Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 190122 Vordering nabestaanden verstrekking medisch dossier; authenticiteit machtiging betwist; vermoeden medische fout onvoldoende onderbouwd

RBOBR 190122 Vordering nabestaanden verstrekking medisch dossier; authenticiteit machtiging betwist; vermoeden medische fout onvoldoende onderbouwd

2
De feiten

2.1.
[eiser] is de zoon van mevrouw [overledene] .

2.2.
De Zorgboog is een zorginstelling die krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) is toegelaten voor de functies persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en behandeling. De Zorgboog biedt onder meer wijk- en gespecialiseerde verpleging bij mensen thuis, (tijdelijk) verblijf en zorg met en zonder behandeling in de verschillende woonzorgcentra en verpleeghuizen. De Zorgboog heeft verschillende locaties, zoals Woonzorglocatie Mariëngaarde te Aarle-Rixtel, Wooncentrum De Pannehoeve te Helmond en Woonzorgboerderijen Zeilberg te Deurne.

2.3.
Op 5 februari 2019 is mevrouw [overledene] , ingetrokken in Woonzorgboerderij Zeilberg. Dit betreft een nevenstichting van De Zorgboog. Tot aan haar 96e levensjaar heeft mevrouw [overledene] zelfstandig gewoond. Vanwege een TIA/herseninfarct is zij begin februari 2019 verhuisd naar voornoemde zorgboerderij.

2.4.
Na een periode van zes maanden is mevrouw [overledene] op [datum] 2019 in de Woonzorgboerderij van De Zorgboog overleden.

2.5.
Op 19 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen nabestaanden van mevrouw [overledene] , waaronder [eiser] , en medewerkers van De Zorgboog om het zorgproces te evalueren. Voorafgaand aan het gesprek heeft begin september 2019 nog een telefoongesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [naam 1] , verpleegkundig specialist bij De Zorgboog, en [eiser] waarin [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij het medisch dossier van mevrouw [overledene] graag wil inzien. [naam 1] heeft aangegeven dat het medisch dossier van mevrouw [overledene] niet verstrekt kan worden wegens de geheimhoudingsplicht.

2.6.
Op 26 november 2019 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen de nabestaanden van mevrouw [overledene] (waaronder [eiser] ) en een aantal medewerkers van De Zorgboog. De Zorgboog heeft toen aangegeven dat de informatie uit het medisch dossier van mevrouw [overledene] niet zou worden gedeeld en dat de schriftelijk gestelde vragen moeilijk te beantwoorden waren.

2.7.
Op 11 mei 2020 is de directie van De Zorgboog door de advocaat van [eiser] aangeschreven met het verzoek tot beantwoording van de openstaande vragen en het verzoek tot verstrekking van het volledige medisch dossier van mevrouw [overledene]. Een document dat volgens [eiser] een kopie van de medische machtiging van mevrouw [overledene] betreft, werd bijgevoegd.

2.8.
Als reactie op de brief is op 12 juni 2020 door de directie van De Zorgboog een persoonlijk gesprek voorgesteld om daarin alle inhoudelijke vragen door te nemen en zo goed mogelijk van een antwoord te voorzien (productie 3 bij dagvaarding). Aangegeven werd ook dat tijdens het gesprek inzage in het medisch dossier zou worden verstrekt aangezien er een machtiging van mevrouw [overledene] aanwezig is.

2.9.
De advocaat van [eiser] heeft op 17 juni 2020 aan De Zorgboog laten weten dat [eiser] kon instemmen met het voorstel tot het voeren van een persoonlijk gesprek onder enkele voorwaarden.

2.10.
Op 6 juli 2020 heeft De Zorgboog via haar advocaat laten weten dat niet aan de voorwaarden zou worden voldaan. Ook heeft De Zorgboog aangegeven dat zij twijfelt aan de echtheid van de machtiging.

2.11.
[eiser] beschikt niet (meer) over een originele machtiging en heeft aangegeven deze niet te kunnen overleggen.

