RBOBR 170124 rechtsafslaande auto vs op fietspad, zonder rijbewijs of helm en te hard rijdende motorscooter; na bill. corr. 60% ES
RBOBR 170124 rechtsafslaande auto vs op fietspad, zonder rijbewijs of helm en te hard rijdende motorscooter; na bill. corr. 60% ES
locatie ongeval; Google Maps
2De zaak in het kort
2.1.
[gedaagde] heeft bij een verkeersongeval ernstig blijvend letsel opgelopen. Allianz treedt op als verzekeraar van de bestuurder van de auto die [gedaagde] heeft aangereden. Allianz vraagt de rechtbank om een oordeel over het percentage waarvoor zij aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] . De rechtbank komt tot het oordeel dat het ongeval voor 70% is veroorzaakt door omstandigheden die aan [gedaagde] zijn toe te rekenen. Rekening houdend met de ernstige gevolgen die het ongeval voor [gedaagde] heeft gehad, brengt de rechtbank hierop een correctie aan, door te beslissen dat [gedaagde] niet 70% maar 60% van zijn schade zelf zal moeten dragen. Allianz zal 40% van de schade van [gedaagde] moeten vergoeden.
3De feiten
3.1.
Bij de beoordeling van deze zaak zal de rechtbank onder meer uitgaan van de volgende vaststaande feiten.
3.2.
[gedaagde] is op 28 februari 2011 omstreeks 17:45 uur, terwijl hij met een motorscooter op het fietspad reed, aangereden door een rechtsaf slaande auto, die werd bestuurd door de heer [B] , een verzekerde van Allianz. [gedaagde] was ten tijde van dit ongeval 17 jaar oud. Het ongeval gebeurde in Eindhoven, op de Sartrelaan ter hoogte van de kruising met de Molièrelaan. [gedaagde] heeft daarbij zeer ernstig blijvend letsel opgelopen.
3.3.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de forensisch technische ondersteuning van de politie (productie 7 bij dagvaarding) blijkt onder meer het volgende.
- -
De Sartrelaan is een lange rechte weg met meerdere kruisingen. De rijbaan is van het naastgelegen fietspad gescheiden door een tussenberm van ongeveer 1.70 meter breed met laag struikgewas. Het fietspad is ongeveer 1.80 meter breed en daarnaast ligt een verhoogd trottoir van ongeveer 2.00 meter breed.
- -
De maximumsnelheid in het gebied is 30 km/uur.
- -
Op de kruising van de Sartrelaan met de Molièrelaan is de bestuurder van de auto, van het merk Ford, rechtsaf geslagen. [gedaagde] reed op dat moment op een motorscooter met een duopassagier op de naastgelegen fietsstrook en is in botsing gekomen met de voorzijde van de auto.
- -
De auto is ongeveer 3 meter voorbij het vermoedelijke botspunt tot stilstand gekomen.
- -
Op het trottoir waren voorbij het botspunt krassporen en bandensporen van de motorscooter met een totale lengte van ongeveer 3.20 meter te zien.
- -
Remsporen zijn niet aangetroffen.
- -
[gedaagde] en zijn duopassagier zijn gelanceerd en lagen na het ongeval respectievelijk ongeveer 10.70 meter en 15.50 meter voorbij het botspunt op de grond, beiden zwaargewond.
- -
[gedaagde] lag op het trottoir aan de achterzijde van een paal van een verkeersbord, deze paal stond scheef (naar achteren geknikt) en toonde aan de voorzijde (gezien vanuit de rijrichting van [gedaagde] ) bloedsporen.
- -
De duopassagier lag ook op het trottoir. Hij was over een stenen tuinafscheiding (van Sartrelaan 23 ) geschoven, waarbij een blauwe textielaftekening op het muurtje achterbleef en vier stenen in de tuin achter het muurtje terecht waren gekomen.
3.4.
