Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 180924 inzage medisch dossier van zoon; t.z.v. suïcide is vermoeden medische fout aannemelijk gemaakt

RBMNE 180924 inzage medisch dossier van zoon; t.z.v. suïcide is vermoeden medische fout aannemelijk gemaakt

zie ook Rechtbank Midden-Nederland 13 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6281

2De feiten

2.1.

[eiseres] is de moeder van [D] , geboren op [geboortedatum] 2003 (hierna: [D (voornaam)] ).

2.2.

[D (voornaam)] kampte met psychische problemen. Hij leed aan autistisme, had een hechtingsstoornis en hij had suïcidale gedachten.

2.3.

Vanaf september 2021 woonde [D (voornaam)] vanwege zijn psychische gesteldheid bij

[gedaagde sub 1] in [plaats 1] met een indicatie beschermd wonen hoog (27-05-2021 t/m 26-05-2022) en midden (27-05-2022 t/m 26-05-2023) 24 uur per dag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: WMO 2015). De ondersteuning van

[gedaagde sub 1] aan [D (voornaam)] bestond uit woonbegeleiding met dagstructuur en dagbesteding. [gedaagde sub 1] biedt geen behandeling en geneeskundige zorg.

2.4.

Door de complexe psychische problematiek van [D (voornaam)] en de daardoor ingewikkelde hulpvraag is [gedaagde sub 1] gaan samenwerken met GGZ (gebiedsteam [gebiedsteam] ). GGZ zorgde vanaf oktober 2021 voor de poliklinische en ambulante behandeling van [D (voornaam)] , bekostigd uit de Zorgverzekeringswet.

2.5.

Op 16 juni 2022 bevond [D (voornaam)] zich op het spoor bij station [station] en is door omstanders van het spoor gehaald en overgedragen aan de politie.

2.6.

Op 20 juni 2022 is [D (voornaam)] in [organisatie 1] in [plaats 2] opgenomen voor crisisopvang. Op 22 juni 2022 is [D (voornaam)] teruggebracht naar [gedaagde sub 1] .

2.7.

Op 22 juni 2022 rond 21.06 uur stuurt [E (voornaam)] , de vriendin van [D (voornaam)] , een whatsappbericht aan de [gedaagde sub 1] :

“ [D (voornaam)] is van plan om naar het station te gaan. Hij belt nu met mij, maar hij blijft afscheid nemen en dat doet hij gewoonlijk niet.”

Vervolgens neemt [E (voornaam)] rond 21.08 uur telefonisch contact op met [gedaagde sub 1] en spreekt met [F (voornaam)] , de begeleider van [D (voornaam)] , om te vragen of het wel goed gaat met [D (voornaam)] .

2.8.

Op 22 juni 2022 neemt de vader van [E (voornaam)] rond 22.00 uur telefonisch contact op met [gedaagde sub 1] om te informeren of het wel goed gaat met [D (voornaam)] . Toen bleek dat [D (voornaam)] naar buiten is gegaan voor een boodschap.

2.9.

Op 22 juni 2022 in de avond heeft [D (voornaam)] zichzelf van het leven beroofd door voor de trein te springen.

2.10.

Na de suïcide van [D (voornaam)] heeft de GGD, in het kader van Wmo toezicht, een calamiteitenonderzoek, zoals beschreven in het Toetsingskader calamiteiten en geweldsincidenten, gedaan. De GGD heeft in haar rapport van december 2022 geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] het interne beleid ten aanzien van suïcide op orde heeft en dat zij dit beleid heeft gevolgd. In het rapport zijn door [gedaagde sub 1] drie basisoorzaken geformuleerd:

1. De eerste basisoorzaak is gelegen in de cliënt, die in de periode voor de calamiteit te maken heeft gehad met een aantal afwijzingen. Dit zijn emotionele stressoren geweest voor de cliënt. De [gedaagde sub 1] verwijst hierbij naar een psychologisch onderzoek van [organisatie 2] . Deze basisoorzaak wordt geclassificeerd als een clinët gerelateerde factor.