3.
Het geschil en de beoordeling

3.1.
Primair vordert [eiser] op grond van artikel 7:458a lid 1 sub a BW verstrekking van (een afschrift van) het volledige ongecensureerde medisch dossier van mevrouw [overledene] , zoals opgemaakt door De Zorgboog in de periode tussen 5 februari en [datum] 2019, alsmede een schriftelijke beantwoording van de op 11 mei 2020 in de aan De Zorgboog verzonden brief gestelde vragen. Een schriftelijke beantwoording door de Zorgboog ligt reeds klaar, zoals zij stelt, en dit hangt nauw samen met het medisch dossier van mevrouw [overledene] . Bij leven heeft mevrouw [overledene] , schriftelijk, toestemming gegeven aan [eiser] tot inzage en afschrift van het medisch dossier. Dat [eiser] slechts over een kopie beschikt van de machtiging, doet niet ter zake. Mevrouw [overledene] heeft de machtiging op 2 april 2017 ondertekend in het bijzijn van [eiser] . De zus van [eiser] heeft de machtiging bewaard in haar administratie. Bij een verhuizing is de originele machtiging kwijtgeraakt. Het voornoemde wetsartikel vraagt niet om een originele machtiging, aldus nog steeds [eiser] .

3.2.
De Zorgboog stelt dat [eiser] de originele machtiging moet laten zien teneinde inzage in het medisch dossier te krijgen. De Zorgboog heeft twijfels over de echtheid. Het lijkt erop dat er met de machtiging geknoeid is. Het valt nu niet te controleren of niet gewoon een oude handtekening van mevrouw [overledene] in het document is gekopieerd. In de machtiging is de naam van mevrouw [overledene] voorts verkeerd geschreven.

De Zorgboog vraagt zich ook af waarom zij pas in mei 2020 is geconfronteerd met deze machtiging uit 2017. In dit verband wordt erop gewezen dat de desbetreffende machtiging (met datum 2 april 2017) ten tijde van de opname van mevrouw [overledene] in februari 2019 niet ter sprake is gebracht door de familie en derhalve ook niet aan het dossier is toegevoegd. Een dergelijke machtiging moet echter aan het dossier worden toegevoegd. Het had voor de hand gelegen dat de familie van mevrouw [overledene] De Zorgboog direct bij aanvang van de zorgverlening had gewezen op het bestaan van de machtiging, die ten tijde van de opname toch al bijna twee jaar oud was. Na het overlijden van mevrouw [overledene] is de desbetreffende machtiging evenmin ter sprake gekomen. Ook niet nadat [naam 1] begin september 2019 [eiser] telefonisch berichtte dat het medisch dossier van mevrouw [overledene] niet verstrekt kan worden wegens de geheimhoudingsplicht. En ook niet nadat mevrouw [naam 2] , medewerker van De Zorgboog, op 17 december 2019 aan [eiser] doorgaf dat er een schriftelijke verklaring dient te zijn van mevrouw [overledene] om aan de vraag van [eiser] tegemoet te kunnen komen, aldus De Zorgboog.

3.3.
Naar het oordeel van van de rechtbank ontbeert het document dat [eiser] als kopie van de machtiging presenteert, dwingende bewijskracht omdat de kracht van het schriftelijk bewijs ingevolge artikel 160 lid 1 Rv is gelegen in de originele akte. Dat betekent dat het document, waarvan [eiser] stelt dat dat een kopie van de machtiging is, als vrij bewijs dient. Ingevolge artikel 150 Rv rust de stelplicht en de bewijslast van het feit dat mevrouw [overledene] een machtiging heeft gegeven op [eiser] .

3.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting van De Zorgboog, te weinig heeft toegelicht dat daadwerkelijk een machtiging is afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door De Zorgboog geuite twijfels over de authenticiteit van de machtiging terecht. In dat kader overweegt de rechtbank dat het te denken geeft dat een gestelde machtiging tot inzage in het medisch dossier niet met een woonzorgcentrum wordt besproken en dat die machtiging in eerste instantie ook niet wordt gepresenteerd als inzage in het medisch dossier wordt gevraagd door [eiser] , zelfs niet nadat er al discussie over het al dan niet verstrekken van het medisch dossier aan [eiser] is ontstaan. Ook heeft [eiser] niet deugdelijk toegelicht hoe het mogelijk is dat hij een kopie van de machtiging heeft kunnen verstrekken terwijl het origineel naar eigen zeggen kwijt was geraakt. [eiser] heeft veel onduidelijkheid laten bestaan over de gang van zaken omtrent het opmaken van de machtiging. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij zelf de tekst van de machtiging heeft opgesteld en dat mevrouw [overledene] de machtiging heeft ondertekend in zijn bijzijn, maar hij heeft de omstandigheden waaronder dat zou hebben plaatsgevonden naar het oordeel van de rechtbank mede gelet op het gemotiveerde verweer van De Zorgboog onvoldoende nader toegelicht en bovendien in het geheel geen bewijsaanbod gedaan, laat staan een concreet bewijsaanbod, terwijl het wel op zijn weg had gelegen de gang van zaken rondom de verstrekking van de machtiging deugdelijk nader toe te lichten en zo nodig te bewijzen. De rechtbank ziet mede gelet op de summiere toelichting door [eiser] geen reden ambtshalve een bewijsopdracht te geven. Op deze grondslag, de gestelde machtiging, kan om het voorgaande geen vordering op grond van artikel 7:458a lid 1 sub a BW worden toegewezen.

