Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 080818 geen letsel; overledene benoemd bewindvoerder tot enig erfgenaam; vordering tot afgifte medisch dossier afgewezen

RBMNE 080818 geen letsel; overledene benoemd bewindvoerder tot enig erfgenaam; vordering tot afgifte medisch dossier afgewezen

De feiten

2.1.
[eiser] is de broer van [A] , geboren op [geboortedatum] 1940 (hierna: [A] ). [A] verblijft sinds ongeveer haar derde levensjaar in een instelling. Gedurende het grootste deel van haar leven woonde zij bij het “ [locatie 1] ” te [woonplaats] . Sinds 2010 woont zij in de woonvoorziening “ [locatie 2] ”. Deze woonvoorziening maakt deel uit van de Stichting Amerpoort.

2.2.
Bij beschikking van 20 juli 1990 heeft de kantonrechter te Amersfoort het vermogen van [A] onder bewind gesteld en is de Stichting Beheer Patiëntengelden Joodse geestelijke Gezondheidszorg benoemd als bewindvoerder. Met ingang van 1 december 2012 is mevrouw [B] benoemd tot bewindvoerder van [A] .

2.3.
Op 16 maart 2016 heeft [A] een testament opgesteld en daarbij [B] benoemd tot enig erfgename van haar gehele nalatenschap.

2.4.
Bij beschikking van 15 december 2017 heeft de kantonrechter te Utrecht het bewind van [A] opgeheven en haar met ingang van die datum onder curatele gesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft [B] benoemd tot curator.

2.5.
[A] is op [overlijdensdatum] 2017 overleden.

Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis Amerpoort veroordeelt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Amerpoort daarmee in gebreke blijft:

primair

tot afgifte van het medisch dossier van [A] ;

subsidiair

tot afgifte van dit medisch dossier aan een door partijen gezamenlijk aangewezen arts of aan een door de rechtbank aangewezen deskundige;

met veroordeling van Amerpoort in de kosten van dit geding.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij voornemens is een procedure te starten om het testament van [A] nietig te laten verklaren of te laten vernietigen. Voordat hij daartoe overgaat wil hij over voldoende bewijs beschikken om zijn stelling te onderbouwen dat [A] vanwege een geestelijke stoornis niet in staat was om haar wil (voldoende) te kunnen bepalen om een testament te kunnen maken. [eiser] stelt dat hij om dit vast te kunnen stellen moet beschikken over haar medische gegevens.

3.3.
Amerpoort betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien hij (nog) geen procedure tot nietigverklaring is gestart. Amerpoort stelt dat zij bovendien niet aan de vordering kan voldoen, omdat zij niet over het medisch dossier beschikt. Inhoudelijk betoogt Amerpoort dat niet is voldaan aan de vereisten om de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 7:457 BW te doorbreken.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat, indien zijn vordering tot vernietiging/nietigverklaring slaagt, hij enig erfgenaam is van is van [A] . Op grond van artikel 4:54 BW verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een uiterste wilsbeschikking een jaar nadat de dood van de erflater alsmede de uiterste wilsbeschikking en de vernietigingsgrond ter kennis zijn gekomen van hem die een beroep op deze grond kan doen. Gelet op deze (korte) verjaringstermijn heeft [eiser] de spoedeisendheid van zijn vordering voldoende aannemelijk gemaakt.

4.2.
Op grond van artikel 7:457 BW dient de hulpverlener ervoor zorg te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen informatie over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van (delen van) diens dossier wordt verstrekt zonder toestemming van de patiënt. Dit belang van geheimhouding, dat ook geldt nadat de patiënt is overleden, is van zodanig gewicht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (Hoge Raad 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1201).

4.3.
Niet in geschil is dat [A] geen toestemming heeft gegeven voor inzage, of afgifte van haar medisch dossier aan [eiser] .

4.4.
Amerpoort heeft over de persoon, woonomstandigheden en levenswijze van [A] de volgende beschrijving gegeven. [A] woonde in de woonvoorziening [locatie 2] , die is gelegen in de woonwijk [naam woonwijk] en die bestaat uit drie ruime woonhuizen. Elk woonhuis beschikt over een gezamenlijke woonkamer en keuken. De zorg bij [locatie 2] is ‘vraaggestuurd’. Cliënten nemen deel aan huisoverleggen en aan de overkoepelende cliëntenraden. Ze kiezen zelf hun individuele begeleider. Voor elke cliënt is er een persoonlijk plan dat de persoonlijke begeleider jaarlijks bespreekt met de cliënt en zijn of haar verwanten of wettelijke vertegenwoordiger. [A] deelde haar leven en tijd graag zelf in, bepaalde bijvoorbeeld zelf waar zij met vakantie naar toeging en aan welke boodschappen haar geld besteed werd. Net als de andere cliënten van [locatie 2] had zij haar eigen huisarts in de wijk waar zij woonachtig was en niet bij Amerpoort. Volgens Amerpoort heeft [A] toen zij had gehoord dat het mogelijk was om een testament op te maken, zelf het initiatief daartoe genomen.