2. De tweede basisoorzaak is organisatorisch van aard en wordt gevonden in de ketensamenwerking tussen de [gedaagde sub 1] en de GGZ. Deze basisoorzaak is onder te verdelen in de volgende knelpunten:

a. a) Een opname in een klinische behandelsetting bij de GGZ heeft niet plaatsgevonden. De [gedaagde sub 1] heeft, gedurende het verblijf van de cliënt bij de [gedaagde sub 1] , aangegeven aan de GGZ en de veldtafel dat de problematiek van deze cliënt te complex was voor Beschermd Wonen. De [gedaagde sub 1] geeft in zijn rapportage aan dat een psychiater van de GGZ dit beeld bevestigde.

b) Er was sprake van een groot aantal betrokken zorgverleners binnen de keten.

c) Er is onvoldoende regie gevoerd op deze complexe casus.

d) Door de [gedaagde sub 1] is ervaren dat er sprake is geweest van wisselend beleid binnen de GGZ met betrekking tot deze cliënt.

e) Bij de start van het traject bij de [gedaagde sub 1] zijn met de diverse partijen te weinig concrete afspraken gemaakt over hoe te handelen bij een crisis.

f) De [gedaagde sub 1] heeft een kloof ervaren tussen de domeinen Beschermd Wonen en een klinische behandeling bij de GGZ.

3. De derde basisoorzaak betreft de inschatting van het risico op suïcide op de avond van de calamiteit. De [gedaagde sub 1] beschrijft dat zij volgens het Intern protocol "Stappenplan suïcide" heeft gehandeld. Het crisisplan van de cliënt maakt hier onderdeel vanuit. De inschatting van de beroepskrachten is geweest dat er op die bewuste avond geen sprake was van signalen die duiden op een verhoogd risico op suïcide. In deze afweging hebben zij een telefoontje van de vriendin van cliënt, die zich zorgen maakte om de cliënt, meegewogen in hun taxatie en beslissingen.

Ondanks dat zij volgens de gemaakte afspraken hebben gehandeld, benoemt de [gedaagde sub 1] dit als derde basisoorzaak. Zij willen naar aanleiding van deze calamiteit evalueren of de beroepskrachten hiermee voldoende handvatten hebben om suïcidegevaar in te schatten. Deze basisoorzaak is organisatorisch van aard (categorie protocollen).

2.11.

Naar aanleiding van het kwaliteitsrapport van de GGD heeft op 2 februari 2023 een gesprek plaatsgevonden met [eiseres] . Verder waren daarbij aanwezig: mevrouw [G] ( [functie 3] ), mevrouw [H] ( [gedaagde sub 1] ), mevrouw [I] ( GGD- [.] ), mevrouw [J] (afdeling [afdeling] gemeente [gemeente] ) en de heer [K] ( [functie 4] gemeente [gemeente] , gespreksvoorzitter). Ten aanzien van de klacht over het overlijden van [D (voornaam)] is in het gespreksverslag het volgende opgenomen:

“(..) Het ging al een tijdje minder goed met [D (voornaam)] . Zijn spanning loopt vaak zodanig op dat het de begeleiding van [gedaagde sub 1] te boven gaat. [D (voornaam)] wordt meerdere keren van het spoor gehaald. De betrokken partijen; [gedaagde sub 1] , GGZ Centraal, Gemeente [gemeente] en de Politie hebben meerdere keren overleg gehad over de verslechterende situatie van [D (voornaam)] en acties hierop uitgezet.

[gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat [D (voornaam)] zodanig instabiel is dat een open woonvoorziening onvoldoende soelaas biedt. Vanuit de multidisciplinaire overleggen is besloten om de focus te leggen op de dagstructuur ter overbrugging naar een klinische opname. Een opname was tot op heden niet van de grond gekomen (voor onderbouwing hiervan verwijzen wij naar GGZ-Centraal)

Zolang er geen klinische behandeling ingezet wordt is maatschappelijke opvang de enige optie als alternatief voor beschermd wonen. [gedaagde sub 1] vond [D (voornaam)] te kwetsbaar om hem naar de maatschappelijke opvang door te verwijzen en heeft daarom besloten de zorg voort te zetten.

