Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 261022 concrete aanwijzingen voor vermoeden van wilsonbekwaamheid tzv schenkingen leiden tot inzage in medisch dossier overledene

RBNNE 261022 concrete aanwijzingen voor vermoeden van wilsonbekwaamheid tzv schenkingen leiden tot inzage in medisch dossier overledene

2
De feiten

2.1.
[C] (hierna te noemen: [C] ), geboren op [geboortedatum] en sinds 2004 weduwe van [D] , is op [overlijdensdatum] overleden.

2.2.
[A] is de neef van [C] . Hij is door zijn [C] bij testament van 24 november 2008 benoemd tot executeur-testamentair. [A] heeft deze benoeming aanvaard.

2.3.
Vanaf 2014 woonde [C] in het verpleeghuis [verpleeghuis X] te [plaats] . Op 20 augustus 2015 heeft zij een algemene volmacht afgegeven aan de heer [E] (hierna te noemen: [E] ) voor het beheer van haar financiën.

2.4.
[A] heeft op 11 april 2022 bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht en tot benoeming van dr. [F] , arts te [plaats] (hierna te noemen: [F] ) als deskundige. Het onderzoek is bedoeld om vast te stellen of [C] ten tijde van het ondertekenen van de volmacht op 20 augustus 2015 al dan niet 'compos mentis' kon worden geacht. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd en bij beschikking van 23 september 2023 is [F] als deskundige benoemd.

2.5.
[A] heeft daarnaast aan [B] gevraagd om een afschrift van - dan wel inzage in - het medisch dossier van [C] . [B] heeft dat geweigerd met een beroep op haar medisch beroepsgeheim.

3
Het geschil

3.1.
[A] vordert dat de voorzieningenrechter:
- [B] veroordeelt tot afgifte van het medisch dossier van wijlen mevrouw [C] aan dr. [F] , waaronder primair het gehele medische dossier wordt verstaan doch (subsidiair) in ieder geval de gegevens die nodig zijn voor de beantwoording van de aan dr. [F] voorgelegde onderzoeksvragen zoals geformuleerd in het verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, een en ander onder door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen voorwaarden,
- alles op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [B] daarmee in gebreke blijft na betekening van het vonnis door de rechtbank,
- en met veroordeling van [B] in de kosten van dit geding.

3.2.
[A] heeft aan zijn vordering het volgende - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd. [A] is er in zijn functie als executeur achter gekomen dat op het vermogen van [C] fors is ingeteerd nadat aan [E] de volmacht was verleend.

Het gaat om een bedrag van ongeveer € 300.000,00. Uit het vermogen van [C] zijn onder andere, op basis van afzonderlijke schenkingsovereenkomsten, schenkingen gedaan aan [E] , zijn echtgenote, kinderen en hun partners. [A] vreest dat zijn tante slachtoffer is geworden van financieel misbruik en heeft ernstige twijfels omtrent haar geestelijke vermogens in de periode waarin de betreffende volmacht is verleend en de schenkingen zijn gedaan. [A] is van plan een gerechtelijke procedure te starten om de door of namens zijn tante verrichte rechtshandelingen nietig te laten verklaren dan wel te laten vernietigen. Om in een dergelijke procedure beslagen ten ijs te komen heeft [A] gevraagd om de benoeming van een deskundige die onderzoek zou kunnen uitvoeren naar de geestesvermogens van [C] en haar handelingsbekwaamheid. De inmiddels benoemde deskundige heeft voor het uitvoeren van zijn onderzoek echter het medisch dossier van [C] nodig. Volgens [A] beroept [B] zich ten onrechte en op onjuiste gronden op haar geheimhoudingsverplichting. [A] heeft namelijk een zwaarwegend (financieel) belang bij inzage in het medisch dossier, omdat er naar zijn overtuiging financieel misbruik is gemaakt van zijn tante, en daarnaast zijn er voldoende aanwijzingen om te vermoeden dat [C] reeds ten tijde van haar opname in het verpleeghuis niet langer 'compos mentis' was. [A] heeft diverse medische stukken en verklaringen overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.

3.3.
[B] voert verweer. Volgens haar zijn er onvoldoende aanwijzingen die aannemelijk maken dat [C] wilsonbekwaam was ten tijde van het verlenen van de volmacht (en de daarop volgend gedane schenkingen). Dementie is bijvoorbeeld niet aangetoond. [B] voert verder aan dat de noodzaak ontbreekt voor inzage in het volledige huisartsendossier. [A] heeft niet beargumenteerd wélke informatie uit het huisartsendossier nodig zou zijn voor de beantwoording van de vraagstelling in het kader van het voorlopig deskundigenonderzoek. [B] vermoedt overigens dat het huisartsendossier niet de informatie bevat waar [A] kennelijk naar op zoek is. Bij [verpleeghuis X] wordt ook een (verpleegkundig) dossier over [C] bijgehouden waarin waarschijnlijk meer is te vinden, aldus nog steeds [B] .

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat [A] zijn spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening tot afgifte van het medisch dossier van wijlen zijn [C] voldoende aannemelijk heeft gemaakt gelet op het door de rechtbank gelaste, voorlopig deskundigenonderzoek.

4.2.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de vordering tot afgifte van het medisch dossier van [C] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van die vordering in kort geding gerechtvaardigd is.

De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.

4.3.
Als hoofdregel geldt dat gegevens uit het medisch dossier van een overleden patiënt onder het medisch beroepsgeheim vallen van de hulpverlener. Bij wijze van uitzondering wordt wel inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt verstrekt aan een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang (zie artikel 7:458a aanhef en onder c BW).