Over de snelheid waarmee is gereden heeft de politie gerapporteerd:
“Door het ontbreken van remsporen was het voor mij (…) niet mogelijk om een analyse te maken van de door de betrokken bestuurders gereden snelheid.
Gelet op de afstand tussen de vermoedelijke plaats van het ongeval en de plaats van tot stilstand komen van de Ford had deze bestuurder naar alle waarschijnlijkheid de wettelijk toegestane maximum snelheid van 30 km/h niet overschreden. Getuigenverklaringen bevestigden deze veronderstelling.
Gelet op de schade aan het muurtje en de afstand die de motorscooterbestuurder en duopassagier aflegden na de botsing, had de bestuurder van de motorscooter de maximum geldende snelheid van 30 km/h ruimschoots overschreden. Getuigenverklaringen bevestigden ook deze veronderstelling.”
3.5.
Over de motorscooter heeft de politie gerapporteerd:
“De motorscooter was niet voorzien van kunststof beplating en een kentekenplaat. Wij stelden vast dat het niet mogelijk was met de hoorn een geluidssignaal te geven door het ontbreken van de betreffende schakelaar.
Wij zagen aan het uiterlijk van de uitlaat en motor dat dit motorscooter was. Daarna hebben wij de cilinderkop verwijderd om de cilinderinhoud vast te stellen. Na meten en berekenen stelden wij vast dat de cilinderinhoud 120 cm3 bedroeg.
De motorscooter verkeerde rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud ten aanzien van de hoorn. (…).
Voor dit voertuig was geen Nederlands kenteken afgegeven.”
3.6.
Over de oorzaak van het ongeval heeft de politie gerapporteerd:
“De oorzaak van dit ongeval was dat de bestuurder van de Ford, die rechtsaf sloeg, het verkeer (de motorscooter) dat zich op dezelfde weg zich naast dan wel rechts dicht achter hem bevond niet voor liet gaan. De motorscooter reed met veel te hoge snelheid over het fietspad terwijl de bestuurder de rijbaan had moeten volgen met een snelheid van maximaal 30 km/h.”
3.7.
De autobestuurder heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard over de toedracht van het ongeval:
“(…) Ik reed aldaar met een snelheid van 10 km/u omdat ik rechtsaf af wilde slaan de Molièrelaan in. Ik gaf op dat moment richting aan naar rechts, keek in mijn rechter buitenspiegel. Ik keek in mijn buitenspiegel omdat ik ter plaatse bekend ben en er naast deze rijbaan een fietspad gelegen is. Ik keek of er verkeer over deze fietspad aan kwam rijden en ik zag op dat moment niets aan komen rijden. Al vanaf de Granaat reed ik parallel aan deze fietspad en ook toen was daar geen verkeer. Op het moment dat ik naar rechts stuurde om de Molièrelaan in te rijden voelde ik plotseling een klap en zag een scooter met daarop twee jongens door de lucht vliegen. (…) Ik heb mij keurig aan de regels gehouden en heb mij op generlei wijze zodanig gedragen dat mij dit ongeval te verwijten valt. Ik was op dat moment nergens anders mee bezig dan met het verkeer (…). Ik ben ervan overtuigd dat deze jongens met een veel te hoge snelheid reden, althans veel harder dan het verkeer mag op een fietspad. Ik heb voor mijzelf ook niet het idee dat ik dit ongeval had kunnen voorkomen. (…)”
3.8.