De foto's van [D (voornaam)] zijn nek zijn gemaakt van sneden die hij 20 juni heeft gemaakt. Naar aanleiding van deze vorm van zelfbeschadiging is door de begeleiding van [gedaagde sub 1] contact opgenomen met GGZ-Centraal voor een crisisopname. Deze opname heeft plaatsgevonden in een kliniek in [plaats 2] . In de middag van 22 juni stond [D (voornaam)] weer voor de deur van zijn woning bij de [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft contact gezocht met de behandelaren van [D (voornaam)] om te overleggen over deze kwetsbare situatie. Behandelaar was deze dag niet aan het werk waardoor er geen overleg kon plaatsvinden.

Bij ons weten wordt een cliënt op een crisisafdeling beoordeeld door een daartoe bevoegde professional alvorens hij naar huis kan. Naar verwachting is beoordeeld dat er geen sprake meer was van acute crisis waardoor [D (voornaam)] weer naar huis mocht. Vertrouwend op de beoordeling van onze collega professionals van GGZ-Centraal en bij gebrek aan mogelijkheden voor overleg heeft [gedaagde sub 1] besloten terug te vallen op de reeds bestaande afspraken; het signaleringsplan en bijbehorende protocollen.

De gehele dag hebben de begeleiders het gedrag van [D (voornaam)] (en daarbij dus ook het telefoontje van [E (voornaam)] ) geplaatst binnen zijn signaleringsplan en het suïcideprotocol. Ondanks de zorgen van [E (voornaam)] , waren er verder geen signalen die wezen op verhoogd suïciderisico. De richtlijnen en regels die opgesteld waren voor de begeleiding van [D (voornaam)] waren leidend voor het handelen van de begeleiders.”

2.12.

Partijen hebben daarna gecorrespondeerd over het verzoek van [eiseres] om inzage in het medisch dossier van GGZ en het behandeldossier van [gedaagde sub 1] van [D (voornaam)] . [gedaagde sub 1] en GGZ hebben aangegeven dat zij die inzage niet kunnen geven vanwege het te respecteren beroepsgeheim.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert [gedaagde sub 1] en GGZ te veroordelen tot:

- afgifte aan [eiseres] van een kopie van het (medisch) dossier van [D (voornaam)] over de periode van27 september 2021 tot en met 22 juni 2022, voor zover dat in verband staat met de zelfdoding en psychische gesteldheid van [D (voornaam)] , en het interne onderzoeksrapport van[gedaagde sub 1] , het signaleringsplan, het crisisplan, de tijdlijn van [gedaagde sub 1] en het intern protocol stappenplan suïcide van [gedaagde sub 1] ;

- hoofdelijke betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.

3.2.

[eiseres] legt primair artikel 7:458a lid 1 BW aan haar vordering ten grondslag. Volgens [eiseres] heeft zij een zwaarwegend belang bij inzage in het medisch dossier van [D (voornaam)] , welk belang het beroepsgeheim van [gedaagde sub 1] en GGZ zou kunnen doorbreken. Subsidiair baseert [eiseres] haar vordering op grond van artikel 843a Rv.

3.3.

[gedaagde sub 1] een GGZ hebben de vordering van [eiseres] , ieder afzonderlijk, gemotiveerd betwist.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het geschil draait om de vraag of [gedaagde sub 1] en/of GGZ [eiseres] inzage moet(en) geven in het behandel dossier/medisch dossier van haar zoon [D (voornaam)] , die is overleden als gevolg van suïcide in de periode dat hij bij [gedaagde sub 1] woonde en onder behandeling stond van GGZ. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. De kantonrechter komt kort gezegd tot de conclusie dat [eiseres] recht heeft op inzage in het medisch dossier bij GGZ, omdat zij daarbij een zwaarwegend belang heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat dit belang door de weigering van GGZ om inzage te geven mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang (artikel 7:458a lid 1, aanhef en onder c BW). De kantonrechter komt ook tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] inzage en/of afschrift van het behandeldossier dient te verstrekken op grond van art. 843a Rv. Hieronder licht de kantonrechter zijn beslissing toe.

