RBMNE 020819 zonder afschrift medisch dossier is het voor erfgenaam niet mogelijk te toetsen hoe deskundige tot oordeel over wilsbekwaamheid is gekomen; doorbreking beroepsgeheim gerechtvaardigd
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 020819 zonder afschrift medisch dossier is het voor erfgenaam niet mogelijk te toetsen hoe deskundige tot oordeel over wilsbekwaamheid is gekomen; doorbreking beroepsgeheim gerechtvaardigd
2De feiten
2.1.
De heer [A] (hierna te noemen: erflater), geboren op [geboortedatum] 1932, is op [overlijdensdatum] 2016 op 84-jarige leeftijd overleden. Vanaf medio januari 2015 tot de dag van zijn overlijden is erflater woonachtig geweest in [naam locatie] , een zorginstelling die geëxploiteerd wordt door Inovum.
2.2.
Bij testament, verleden op 10 maart 2016, heeft erflater [eiseres] benoemd tot enig erfgenaam.
2.3.
In een bodemprocedure, in behandeling bij deze rechtbank onder zaaknummer C/16/436705), wordt dit testament aangevochten door de heer [A] (hierna te noemen: neef [A] ).
2.4.
Bij tussenvonnis van 27 juni 2018 in de bodemprocedure heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast. Dr. [B] , neuroloog in Tilburg, is benoemd tot deskundige. In die procedure is onder meer de status van het behandeldossier in [naam locatie] aan de orde geweest. In het tussenvonnis is in verband daarmee in rechtsoverweging 2.38. onder meer het volgende opgenomen:
“…
Naar het oordeel van de rechtbank heeft neef [A] een rechtens te respecteren belang dat het dossier beschikbaar wordt gesteld maar kan dit belang in voldoende mate worden gediend indien de te benoemen deskundige inzage krijgt in het medisch dossier van erflater, zonder dat aan partijen zelf inzage in het dossier wordt gegeven.
…”
2.5.
Op 27 december 2018 heeft dr. [B] een concept-deskundigenrapport uitgebracht.
2.6.
Bij e-mail van 28 december 2018 heeft [eiseres] aan dr. [B] verzocht om het onderliggende medische/zorg-dossier over erflater in afschrift ter beschikking te stellen van de medisch adviseur van [eiseres] . Op 3 januari 2019 heeft dr. [B] deze vraag voorgelegd aan de rechtbank.
2.7.
Bij brief van 30 april 2019 heeft de rechtbank het volgende – voor zover relevant – bericht aan dr. [B] :
“…
Ik ga ervan uit dat [naam locatie] bereid zal zijn om op grond van de bovengenoemde argumenten ermee in te stemmen dat het medisch dossier ter inzage wordt gegeven aan de medisch adviseurs van partijen (uiteraard door rechtstreekse toezending aan die medische adviseurs). Wilt u [naam locatie] dienovereenkomstig benaderen?
…”
2.8.
Dr. [B] heeft in zijn definitieve deskundigenrapport van 10 mei 2019 onder meer het volgende vermeld:
“Dertig April volgde nog een antwoord op eerder gestelde vragen aan de rechter, mr. P. Krepel. Deze gaat er van uit dat [naam locatie] ermee in zal stemmen het medisch dossier ter inzage te geven aan de medisch adviseur van mr. Rijnjes. Ik neem aan dat mr. Rijntjes dit verzoek dan direct zal indienen bij [naam locatie] . Het verzoek aan mij om [naam locatie] daarover te benaderen is naar mijn mening niet noodzakelijk en ook niet zinvol.”
2.9.
Op 17 mei 2019 heeft [eiseres] aan Inovum verzocht om het medische / zorg dossier over erflater in afschrift te verstrekken aan haar medisch adviseur.
2.10.
Op 27 mei 2019 heeft Inovum hierop afwijzend gereageerd.
2.11.
Op het verzoek van [eiseres] om dit standpunt te heroverwegen heeft Inovum afwijzend gereageerd. Inovum heeft haar standpunt nader toegelicht in aan schrijven aan de rechtbank van 3 juni 2019. In dit schrijven staat onder meer het volgende:
“…
Kort en goed. Er is geen aanleiding voor Inovum om nogmaals haar beroepsgeheim te doorbreken. De brief van de rechtbank van 30 april 2019 aan de medisch deskundige is daartoe voor ons in ieder geval onvoldoende.