De politie heeft zeven getuigen gehoord. Vijf van hen zijn naar eigen zeggen getuige geweest van het ongeval en hebben over de toedracht daarvan het volgende verklaard:
De heer [getuige 1] :
“Op 28 februari 2011 omstreeks 17:40 uur reed ik alleen met mijn personenauto (…) in de Sartrelaan te eindhoven ter hoogte van nummer 23 in de richting van de Diamantring. Ik zag een zwarte personenauto met geblindeerde achterramen mij tegemoet komen rijden. (…) Ik zag tevens op het naastgelegen fietspad een scooter met behoorlijke snelheid mij tegemoet rijden. Hij ging in de zelfde richting als de bestuurder van de eerder genoemde personenauto (…) Ik zag dat de bestuurder van de personenauto rechtsaf wilde slaan de Molièrelaan op. Ik zag dat de voorkant van de scooter de rechter voorzijde van de personenauto raakte (…) Ik schat in dat de personenauto een snelheid van 10 tot 15 kilometer per uur had. Ik schat in dat de scooter een snelheid van 60 tot 70 kilometer per uur had. Ik kan dit goed inschatten omdat ik rij instructeur van beroep ben. (…)”
De heer [getuige 2] :
“Ik reed op maandag 28 februari 2011 omstreeks 17:40 uur op mijn fiets op het noordelijke fietspad aan de Sartrelaan te Eindhoven. (…) Ik zag daar toen uit tegenovergestelde richting twee jongens of mannen op een scooter rijden. Ik vond dat ze vrij hard reden. Ik schat hun snelheid op circa vijftig kilometer per uur. Ik zag dat deze scooter op het andere fietspad reed dan waar ik op reed. Ik zag een zwarte auto in dezelfde richting als de scooter rijden. Ik zag dat deze auto, welke op de rijbaan reed ter hoogte van een zijstraat, rechts af sloeg. Ik zag dat deze zwarte auto vrij langzaam reed en ik zag dat de auto terwijl deze rechtsaf sloeg, tegen de scooter botste welke op dezelfde weg rechtdoor reed. Ik zag dat de bestuurder van de scooter nog probeerde te remmen maar de scooter verminderde niet veel snelheid.(…)”
Mevrouw [getuige 3] :
“Op 28 februari 2011, omstreeks 17:50 uur, reed ik op (…) de Sartrestraat te Eindhoven, komende vanuit de richting Overture en gaande in de richting Granaatstraat. Toen ik ter hoogte van pandnummer 30 reed zag ik dat een donker kleurige auto, op de andere weghelft mij tegemoet reed. Tevens zag ik dat iets achter deze auto, op het fietspad, met dezelfde snelheid een scooter reed. (…). Ik schat dat deze voertuigen ongeveer 40 kilometer per uur reden. Ik zag de klap aankomen. Ik zag dat de bestuurder van de auto, rechtsaf sloeg, de (…) Molièrestraat in. Ik zag dat de scooter tegen de rechter voorzijde van de auto botste. (…). Vermoedelijk heeft de bestuurder niet gekeken voordat hij afsloeg naar rechts.”
Mevrouw [getuige 4] :
“Op 28 februari 2011 omstreeks 17:45 uur was ik met mijn gezin aan het eten in onze woning. Onze woning is gelegen op de hoek van de kruising Sartrelaan met de Jean Racinelaan in Eindhoven. We hebben een raam aan de zijde van de Sartrelaan. Door dit raam kijk je zo op de kruising. Ik hoorde gerem van een brommer en daarna een klap. Ik heb meteen door het raam naar buiten gekeken. Ik zag een persoon door de lucht vliegen. (…)”
De heer [getuige 5] :
“Op maandag 28 februari 2011 omstreeks 17:45 uur liep ik mijn woning uit (…) in de richting van de Sartrelaan te Eindhoven. Toen ik ter hoogte van de hoekwoning, gelegen aan de Molièrelaan 2 was, zag ik een personenauto van links komen aanrijden. (…) Ik zag dat de personenauto de Molièrelaan in wilde rijden. Ik zag dat de personenauto stopte ter hoogte van het fietspad. Ik hoorde dat er een scooter van links kwam aangereden, uit de richting van het Aanschotpark. Ik hoorde dat de scooter veel kabaal maakte en met hoge toeren kwam aangereden. (…) Ik zag dat er twee personen op de scooter zaten. Ik zag dat beide personen geen helm droegen. Ik zag dat de scooter geen licht voerde aan de voorzijde van de scooter. (…) Ik zag dat de scooter heel snel reed. Ik schat de snelheid tussen de 80 en 90 kilometer per uur. Ik kan dit weten omdat ik vaker met mijn vader mee rij op de motor. Ik kan de snelheid goed inschatten en ik kan ook inschatten hoe hard een ander voertuig rijdt. Ik draaide me om, om naar huis te gaan. Ik hoorde een hele harde klap. Ik wist dat het fout boel was (…).”