Toetsingskader GGZ

4.2.

Tussen GGZ en [D (voornaam)] was sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW. Ingevolge art. 7:457 lid 1 BW jo art. 7:458a lid 1 onder a BW mogen patiëntgegevens - en wel die tot de persoon herleidbaar zijn - in beginsel alleen met toestemming van de patiënt aan een ander worden verstrekt. Van toestemming door [D (voornaam)] is in onderhavig dossier niet gebleken. De geheimhoudingsplicht geldt dus ook ten opzichte van nabestaanden en andere bij een overleden patiënt betrokken personen. Niettemin kunnen nabestaanden een (rechtmatig) belang hebben bij inzage in de medische gegevens van de overleden patiënt. Art. 7:458a BW maakt een uitzondering door aan bepaalde nabestaanden, wettelijk vertegenwoordiger en/of andere derden onder omstandigheden een wettelijk recht tot inzage toe te kennen. Art. 7:458a BW ziet op inzage in en afschrift van het dossier van een overleden patiënt. Hiermee wordt bedoeld het medisch dossier als bedoeld in art. 7:454 BW.

In art. 7:458a BW lid 1, onder b, BW wordt onder meer aan nabestaanden als bedoeld in art. 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) een recht op inzage in het dossier van de overleden patiënt gegeven indien die nabestaande of die persoon een mededeling over een incident op grond van art. 10 lid 3 Wkkgz heeft gekregen. Daarvan is in het onderhavig geval niet gebleken.

Art. 7:458a lid 1 onder c BW biedt nog een andere grond voor doorbreking van het beroepsgeheim die is gelegen in de aanwezigheid van een zwaarwegend belang. Voor een geslaagd beroep moet echter wel aan twee cumulatieve voorwaarden zijn voldaan:

1) Het belang van geheimhouding van informatie uit het medisch dossier moet worden afgewogen tegen het zwaarwegend belang van de persoon die zich hierop beroept. Inzage wordt alleen gegeven wanneer aan de hand van voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk wordt gemaakt dat het zwaarwegende belang geschaad zou kunnen worden;

2) Inzage moet noodzakelijk zijn voor de behartiging van dit zwaarwegende belang.

4.3.

[eiseres] meent dat sprake is van een zwaarwegend belang die doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigt.

Toetsingskader [gedaagde sub 1]

4.4.

Van een geneeskundige behandelingsovereenkomst op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst is in de relatie tussen [D (voornaam)] en [gedaagde sub 1] geen sprake. Dit betekent dat de regeling zoals hierboven onder rechtsoverweging 4.2 is beschreven niet zonder meer van toepassing is. [gedaagde sub 1] bood ondersteuning op grond van de WMO 2015 (rechtsoverweging 2.3). Op grond van artikel 5.3.3 WMO 2015 rust op [gedaagde sub 1] een geheimhoudingsplicht. Ook hier is niet gebleken dat [D (voornaam)] toestemming tot inzage in zijn dossier heeft verstrekt. De WMO 2015 kent ten behoeve van nabestaanden tot inzage in het dossier geen specifieke regeling die ziet op doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Maar ook hier geldt dat de geheimhoudingsplicht niet absoluut is en onder soortgelijke criteria als bij het medisch dossier kan worden doorbroken ten behoeve van nabestaanden. De vordering tot inzage of afgifte dient te worden beoordeeld op grond van art. 843a Rv.

Zwaarwegend belang (artikel 7:458a lid 1 onder c) en rechtmatig belang (artikel 843a BW)

4.5.

Volgens [eiseres] heeft zij een zwaarwegend belang bij inzage in het medisch dossier van GGZ en het behandel dossier van [gedaagde sub 1] van [D (voornaam)] , omdat het vermoeden bestaat van een medische fout aan de zijde van GGZ en een beroepsfout (onzorgvuldig handelen) van [gedaagde sub 1] . Het vermoeden van een medische fout is één van de voorbeelden die in de parlementaire geschiedenis worden genoemd van gevallen waarbij sprake is van een zwaarwegend belang. Aangenomen moet worden dat een dergelijk criterium zich ook uitstrekt tot [gedaagde sub 1] in het kader van beschermd wonen op basis van de WMO 2015.