3.5.
Subsidiair vordert [eiser] verstrekking van (een afschrift van) het volledige ongecensureerde medisch dossier van mevrouw [overledene] , zoals opgemaakt door De Zorgboog in de periode tussen 5 februari en [datum] 2019, alsmede een schriftelijke beantwoording van de op 11 mei in de aan De Zorgboog verzonden brief gestelde vragen, op grond van artikel 7:458a lid 1 sub c BW. [eiser] heeft naar eigen zeggen namelijk (1) een zwaarwegend belang dat mogelijk wordt geschaad en (2) inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier van mevrouw [overledene] is noodzakelijk voor de behartiging van dit belang.

3.6.
Er is volgens [eiser] sprake van het vermoeden van een medische fout. Het vermoeden bestaat dat er door De Zorgboog te afwachtend c.q. terughoudend is gehandeld en ook dat aan de familieleden onvoldoende informatie is verstrekt over de gezondheidssituatie van mevrouw [overledene] . [eiser] is van mening dat besluiten vaak ad hoc werden genomen, zonder een gesprek vooraf. Onduidelijk is welk pijnprotocol werd gevolgd en waarom geen duidelijke informatie is gegeven over toediening van morfine. Daarnaast vraagt [eiser] alsmede zijn familie zich af waarom de medicatielijst die bij de intake is doorgenomen niet is nageleefd en spelen er vragen rond de vochttoediening in de warme zomermaanden van 2019. Tot voor de intake bij De Zorgboog zijn [eiser] en zijn familieleden verantwoordelijk geweest voor de medicatie van mevrouw [overledene] . Zij wisten daardoor precies wat voor haar wel en niet werkte. Al een dag na binnenkomst in De Zorgboog werd door familieleden van mevrouw [overledene] verzocht of het gebruik van een bepaald laxeermiddel kon worden gestaakt. Dit werd door de dienstdoende arts geweigerd. Ondanks de nadrukkelijk gemaakte afspraak dat er geen wijzigingen in de medicatie aangebracht zouden worden door De Zorgboog zonder de familie hierover vooraf te informeren ontdekte [eiser] in de daarop volgende maanden dat mevrouw [overledene] andere medicatie slikte dan op de initiële medicatielijst stond opgenomen.

Na een gesprek met De Zorgboog op 4 september 2019 bleef er veel onduidelijkheid bestaan, onder meer over de toegediende medicatie, de zorg rond de incontinentieproblemen van mevrouw [overledene] en het toedienen van vocht in de warme zomer van 2019.

Voor zijn vakantie heeft [eiser] naar eigen zeggen nog op een terras gezeten met zijn moeder. Hij was twee dagen op vakantie toen hij een telefoontje kreeg dat het heel slecht ging. De gezondheidstoestand van mevrouw [overledene] is dus heel snel achteruitgegaan.

Zonder inzage kan de juistheid van het handelen van De Zorgboog niet worden beoordeeld. Inzage in het dossier van mevrouw [overledene] en beantwoording van de gestelde vragen is hiervoor noodzakelijk.