Het zou zeer spijtig zijn als voor het verkrijgen van de medische informatie een procedure bij de voorzieningenrechter wordt gestart. Inovum verzoekt uw rechtbank dan ook, ondanks dat zij zich realiseert dat zij geen partij is in deze procedure, om de belangen en het beroepsgeheim van Inovum in ogenschouw te houden. Slechts in de situatie dat uw rechtbank van mening is dat er op geen enkele andere manier duidelijkheid kan worden verkregen, zou een zwaarwegend belang kunnen gelden. Als daarvan sprake is dan wordt een gemotiveerd oordeel daartoe van uw rechtbank graag verkregen.
…”
2.12.
Bij e-mail van 4 juli 2019 stuurt de advocaat van [eiseres] een bericht aan de rechtbank, waarin onder meer het volgende staat:
“…
Vandaar de vraag of de rechtbank (behandelend rechter, mr. Krepel) in het licht van ook de correspondentie van Inovum nog een mogelijkheid ziet voor een instructie richting Inovum opdat het medische / zorg dossier over wijlen de heer [A] spoedig in afschrift verstrekt wordt aan (de medisch adviseur van) [eiseres] en waardoor een kort geding vermeden kan worden.
…”
2.13.
Bij brief van 5 juli 2019 heeft de rechtbank in een brief, gericht aan Inovum, verzocht haar standpunt te heroverwegen.
2.14.
Op 8 juli 2019 heeft Inovum telefonisch aangegeven dat het kort geding toch gevoerd moet worden. Inovum is niet bereid het dossier alsnog in afschrift te verstrekken.
3Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van Inovum om binnen één week na betekening van dit vonnis aan haar, althans aan de door haar aan te wijzen medisch adviseur(s), afschriften te verstrekken van het medische / zorgdossier over erflater, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Inovum in de kosten van deze procedure.
3.2.
Inovum voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, in verband met de waarheidsvinding en bewijsvoering in de bodemprocedure, bij deze rechtbank bekend onder nummer C/16/436705, een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.2.
Bij beoordeling van die vordering moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 7:457 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken, niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege.
4.3.
De wetgever heeft weliswaar geen regeling getroffen voor het verstrekken van inlichtingen na het overlijden van de patiënt, maar in constante rechtspraak wordt aangenomen dat het medische beroepsgeheim zich mede uitstrekt tot na de dood van de patiënt.
4.4.
Uitgangspunt is dus dat het beroepsgeheim ook na het overlijden van de patiënt blijft gelden. De hulpverlener kan en mag zijn beroepsgeheim alleen opzij zetten als een van de uitzonderingen op het beroepsgeheim zich voordoet. De uitzonderingen waarop door [eiseres] in deze procedure een beroep is gedaan, betreffen de veronderstelde toestemming dan wel zwaarwegend belang. De voorzieningenrechter zal beoordelen of één van deze uitzonderingen zich voordoet in onderhavige zaak.
Veronderstelde toestemming
4.5.
Vaststaat dat de erflater geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van een afschrift van zijn medisch dossier aan [eiseres] . De vraag is of in dit geval toestemming van de erflater tot het verstrekken aan haar van een afschrift van zijn medisch dossier kan worden aangenomen. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is aanvaard de mogelijkheid om - in het geval een patiënt is overleden - onder uitzonderlijke omstandigheden aan te nemen dat deze geacht kan worden toestemming voor verstrekking te hebben gegeven (hierna: veronderstelde toestemming) en aldus afstand van een beroep op privacy te hebben gedaan (HR 21 oktober 2008, NJ 2008/630).
4.6.
[eiseres] heeft gesteld dat zij, bij het leven van erflater, intensief betrokken was bij het, ook medische, wel en wee van erflater. Zo heeft zij erflater begeleid bij bezoeken aan artsen en heeft zij met deze medici overleg gevoerd. Daarbij was zij ook zijn mentor. Hieruit kan worden afgeleid dat als erflater nog in leven zou zijn geweest hij ingestemd zou hebben met het verstrekken van het medisch/zorg dossier aan [eiseres] c.q. de medisch adviseur(s) van [eiseres] , aldus [eiseres] .