4.6.

De kantonrechter stelt voorop dat in deze fase van het geding niet van [eiseres] kan worden verlangd om aan te tonen dat sprake was van een medische fout of beroepsfout. Het gaat om het aannemelijk maken van een vermoeden. Met de enkele mogelijkheid van een medische fout of beroepsfout is dat vermoeden niet aannemelijk gemaakt. Er zijn bijkomende feiten of omstandigheden nodig die aanleiding geven om eraan te twijfelen dat de zorg door GGZ en/of [gedaagde sub 1] naar behoren is verleend. Gelet op de wisselwerking (ketensamenwerking) tussen de behandeling door GGZ en de behandeling door [gedaagde sub 1] , die strikt genomen niet los van elkaar kunnen worden gezien, zal het zwaarwegend belang en/of het rechtmatig belang gezamenlijk worden besproken.

4.7.

Zowel het standpunt van GGZ als van [gedaagde sub 1] laat reële vragen open. Die vragen betreffen niet zozeer de behandeling in het algemeen, maar wel of GGZ en [gedaagde sub 1] het suïciderisico in de periode vóór de zelfdoding naar behoren hebben ingeschat, de vrijheden van [D (voornaam)] daarop adequaat hebben afgestemd en op 22 juni 2022 in hun handelwijze (GGZ ontslag uit crisisopname zonder overdracht en [gedaagde sub 1] na terugkeer [D (voornaam)] en waarschuwing [E (voornaam)] ) voldoende rekening hebben gehouden met de mogelijkheid van een aanstaande suïcide. De kantonrechter neemt daarbij mede in aanmerking dat [D (voornaam)] in de maanden daarvóór als suïcidaal is aangemerkt en ook suïcidepogingen heeft ondernomen en ruim een week voor zijn zelfdoding nog op het spoor heeft gestaan en door omstanders met geweld van het spoor is verwijderd en is overgedragen aan de politie, kennelijk voor hem dus een mogelijke gelegenheid voor zelfdoding. In dit licht is ook van belang dat [D (voornaam)] zich in ieder geval op 20 juni 2022 zelf heeft verwond door in zijn nek te snijden en [D (voornaam)] vervolgens is opgenomen bij de crisisopvang van GGZ te [plaats 2] . [D (voornaam)] is vervolgens ontslagen uit de crisisopvang op 22 juni 2022 zonder dat overdracht heeft plaatsgevonden vanuit GGZ. [gedaagde sub 1] heeft toen aanleiding gezien contact te zoeken met de behandelaar van [D (voornaam)] om te overleggen over deze kwetsbare situatie, maar dat overleg heeft niet kunnen plaatsvinden omdat de behandelaar deze dag niet aan het werk was. Als dat zo is bevreemdt dat, omdat mag worden aangenomen dat het de behandelaar van [D (voornaam)] is die besluit tot ontslag. [gedaagde sub 1] zag kennelijk de noodzaak van afstemming met GGZ in, maar GGZ ten onrechte niet. Dat [gedaagde sub 1] vervolgens ervan is uitgegaan dat geen sprake meer was van een acute crisis en dat bij gebrek aan mogelijkheden voor overleg [gedaagde sub 1] heeft besloten terug te vallen op de reeds bestaande afspraken, het signaleringsplan en bijbehorende protocollen is gelet op het bovenstaande wellicht enigszins te begrijpen, maar mogelijk niet juist en komt na de melding van vriendin [E (voornaam)] (“ [D (voornaam)] is van plan om naar het station te gaan. Hij belt nu met mij, maar hij blijft afscheid nemen en dat doet hij gewoonlijk niet.”) en het daarop gevolgde telefoongesprek met [E (voornaam)] in een ander daglicht te staan.

4.8.