4.5.
Amerpoort heeft toegelicht dat zij niet over een medisch dossier van [A] beschikt, omdat dit zich bevindt bij haar eigen huisarts die niet aan Amerpoort was verbonden. Amerpoort beschikt slechts over een zorgdossier waarin is vermeld welke medicijnen zijn voorgeschreven en welke begeleidingsafspraken zijn gemaakt, maar waarin geen medische diagnosen zijn vermeld.

4.6.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan deze toelichting van Amerpoort. Afgifte van het medisch dossier door Amerpoort is dan ook feitelijk niet mogelijk. Deze feitelijke onmogelijkheid tot afgifte van het dossier is reeds een grond om de vorderingen af te wijzen.

4.7.
Maar ook indien de vorderingen van [eiser] betrekking zouden hebben op (medische) stukken waarover Amerpoort wel zou kunnen beschikken, dienen deze te worden afgewezen. De enkele mogelijkheid dat [eiser] (financieel) nadeel lijdt als gevolg van het testament en daardoor mogelijk in zijn belang is geschaad - de omvang van het (financiële) nadeel heeft [eiser] niet toegelicht - is onvoldoende grond om de geheimhoudingsplicht te doorbreken. Vereist is ook dat er concrete aanwijzingen bestaan dat [A] inderdaad niet in staat was haar wil te bepalen ten tijde van het opstellen van het testament en dat de gewenste informatie niet langs andere weg verkregen kan worden.

4.8.
Anders dan [eiser] betoogt volgt uit het feit dat [A] ten tijde van het maken van haar testament onder bewind stond en in een beschermde woonomgeving woonde, niet reeds dat zij haar wil niet kon bepalen. Onderbewindstelling betekent op zich zelf niet dat de betreffende persoon wilsonbekwaam is. De notaris die het testament heeft opgemaakt heeft in een brief van 23 mei 2018 aan [eiser] geschreven:

( ... )In een persoonlijk gesprek met [A] was het voor mij duidelijk dat zij nog heel goed in staat was om zelfstandig te beslissing wat zij wilde regelen. Zij kon dit in haar eigen bewoordingen uitleggen en zij begreep de consequenties van de door haar gemaakte keuzes ( ... )

Gelet op deze informatie van de notaris en de hiervoor in 4.4 gegeven beschrijving door Amerpoort van de persoon en leefomstandigheden van [A] , had [eiser] concrete feiten en omstandigheden naar voren moeten brengen waarop hij zijn veronderstelling baseert dat [A] ten tijde van het opmaken van het testament op dit punt niet staat was om haar wil te bepalen. [eiser] is echter niet ingegaan op de stelling van Amerpoort, die wordt bevestigd door de informatie van de notaris, dat [A] iemand was die heel goed wist wat zij wilde. Het feit dat er vijf jaar later, tijdens haar ziekte en kort voor haar overlijden, kennelijk een aanleiding was om [A] onder curatele te laten stellen, zegt niets over haar wils(on)bekwaamheid in 2012.

4.9.
Ook het enkele feit dat [A] [B] , die destijds haar bewindvoerder was, heeft aangewezen als haar erfgenaam, is niet zo bijzonder of onbegrijpelijk dat dit op zich zelf reeds zou wijzen op wilsonbekwaamheid. Amerpoort heeft over de relatie tussen [A] en [B] toegelicht dat [B] in het verleden bij Amerpoort in dienst was en dat [A] toen reeds regelmatig contact met haar had. Later is [B] vrijwilligster van [A] geworden, omdat zij van familie geen bezoek kreeg. [B] ging vaak met haar op pad en regelmatig logeerde [A] bij [B] thuis. Naarmate [A] ouder werd, raakte [B] nog intensiever betrokken bij haar wel en wee en in haar laatste levensfase heeft [B] mede palliatieve zorg aan [A] geboden. Volgens Amerpoort was [B] een constante factor in het leven van [A] . [eiser] is niet ingegaan op deze toelichting en heeft slechts gesteld dat hij [B] niet kent.

4.10.
Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over concrete aanwijzingen beschikt dat [A] niet in staat was haar wil te bepalen. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat door handhaving van de geheimhoudingsplicht van het medisch dossier van [eiser] een zwaarwegend belang wordt geschaad. Dat geldt niet alleen ten aanzien van afwijzing van de primair gevorderde inzage door [eiser] zelf, maar ook voor de afwijzing van de gevorderde inzage door een aan te wijzen medicus. ECLI:NL:RBMNE:2018:5186