4.4.
Niet weersproken is dat [A] in dit geval een zwaarwegend belang heeft bij het verkrijgen van informatie uit het medisch dossier van [C] , namelijk om te onderzoeken of de volmacht en/of de schenkingen kunnen worden aangevochten op de grond dat [C] niet wilsbekwaam was ten tijde van het verlenen/verstrekken hiervan.

4.5.
Inzage wordt vervolgens alleen gegeven wanneer aan de hand van voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk wordt gemaakt dat het zwaarwegende belang mogelijk geschaad zou kunnen worden. In dit geval betekent dit dat er concrete aanwijzingen moeten zijn voor het vermoeden dat [C] wilsonbekwaam was toen zij de volmacht verleende en de daarop volgende schenkingen deed. Anders dan [B] veronderstelt is het daarbij niet vereist dat de wilsonbekwaamheid (bijvoorbeeld door dementie) al (min of meer) vast moet staan. Of er daadwerkelijk sprake is geweest van wilsonbekwaamheid zal immers door [F] in het kader van het voorlopig deskundigenonderzoek beoordeeld worden. De voorzieningenrechter begrijpt dat [B] zich terughoudend opstelt waar het gaat om het doorbreken van haar beroepsgeheim, echter de bewoording “aannemelijk maakt” in artikel 7:458a, sub c BW betekent niet dat [A] in een onmogelijke positie (vicieuze cirkel) gebracht mag worden door van hem te verlangen dat hij op voorhand zodanig aannemelijk moet maken dat [C] wilsonbekwaam was dat dit in wezen op het leveren van bewijs neerkomt. Waar het dus om gaat is dat er voldoende moet zijn aangevoerd om een vermoeden van wilsonbekwaamheid te rechtvaardigen.

4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [A] in dit geval voldoende aanwijzingen naar voren gebracht die een vermoeden van wilsonbekwaamheid rechtvaardigen. In het dossier bevindt zich een brief van een Zwitserse arts uit 2011, een verslag d.d. 5 juni 2019 van een psychologisch consult uit mei 2019 van een GZ-psycholoog, deel uitmakend van het behandelteam Patyna te Sneek, en verklaringen van de voormalige huishoudelijke hulp en de voormalige buurvrouw van [C] . Hieruit komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor dementie (zie de verklaringen van de Zwitserse arts uit 2011 en van de GZ-psycholoog uit 2019) en van een uitgebreide neurocognitieve problematiek tijdens en na de opname van [C] in [verpleeghuis X] (de verklaring van de GZ-psycholoog in 2019). De verklaringen van de voormalige huishoudelijke hulp van [C] en van haar toenmalige buurvrouw sluiten aan bij het beeld dat er twijfel bestaat ten aanzien van de wilsbekwaamheid van [C] . Deze aanwijzingen leveren in de gegeven omstandigheden - mede gelet op de aard en omvang van de schenkingen - een voldoende rechtvaardiging op voor doorbreking van de geheimhoudingsverplichting.

4.7.
[A] heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat inzage in het medisch dossier noodzakelijk is om een mogelijk verband te kunnen leggen tussen de handelingen (de volmacht en/ofschenkingen) zoals die door [C] zijn verricht en haar geestesgesteldheid. Daarbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat de huisarts de eerst aangewezen persoon is om informatie aan te vragen, omdat mag worden aangenomen dat deze fungeert als de spil in het zorgproces rondom een patiënt en omdat alle informatie van andere behandelaars in beginsel bij de huisarts aanwezig is. Mochten er nog gegevens ontbreken, dan kan [A] zich voor de gewenste duidelijkheid over de geestesgesteldheid van [C] zonodig ook nog tot [verpleeghuis X] wenden.

4.8.
Tot slot moet worden beoordeeld welke gegevens uit het medisch dossier moeten worden afgegeven aan [F] . [F] heeft inmiddels in zijn e-mailbericht van 7 oktober 2022 aan de advocaat van [A] medegedeeld dat hij voor zijn onderzoek inzage wenst in het dossier van [C] vanaf 2011 tot aan haar dood in november 2020 en dat hij - indien aanwezig - ook graag "een beoordeling rond 1950 (arts of psycholoog) over psycho-emotionele stoornissen" wil ontvangen. Met dat laatste wordt kennelijk gedoeld op een rapportage (of brief) van professor W.J. Bladergroen die volgens [A] is aangetroffen in de woning van [C] toen die ontruimd werd, maar die is kwijtgeraakt. Met inachtneming van het bericht van [F] zal voorzieningenrechter bepalen dat [B] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het volledige medische dossier van [C] vanaf 2011 tot aan haar overlijden in november 2020 aan [F] moet afgeven, alsmede - voor zover aanwezig - de brief van een arts of psycholoog uit ongeveer 1950 over psycho-emotionele stoornissen bij [C] . Van belang hierbij is dat de voorzieningenrechter niet kan beoordelen wat er wel en niet in het dossier van [B] over [C] beschikbaar is, zodat hierin geen schifting kan worden gemaakt. Daarnaast neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het dossier aan een medisch deskundige zal worden verstrekt, en dat mag worden aangenomen dat deze zorgvuldig met de aan hem toevertrouwde informatie om zal gaan en ervoor zorg zal dragen dat informatie uit het medisch dossier niet onnodig in handen komt van de erven van [C] of van derden.

4.9.
De conclusie op grond van het vorenstaande is dat de vordering van [A] zal worden toegewezen op de wijze zoals hiervoor onder 4.8. is weergegeven.

4.10.
De gevorderde dwangsommen zullen eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan een maximum zal worden verbonden van € 10.000,00.

4.11.
[B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
- betekening oproeping € 125,03
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat 1.016,00

Totaal € 1.455,03 ECLI:NL:RBNNE:2022:4042