 (dagvaarding) + € 274,-- (griffierecht) + € 527,-- (salaris advocaat) = € 900,82.  LJN BZ6271