Dat het handelen van GGZ en [gedaagde sub 1] vragen oproept vindt naar het oordeel van de kantonrechter ook zijn bevestiging in het rapport van de GGD [....] , waarin [gedaagde sub 1] zelf de basisoorzaken beschrijft. Kenmerkend is daarbij dat [gedaagde sub 1] stelt dat de problematiek van [D (voornaam)] te complex was voor beschermd wonen en dat een klinische behandelsetting bij GGZ was geïndiceerd, waarbij bovendien wordt aangegeven dat dit beeld is bevestigd door de psychiater van GGZ. Ondanks die conclusie is niet opgeschaald naar een klinische setting. Daarnaast stelt [gedaagde sub 1] in het rapport dat van de zijde van GGZ sprake is geweest van wisselend beleid, dat onvoldoende regie is gevoerd op deze complexe casus en dat te weinig afspraken zijn gemaakt over hoe te handelen bij crisis. De GGD zelf concludeert dat gelet op het domein overschrijdende probleem de ketensamenwerking moet worden verbeterd om zodoende de behandeling en begeleiding van de cliënt vorm te geven vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

4.9.

Nu deze vragen niet afdoende zijn beantwoord, is er twijfel of GGZ en [gedaagde sub 1] de zorg aan [D (voornaam)] naar behoren hebben verleend. Omdat de inschatting van de suïcidaliteit van [D (voornaam)] achteraf gezien verkeerd is geweest, ligt naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat [eiseres] worstelt met de vraag waar het is misgegaan en of

[D (voornaam)] wel de juiste behandeling heeft gekregen. Of, als deze twijfel terecht is, de zelfdoding had kunnen worden voorkomen, is daarmee overigens nog niet gezegd. Met de twijfel of GGZ en [gedaagde sub 1] in de periode vóór en op de dag van de zelfdoding de zorg aan [D (voornaam)] naar behoren hebben verleend, acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden een vermoeden van een medische fout en/of beroepsfout voldoende aannemelijk gemaakt.

Aannemelijk is dat dit belang mogelijk wordt geschaad

4.10.

[eiseres] heeft, gelet op het bovenstaande, bovendien aannemelijk gemaakt dat haar belang bij inzage in het medisch dossier van [D (voornaam)] en het behandeldossier van [D (voornaam)] door geheimhouding van de dossiers mogelijk wordt geschaad. Aan de hand van het dossier kan immers inzichtelijk worden hoe de behandeling van [D (voornaam)] eruit heeft gezien, wanneer hij door welke hulpverlener is gezien en of door GGZ en [gedaagde sub 1] adequaat is gehandeld ten aanzien van het suïcide risico. Het beroep van GGZ en [gedaagde sub 1] op geheimhouding staat hieraan in de weg.

Aannemelijk is dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang

4.11.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat inzage in

het medisch dossier en het behandeldossier noodzakelijk is voor de behartiging van haar belang en kan aan dit belang niet op minder belastende wijze worden tegemoetgekomen. Alle vragen die [eiseres] beantwoord wil zien over de behandeling van [D (voornaam)] – zoals bijvoorbeeld de vraag wanneer [D (voornaam)] door een psychiater is gezien en op grond waarvan hij op 22 juni 2022 uit de crisisopvang is ontslagen en in hoeverre het incident van 16 juni 2022 daarbij is betrokken – houden immers verband met de volgtijdelijkheid van de stappen die in zijn behandeling zijn gezet. Het medisch dossier van [D (voornaam)] is de enige informatiebron die daarover duidelijkheid kan verschaffen. GGZ heeft niet onderbouwd dat het belang van [eiseres] ook door andere middelen kan worden behartigd. Dit geldt ook ten aanzien van het dossier bij [gedaagde sub 1] waar het gaat om de vraag op welke wijze met het suïcidale gedrag van [D (voornaam)] is omgegaan op 16 juni 2022 en de wijze waarop daarna en op 22 juni 2022 is geacteerd.

4.12.

Wat partijen in het kader van het zwaarwegend belang over en weer verder nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.

Slotsom

4.13.

De slotsom is dat [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij inzage in het medisch dossier en behandeldossier van [D (voornaam)] , dat dit belang door de weigering van GGZ en [gedaagde sub 1] om inzage te geven mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van de dossiers noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. De vordering is dan ook op deze grond met onderstaande beperking toewijsbaar. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] geldt nog dat niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (art. 843a lid 4 Rv).