3.7.
Volgens De Zorgboog is hetgeen [eiser] aanvoert onvoldoende om op grond van artikel 7:458a lid 1 sub c BW inzage in het medisch dossier te krijgen. [eiser] spreekt enkel een vermoeden uit van een medische fout en dat is onvoldoende. Het lijkt erop dat hij dit vermoeden slechts uitspreekt om inzage te krijgen. De stellingen over het vermoeden van een medische fout zijn niet onderbouwd. [eiser] maakt dan ook niet met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk dat er sprake is geweest van een medische fout. Het blijft zelfs geheel onduidelijk wat de medische fout precies zou zijn en wat het gevolg is geweest van de vermeende medische fout. Niet uit het oog moet worden verloren dat mevrouw [overledene] een 96-jarige vrouw was die, voordat zij woonachtig werd op een woonlocatie van De Zorgboog, was opgenomen in een hospice na een doorgemaakt CVA. Het toekomstperspectief en welzijn van mevrouw kon redelijkerwijs dan ook niet als optimistisch worden beoordeeld. De zorg was gericht op kwaliteit van leven. De Zorgboog heeft dit ook steeds met [eiser] , mevrouw [zus 1] en mevrouw [zus 2] (zussen van [eiser] ) besproken.

3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen mevrouw [overledene] en De Zorgboog is een zorgovereenkomst gesloten. Op grond daarvan geldt een geheimhoudingsplicht betreffende medische persoonsgegevens. Artikel 7:457 lid 1 BW bepaalt dat de hulpverlener ervoor zorgdraagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW (het medisch dossier) worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Onder anderen worden ook nabestaanden begrepen. Artikel 7:457 BW beoogt niet alleen de patiënt te beschermen maar tevens het algemeen belang dat personen zich tot hulpverleners moeten kunnen wenden zonder beducht te zijn dat hun in vertrouwen verstrekte gegeven kunnen worden verspreid. Uitgangspunt is derhalve dat hulpverleners zich op hun geheimhoudingsplicht kunnen beroepen.

3.9.
Het beroepsgeheim geldt ook na overlijden van de patiënt. Artikel 7:458a lid 1 BW bepaalt echter dat in afwijking van het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 BW de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt verstrekt aan:
a. een persoon ten behoeve van wie de patiënt bij leven toestemming heeft gegeven indien die toestemming schriftelijk of elektronisch is vastgelegd;
b. een nabestaande als bedoeld in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, of een persoon als bedoeld in artikel 465 lid 3, indien die nabestaande of die persoon een mededeling over een incident op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft gekregen;
c. een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.

3.10.
Op grond van artikel 7:458a, lid 1 sub c BW is inzage in het dossier mogelijk als er sprake is van een zwaarwegend belang. De nabestaande moet dit zwaarwegende belang wel aannemelijk kunnen maken. Er worden hoge eisen gesteld aan het verkrijgen van het recht op inzage wegens een zwaarwegend belang. Er moet zijn voldaan aan drie cumulatieve vereisten:
1) er is sprake van een zwaarwegend belang,
2) degene die stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft moet met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad door de geheimhouding van het dossier en
3) diegene moet aannemelijk maken dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang

Het belang van geheimhouding is van zodanig gewicht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat door het beroep van de hulpverlener op zijn beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. Inzage in het medisch dossier om te beoordelen of de overleden patiënt of cliënt steeds de juiste zorg heeft gehad is geen zwaarwegend belang. Een emotioneel belang is op zichzelf ook een onvoldoende zwaarwegend belang om doorbreking van het beroepsgeheim te rechtvaardigen. Ook het belang bij het verkrijgen van gegevens omtrent een eventuele medische fout en het mogelijk tegen de hulpverlener entameren van een aansprakelijkheidsprocedure weegt in beginsel niet op tegen het algemene belang dat met het beroepsgeheim wordt beschermd.

3.11.
Zoals [eiser] ook heeft erkend is de verwerking van het verlies van mevrouw [overledene] geen zwaarwegend belang voor inzage in het medisch dossier als bedoeld in het onderhavige artikellid. Inzage in het medisch dossier om te beoordelen of de overleden patiënt of cliënt steeds de juiste zorg heeft gehad is ook geen zwaarwegend belang als hier vereist.

3.12.
De rechtbank moet dus beoordelen of [eiser] recht heeft op inzage vanwege het vermoeden van een medische fout, aangezien dat het vereiste zwaarwegend belang kan opleveren. De Zorgboog stelt terecht dat een vermoeden van een medische fout wel voldoende moet worden onderbouwd door naar concrete omstandigheden van het specifieke geval te verwijzen. De vraag wanneer het vermoeden voldoende aannemelijk is gemaakt, dient steeds beoordeeld te worden aan de hand van de omstandigheden van het geval.