3.9.
[gedaagde] en zijn duopassagier reden op een motorscooter waarvan de motor een cilinderinhoud had van 120 cc. Daarmee kon een snelheid tot ongeveer 100 kilometer per uur worden bereikt. [gedaagde] had geen motor- of autorijbewijs. [gedaagde] en zijn duopassagier droegen geen helm ten tijde van het ongeval. De motorscooter was afkomstig uit Duitsland, had geen kentekenplaat en er was geen Nederlands kenteken voor afgegeven.
3.10.
Na het ongeval is [gedaagde] naar het ziekenhuis overgebracht, waar onder meer een groot aantal fracturen en ernstig hersenletsel is gebleken. Hij is langdurig opgenomen geweest op de IC en was comateus. Nadat er langzaam een bewustzijn kwam, is [gedaagde] op 25 juli 2011 - vijf maanden na het ongeval - ‘bewust’ verklaard. [gedaagde] heeft aan het ongeval zeer ernstige lichamelijke en cognitieve beperkingen overgehouden. Hij is levenslang volledig zorgafhankelijk en rolstoel gebonden. De ouders van [gedaagde] hebben zijn verzorging op zich genomen. Zij ontvangen daarvoor een PGB.
3.11.
In verband met het ongeval is de bestuurder van de auto bij mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 26 maart 2013 strafrechtelijk veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van een maand met een proeftijd van een jaar. Tegen het strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.12.
De auto die [gedaagde] heeft aangereden was voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz.
3.13.
Allianz heeft tegenover de duopassagier van [gedaagde] aansprakelijkheid erkend en heeft schadevergoeding aan hem betaald (op grond van de schuldloze derde regeling). Allianz kan daarvoor geen regres nemen op de WAM-verzekeraar van de motorscooter omdat deze niet was verzekerd.
3.14.
Allianz heeft aan [gedaagde] vooralsnog € 125.000,- aan voorschotten op de schadevergoeding betaald. Tot een definitieve schadeafwikkeling is het nog niet gekomen.
4Het geschil
4.1.
Allianz vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] 75%, althans 60% van zijn schade als gevolg van het ongeval van 28 februari 2011 zelf dient te dragen.
4.2.
Allianz voert hiervoor kort gezegd het volgende aan.
De autobestuurder is weliswaar strafrechtelijk veroordeeld in verband met het ongeval, maar hem kan geen verwijt worden gemaakt van het ontstaan van het ongeval. Het was het (verkeers)gedrag van [gedaagde] dat in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, omdat:
- -
hij de toegestane snelheid van 30 km per uur ernstig heeft overschreden,
- -
hij zonder geldig rijbewijs reed (in strijd met artikel 107 WVW),
- -
hij met een motorscooter op het fietspad reed in plaats van op de rijbaan (in strijd met artikel 10 lid 1 RVV),
- -
hij op een opgevoerde motorscooter reed, die in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde en niet was toegelaten op de openbare weg (in strijd met artikel 5.1.1. Regeling voertuigen en artikel 36 WVW), en
- -
hij niet in staat was zijn motorscooter tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien (in strijd met artikel 19 RVV).
De (verkeers)fouten van [gedaagde] hebben ook bijgedragen aan de ernst van het letsel en de omvang van de schade, omdat hij met hoge snelheid reed waardoor de impact groot was, en geen veiligheidshelm droeg (in strijd met artikel 60 RVV).