Beperking van inzage en afschrift

4.14.

[eiseres] verlangt afschrift van het (medisch) dossier van [D (voornaam)] over de periode van 27 september 2021 tot en met 22 juni 2022, voor zover dat in verband staat met de zelfdoding van [D (voornaam)] en de psychische gesteldheid van [D (voornaam)] alsmede het interne onderzoeksrapport van de [gedaagde sub 1] , het signaleringsplan van [D (voornaam)] , het crisisplan van [D (voornaam)] , de tijdlijn van [gedaagde sub 1] en het intern protocol stappenplan suïcide van [gedaagde sub 1] .

4.15.

Art. 7:458a lid 3 BW schrijft voor:

‘Op grond van dit artikel worden uitsluitend gegevens verstrekt voor zover deze betrekking hebben op de grond waarvoor inzage wordt verleend.’

4.16.

In de wetsgeschiedenis is hierover onder meer opgemerkt (Kamerstukken II, 2018-2019, 34 994, nr. 6, p. 11):

‘Inzage aan de nabestaande wordt alleen verstrekt voor zover dit nodig is om het doel van inzage te verwezenlijken. In geval van een incident zal alleen inzage worden gegeven in het deel van het dossier dat betrekking heeft op het incident. Hiermee wordt recht gedaan aan het evenwicht tussen enerzijds de gerechtvaardigde belangen van nabestaanden om een dossier van een overleden patiënt in te kunnen zien, en anderzijds aan de belangen van de patiënt die met het beroepsgeheim van de hulpverlener worden beschermd.’

4.17.

De kantonrechter wijst erop dat GGZ en [gedaagde sub 1] deze beperking ten aanzien van het geven van inzage of afschrift in acht behoren te nemen. Het belang van geheimhouding mag niet verder geschonden worden dan de wet toelaat. De beperking die art. 7:458a lid 3 BW voorschrijft, brengt mee dat de vordering van [eiseres] tot het verstrekken van afschriften door GGZ niet onverkort toewijsbaar is. Dit geldt analoog ook voor wat betreft de gevraagde stukken van [gedaagde sub 1] . GGZ en [gedaagde sub 1] mogen alleen afschrift verstrekken van gegevens uit het medische dossier en behandeldossier van [D (voornaam)] , die zien op het suïcidale gedrag van [D (voornaam)] voorafgaand aan en op 22 juni 2022, en het onderzoek (nadien) naar de zelfdoding, die in verband staan met de zelfdoding. De kantonrechter is van oordeel dat de gevraagde voorziening over de periode van 27 september 2021 tot en met 22 juni 2022 te ruim is en zal deze beperken tot de periode april 2022 tot en met 22 juni 2022.

4.18.

[gedaagde sub 1] maakt afzonderlijk bezwaar tegen afgifte van het calamiteitenrapport (lees: intern onderzoeksrapport) onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:202). De kantonrechter gaat daaraan voorbij, omdat die casus op een incidentmelding in het kader van art. 10 lid 3 Wkkgz ziet. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. [gedaagde sub 1] maakt verder afzonderlijk bezwaar tegen de verstrekking van het intern protocol stappenplan suïcide, omdat dit geen deel uitmaakt van het dossier van [D (voornaam)] . De kantonrechter gaat hier aan voorbij. [eiseres] heeft nu juist belang bij afgifte van bedoeld protocol om te kunnen toetsen of [gedaagde sub 1] in de periode voorafgaand aan de zelfdoding conform het protocol heeft gehandeld. [gedaagde sub 1] maakt ook bezwaar tegen verstrekking van de tijdlijn, omdat deze onder de geheimhoudingsplicht valt. Wat daar ook van zij (zie bovenstaande overwegingen) [gedaagde sub 1] heeft op 2 februari 2023 aan [eiseres] de toezegging gedaan haar een tijdlijn te verstrekken. Dat heeft zij niet gedaan en zij zal dat alsnog moeten doen. ECLI:NL:RBMNE:2024:5502