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [eiseres] voorgestane toestemming op basis van bovenstaande niet kan worden aangenomen. Feit is dat [eiseres] bij leven van erflater zijn mentor was. In de jurisprudentie is eens aangenomen dat aan een ex-mentor, vanwege zijn of haar taakstelling, een inzagerecht tot de (medische) gegevens van een overledene toekomt. De situatie die tot deze uitspraak heeft geleid is wat de voorzieningenrechter betreft van andere aard dan in onderhavige zaak. [eiseres] wenst toegang tot het medisch dossier van erflater niet vanuit haar hoedanigheid van (ex-)mentor, maar vanuit haar positie van testamentair erfgenaam. Ook uit de goede band die zou hebben bestaan tussen erflater en [eiseres] kan niet zonder meer veronderstelde toestemming volgen. De rol die [eiseres] heeft gespeeld bij de bezoeken aan medici, waarbij zij erflater begeleidde, is onduidelijk gebleven. Zo is niet gesteld en ook niet op een andere manier duidelijk geworden of [eiseres] tijdens deze bezoeken ook het woord heeft gevoerd namens erflater of namens hem beslissingen heeft genomen. Hierbij heeft te gelden dat aan het aannemen van een dergelijke toestemming achteraf hoge eisen moeten worden gesteld vanwege het recht op privacy van de betrokken patiënt en vanwege de algemene belangen die zijn betrokken bij het medisch beroepsgeheim.
4.8.
Het door [eiseres] gevorderde kan dus niet worden toegewezen op basis van de grond van veronderstelde toestemming.
Zwaarwegend belang
4.9.
De andere uitzondering waarop door [eiseres] een beroep is gedaan is het zwaarwegend belang. Naar geldend recht bestaat een mogelijkheid voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (HR 20 april 2001, ECLI:HR:2001:AB1201). Daarbij moet aannemelijk zijn dat het medisch dossier daarover opheldering kan geven en dat deze opheldering niet op een andere wijze kan worden verkregen.
4.10.
Bij het antwoord op de vraag of er aan de zijde van [eiseres] sprake is van een zwaarwegend belang, neemt de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
4.11.
De bodemprocedure die aanhangig is bij de rechtbank heeft betrekking op – onder meer – de vraag of het testament dat erflater heeft laten opmaken rechtsgeldig is. In deze bodemprocedure loopt [eiseres] het risico op het verliezen van haar testamentaire erfgenaamschap. Cruciaal in deze procedure kan het deskundigenrapport van neuroloog dr. [B] zijn. De vraag staat daarbij centraal in hoeverre erflater op het moment van verlijden van het testament in staat was zijn wil te bepalen. Die vraag is opgekomen omdat erflater ook toen lijdende was aan dementie. Zonder afschrift van het medisch dossier van erflater is het voor [eiseres] niet mogelijk om te toetsen hoe dr. [B] tot zijn conclusies in zijn deskundigenrapport is gekomen, namelijk dat erflater toen zijn wil niet meer kon uiten. Daarbij heeft te gelden dat [eiseres] niet langs andere weg aan deze gewenste medische informatie kan komen. Een andere bron dan het medisch dossier is er namelijk niet. Ook het horen van dr. [B] ter terechtzitting, zal onvoldoende tegemoet komen aan haar belang van het toetsen van het rapport van dr. [B] , omdat dr. [B] zich (mogelijk met succes) zal beroepen op zijn beroepsgeheim, indien het behandeldossier van [naam locatie] niet aan [eiseres] en/of aan de neef [A] bekend is.
4.12.
Inovum heeft nog aangevoerd, dat het belang van [eiseres] overwegend van financiële aard is en dat dat niet kan leiden tot de conclusie dat [eiseres] een zwaarwegend belang heeft. Dat verweer slaagt niet. Het gaat immers niet alleen daar om, maar (ook) om de vraag of er een rechtsgeldig testament tot stand is gekomen en dus of er sprake is van de uitvoering van de laatste wil van erflater, indien hij zijn wil heeft kunnen bepalen.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op grond hiervan sprake van een zwaarwegend belang dat de doorbreking van de geheimhoudingsplicht door Inovum rechtvaardigt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter Inovum zal veroordelen tot verstrekking van een afschrift van het medisch / zorg dossier. Hierbij heeft echter wel te gelden dat voldoende wordt toegekomen aan de belangen van [eiseres] indien het afschrift wordt verstrekt aan (een) door [eiseres] aan te wijzen medisch adviseur(s) (en in het kielzog eveneens aan de medisch adviseur(s) van neef [A] ).
4.14.
Nu Inovum tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven aan een eventuele veroordeling te zullen voldoen, ziet de voorzieningenrechter af van het opleggen van een dwangsom.ECLI:NL:RBMNE:2019:3621