Hoewel sprake is van ernstig letsel bij [gedaagde] is er geen reden om uit overwegingen van billijkheid te komen tot een aanpassing van de causale verdeling, omdat de bestuurder van de auto in feite geen enkel verwijt valt te maken van de door hem gemaakte voorrangsfout, terwijl [gedaagde] verschillende ernstige verwijten kan worden gemaakt. Allianz verwijst hiervoor naar jurisprudentie.
Allianz baseert haar stellingen niet alleen op de processen-verbaal van de politie, maar ook op de resultaten van een in haar opdracht uitgevoerd onderzoek door Ongevallen Analyse Nederland (OAN).
4.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Allianz, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Allianz, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Allianz in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagde] voert samengevat het volgende verweer.
Allianz heeft geen belang bij deze procedure (artikel 3:303 BW) omdat zij geen poging heeft gedaan om de schade in onderling overleg af te wikkelen.
De schade moet volledig door Allianz worden voldaan omdat:
- -
vaststaat dat de autobestuurder een voorrangsfout heeft gemaakt, in verband waarmee hij onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld wegens schending van de artikelen 5 en 6 WVW, waarmee ook in de civiele procedure vaststaat dat de autobestuurder volledig schuld had aan het ongeval (artikel 161 Rv);
- -
de autobestuurder beter had moeten kijken voordat hij afdraaide naar rechts, dan had hij [gedaagde] kunnen waarnemen;
- -
de auto geblindeerde achterramen had, waardoor de bestuurder waarschijnlijk minder uitzicht had naar rechts en [gedaagde] niet heeft waargenomen, wat aan de autobestuurder mag worden verweten;
- -
de autobestuurder het geluid had moeten horen wat de motorscooter produceerde (deze maakte het nodige lawaai omdat hij was opgevoerd);
- -
niet vaststaat dat de auto slechts 10 km per uur zou hebben gereden: één van de getuigen heeft verklaard dat de auto en de scooter 40 km per uur reden;
- -
niet vaststaat dat [gedaagde] met zijn scooter 60 tot 70 km per uur zou hebben gereden: met welke snelheid is gereden is niet door technisch onderzoek vastgesteld, de getuigenverklaringen zijn subjectief en door de herrie die de scooter maakte kan bij hen de onterechte indruk zijn gewekt dat hij reed met hoge snelheid;
- -
uit het politieonderzoek niet is gebleken dat de gebreken aan de motorscooter van invloed zijn geweest op de aanrijding of de gevolgen daarvan en [gedaagde] beschikte over een (bromfiets)rijbewijs.
[gedaagde] wijst erop dat de duopassagier niet als getuige is gehoord door de politie, hoewel hij nauw bij de aanrijding betrokken was. [gedaagde] merkt op dat het zogenaamde AON-rapport dat door Allianz is overgelegd vaag en onjuist is.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5De beoordeling
Allianz heeft voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW
5.1.
Volgens [gedaagde] heeft Allianz geen voldoende belang als vereist in artikel 3:303 BW. [gedaagde] stelt dat Allianz de schade al lang had kunnen en moeten afwikkelen.
5.2.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Vaststaat dat het ongeval heeft geleid tot omvangrijke schade voor [gedaagde] , en dat de standpunten van partijen ver uiteen liggen voor wat betreft de vraag welk deel van de totale schade Allianz moet vergoeden. Uit de toelichting die Allianz in de dagvaarding heeft gegeven volgt dat dit een van de oorzaken is geweest voor het vastlopen van eerdere gesprekken over de schadeafwikkeling. Ook is [gedaagde] een aantal keren gewisseld van belangenbehartiger en heeft zijn vader een tijd lang zijn belangen behartigd. Mede door deze wisselingen duurt de schadeafwikkeling al lange tijd. Bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagde] aangegeven graag een oordeel te ontvangen van de rechtbank over het percentage aansprakelijkheid van Allianz. Partijen zijn het er over eens dat duidelijkheid op dat punt nodig is om te kunnen komen tot een volgende stap in de schadeafwikkeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat Allianz een voldoende belang heeft bij de door haar ingestelde vordering. Het beroep van [gedaagde] op artikel 3:303 BW slaagt niet.