3.13.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige omstandigheden van het geval niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van het vermoeden van een medische fout.

Daarbij is ten eerste van belang dat het gaat om een vrouw van 96 die na het doormaken van een CVA (beroerte), althans een TIA in een hospice is verzorgd, waarna zij bij de De Zorgboog terecht is gekomen. [eiser] stelt weliswaar in algemene bewoordingen dat het goed ging met mevrouw [overledene] toen zij bij De Zorgboog werd opgenomen, maar dat strookt niet met de onweersproken stelling van De Zorgboog dat de zorg voor mevrouw [overledene] was gericht op kwaliteit van leven en dat het toekomstperspectief van mevrouw [overledene] niet als optimistisch kon worden beoordeeld.

Ook de stelling dat mevrouw [overledene] plotseling, althans snel is overleden – bezien in het licht van voornoemde gezondheidstoestand – is door [eiser] niet deugdelijk toegelicht.

Dat sprake is van een situatie waarin het overlijden ondanks een optimistisch perspectief, plotseling heeft plaatsgevonden is dus onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.

Onduidelijk is verder welk (onjuist) medisch handelen volgens [eiser] vermoedelijk welk gevolg heeft gehad. Op het gebied van toediening van specifieke medicatie en vocht, komt het er op neer dat [eiser] vraagtekens zet bij het handelen van De Zorgboog, maar op dat vlak ontberen de stellingen van [eiser] helderheid over welke toediening (of het uitblijven daarvan) vermoedelijk fout was gelet op de gezondheidstoestand van mevrouw [overledene] en waar dat vermoedelijk toe geleid heeft. En zoals eerder al gememoreerd, is inzage in het medisch dossier om te beoordelen of de overleden patiënt of cliënt steeds de juiste zorg heeft gehad geen zwaarwegend belang. Om inzage te krijgen moet er op voorhand wel een voldoende concreet gemaakt vermoeden zijn van de medische fout.

Ook het feit dat De Zorgboog volgens [eiser] aanwijzingen van de familie van mevrouw [overledene] om bepaalde medicatie (aan de hand van een medicatielijst) al dan niet toe te dienen niet heeft opgevolgd of hen niet (voldoende) heeft geïnformeerd, betekent nog niet dat sprake is van het vermoeden van een medische fout.

Nu om het voorgaande geen sprake is van een zwaarwegend belang als bedoeld in artikel 7:458 lid 1 sub c BW. Is de vordering tot inzage ook op die grondslag niet toewijsbaar.

3.14.
Meer subsidiair vordert [eiser] verstrekking van (een afschrift van) het volledige ongecensureerde medisch dossier van mevrouw [overledene] , zoals opgemaakt door De Zorgboog in de periode tussen 5 februari en [datum] 2019, alsmede een schriftelijke beantwoording van de op 11 mei gestelde vragen, op grond van artikel 843a Rv.

3.15.
De Zorgboog beroept zich (onder meer) op artikel 843a lid 3 Rv en 843a lid 4 Rv en stelt dat deze uitzonderingen aan inzage in de weg staan in dit geval.

3.16.
De vordering is vanwege het beroep van De Zorgboog op artikel 843a lid 3 Rv alleen toewijsbaar voor zover De Zorgboog zich jegens [eiser] niet op haar beroepsgeheim kan beroepen.

3.17.
[eiser] stelt dat De Zorgboog zich niet met succes kan beroepen op haar geheimhoudingsplicht, gelet op het zwaarwegende belang van [eiser] bij inzage in het medisch dossier en het in dat kader door De Zorgboog opgestelde document met antwoorden op de door [eiser] gestelde vragen over het medisch dossier. [eiser] legt aan zijn betoog dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als hij aan zijn subsidiaire vordering ten grondslag heeft gelegd. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat het vermeende zwaarwegende belang onvoldoende is onderbouwd. Met verwijzing naar die overwegingen komt de rechtbank hier tot hetzelfde oordeel, wat inhoudt dat De Zorgboog zich met succes kan beroepen op haar geheimhoudingsplicht en aldus ook op artikel 843a lid 3 Rv. Of aan de vereisten die artikel 843a Rv aan een vordering tot inzage stelt, is voldaan hoeft dus verder niet te worden besproken. De vordering zal om het voorgaande worden afgewezen. ECLI:NL:RBOBR:2022:96