Allianz is aansprakelijk
5.3.
Het staat vast dat de bestuurder van de door Allianz verzekerde auto geen voorrang heeft verleend aan [gedaagde] . De autobestuurder is in verband hiermee onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld door de kantonrechter. Dat, zoals Allianz stelt, aan de bestuurder een veel mildere straf is opgelegd dan gebruikelijk volgens de destijds geldende richtlijnen bij een ongeval met zwaar lichamelijk letsel, neemt niet weg dat met het onherroepelijk geworden vonnis wel vaststaat dat door de bestuurder een verkeersfout is gemaakt. Daarvan moet in deze civiele procedure ook worden uitgegaan.
5.4.
De bestuurder heeft dus een voorrangsfout gemaakt en in verband daarmee is Allianz aansprakelijk voor het ongeval en gehouden tot betaling van schadevergoeding. Dat is overigens ook niet in geschil. Allianz bepleit in haar dagvaarding wel dat de bestuurder van de auto geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de gemaakte voorrangsfout, maar Allianz vraagt de rechtbank niet hieraan het gevolg te verbinden dat Allianz niet aansprakelijk is. Allianz vraagt de rechtbank voor recht te verklaren dat [gedaagde] 75% althans 60% van zijn schade zelf moet dragen. Dat impliceert dat Allianz aansprakelijkheid erkent.
Gedrag van [gedaagde] heeft voor 70% bijgedragen aan ontstaan van ongeval en schade
5.5.
Door Allianz is een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [gedaagde] , als bedoeld in artikel 6:101 BW, vanwege kort gezegd zijn gevaarzettende gedrag wat eraan heeft bijgedragen dat het ongeval is gebeurd en tot ernstig letsel heeft geleid.
5.6.
De regeling van artikel 6:101 BW houdt in dat wanneer de schade die [gedaagde] lijdt mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [gedaagde] zelf kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht van Allianz wordt verminderd, door de schade over [gedaagde] en Allianz te verdelen naar de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaan van de schade hebben bijgedragen (de zogenaamde causaliteitsverdeling).
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van deze causaliteitsverdeling aan de door Allianz als productie 10 overgelegde ‘aantekeningen van AON’ geen zwaar gewicht toekomt. Uit deze productie 10 blijkt onder meer niet door wie het document is opgesteld, wat de vraagstelling was, van welke datum het document is en of het document meer inhoud bevat dan hier is weergegeven. Gezien deze onduidelijkheid over de afkomst en inhoud van dit stuk, kan Allianz zich daar niet met succes ten nadele van [gedaagde] op beroepen.
5.8.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval reden om aan te nemen dat de schade van [gedaagde] voor 70% het gevolg is van omstandigheden die aan [gedaagde] zelf zijn toe te rekenen. De rechtbank zal dat hier toelichten.
5.9.
Vaststaat dat [gedaagde] reed op een voertuig dat was voorzien van een motor met een cilinderinhoud van 120 cc, een motorscooter, waarmee hij niet op het fietspad mocht rijden. [gedaagde] had op de rijbaan moeten rijden.
5.10.
Vaststaat dat [gedaagde] met een ruimschoots hogere snelheid reed dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. De forensisch technische ondersteuning van de politie heeft dit geconstateerd in het proces-verbaal van bevindingen aan de hand van gegevens over de vele meters die [gedaagde] en de duopassagier nog hebben afgelegd na de botsing en de beschadiging aan de tuinmuur die daarbij is ontstaan. Vier getuigen die het ongeval hebben zien gebeuren hebben verklaard over de snelheid waarmee [gedaagde] naar hun inschatting reed. Die verklaringen lopen nogal uiteen en aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat het harde geluid dat de motorscooter maakte mogelijk de indruk wekte dat harder werd gereden dan feitelijk het geval was. Dit neemt niet weg dat deze vier getuigen zonder uitzondering een (veel) hogere snelheid hebben genoemd dan 30 kilometer per uur. Deze getuigen waren allen niet zelf bij het ongeval of bij een van de partijen betrokken. Een van de getuigen, de heer [getuige 1] , was bovendien rij-instructeur van beroep en de rechtbank acht het aannemelijk dat deze getuige - die de snelheid van de motorscooter inschatte op 60 tot 70 kilometer per uur - meer dan gemiddeld in staat is een goede inschatting van de snelheid te maken. [gedaagde] betwist dat hij 60 tot 70 kilometer per uur zou hebben gereden, zoals Allianz stelt, maar heeft dit niet onderbouwd. [gedaagde] heeft zelf niet kunnen verklaren hoe snel hij reed. Hij heeft geen enkele herinnering aan het ongeval en aan wat daaraan voorafging.
Gelet op de bevindingen van de politie over de plaats waar [gedaagde] en zijn duopassagier na de botsing terecht zijn gekomen, de verklaringen van de getuigen, en het ontbreken van een gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , kan er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat [gedaagde] reed met een snelheid van 60 tot 70 kilometer per uur, of althans ruimschoots sneller dan de ter plaatse toegestane 30 kilometer per uur.
5.11.
Vaststaat dat [gedaagde] niet beschikte over een rijbewijs dat nodig was om op de motorscooter te mogen rijden. [gedaagde] beschikte naar eigen zeggen slechts over het theorie-examen voor het bromfietsrijbewijs. Er is dan ook alle reden om te betwijfelen of [gedaagde] beschikte over de capaciteiten en vaardigheden die nodig zijn om een scooter met een zo zware motor te besturen en beheersen, en om zich daarmee in het verkeer te begeven. In dit verband merkt de rechtbank op dat een van de getuigen heeft verklaard dat [gedaagde] zou hebben geprobeerd te remmen, maar weinig vaart zou hebben geminderd. Remsporen zijn niet aangetroffen. Dat kan er op wijzen dat het niet lukte om stevig te remmen omdat de remmen niet of onvoldoende waren aangepast op de grote motorinhoud van de scooter, zoals Allianz stelt maar overigens niet onderbouwd. Het kan er ook op wijzen dat [gedaagde] onvoldoende beheersing had over de motorscooter om op een goede manier krachtig te kunnen remmen. Op de zitting heeft zijn vader verklaard dat het niet de motorscooter van [gedaagde] was. [gedaagde] en zijn vader weten niet (meer) van wie de motorscooter was. Ook is niet duidelijk geworden of [gedaagde] bekend was met het gebruik ervan.
5.12.
Vaststaat dat [gedaagde] in strijd met de geldende regels geen helm droeg ten tijde van het ongeval. Het letsel van [gedaagde] bestond - naast veel ander letsel - onder andere uit ernstig schedel/hersenletsel met langdurige (maandenlange) bewustzijnsvermindering.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor besproken aan [gedaagde] toe te rekenen risicovolle omstandigheden - het met te hoge snelheid rijden, over het fietspad in plaats van over de rijbaan, zonder rijbewijs en zonder een helm te dragen - er in belangrijke mate aan hebben bijgedragen dat het ongeval is gebeurd en dat [gedaagde] daarbij zulk ernstig letsel heeft opgelopen. De hoge snelheid waarmee [gedaagde] reed verhoogde de kans dat de bestuurder van de auto hem niet tijdig zou zien of zijn snelheid verkeerd zou inschatten. Bij deelname aan het verkeer moet je er weliswaar rekening mee houden dat andere deelnemers zich mogelijk niet helemaal aan de regels houden, maar met een zo forse snelheidsovertreding door een motorscooter op het fietspad hoefde de bestuurder van de auto in redelijkheid geen rekening te houden. De hoge snelheid van de motorscooter leidde er bovendien toe dat [gedaagde] niet tijdig kon remmen om een aanrijding te voorkomen. De hoge botssnelheid heeft bijgedragen aan de ernst van de verwondingen van [gedaagde] , net als het niet dragen van een helm. In dit verband verwijst de rechtbank naar het medisch advies dat door Allianz is overgelegd als productie 11, waarin medisch adviseur [C] aangeeft dat het dragen van een helm zeker een positieve invloed had gehad op de ernst van het opgelopen schedel/hersenletsel. Doordat [gedaagde] niet beschikte over een rijbewijs ontbraken het benodigde verkeersinzicht en gebruikservaring die nodig zijn om een motorscooter veilig te kunnen berijden.
5.14.
Vaststaat ook dat een kenteken voor de motorscooter ontbrak, en dat de motorscooter in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde (de hoorn deed het niet), zoals Allianz aanvoert. Dat deze omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval of de schade, is echter niet gesteld of gebleken. Deze omstandigheden kunnen hier dan ook buiten beschouwing blijven.
5.15.
De rechtbank overweegt dat het ontstaan van het ongeval en de schade ook voor een deel het gevolg is geweest van omstandigheden die aan de bestuurder van de auto moeten worden toegerekend. Vaststaat immers dat de bestuurder ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan de motorscooter. Uit de door Allianz overgelegde aantekeningen van OAN begrijpt de rechtbank dat op het moment dat de bestuurder besliste om af te slaan de motorscooter in zijn rechter buitenspiegel zichtbaar moet zijn geweest, en dat de motorscooter kort voor de botsing voor de bestuurder zichtbaar was door over de rechterschouder te kijken. Als de bestuurder de snelheid van de motorscooter had herkend, had hij het ongeval kunnen vermijden, zo staat in de aantekeningen van OAN. Dit geldt voor beide scenario’s die zijn onderzocht (auto en scooter rijden respectievelijk 15 en 60 km/uur, of 10 en 70 km/uur). De bestuurder heeft evenwel verklaard dat hij [gedaagde] niet heeft gezien in zijn buitenspiegel. Dat de bestuurder over de rechterschouder heeft gekeken alvorens hij rechtsaf is geslagen en het fietspad opreed, is niet gesteld of gebleken. Dat hij kennelijk niet goed heeft gekeken kan de autobestuurder worden toegerekend.
5.16.
Andere causale omstandigheden die aan de bestuurder van de auto moeten worden toegerekend zijn er naar het oordeel van de rechtbank niet. Dat de geblindeerde achterramen van de auto het zicht van de bestuurder hebben belemmerd, is door [gedaagde] niet onderbouwd en acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank ziet ook onvoldoende grond om aan te nemen dat de motorscooter van [gedaagde] zoveel lawaai maakte dat de bestuurder van de auto hem moet hebben opgemerkt, zoals [gedaagde] stelt maar niet verder onderbouwt. De rechtbank acht aannemelijk dat de autobestuurder bij het afslaan niet (veel) sneller reed dan 10 kilometer per uur, zoals de bestuurder en ook getuigen hebben verklaard. Een van de getuigen heeft weliswaar verklaard dat de auto ongeveer 40 kilometer per uur reed, maar uit die verklaring blijkt niet dat dit de snelheid zou zijn waarmee de auto rechtsaf is geslagen. Tot slot staat vast dat de bestuurder zijn richtingaanwijzer heeft gebruikt bij het rechtsaf slaan.
5.17.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande een causale verdeling volgt van 70% aan [gedaagde] en 30% aan de autobestuurder (en Allianz).
[gedaagde] moet 60% van zijn schade zelf dragen
5.18.
Op grond van de twee laatste zinsdelen van artikel 6:101 lid 1 BW kan de rechtbank bepalen dat een andere verdeling van de schade moet plaatsvinden dan op basis van causaliteit, omdat de billijkheid een andere verdeling eist, vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of vanwege andere omstandigheden van het geval.
5.19.
Door [gedaagde] is geen uitdrukkelijk beroep gedaan op deze billijkheidscorrectie, maar de rechtbank ziet niettemin reden voor een dergelijke correctie in het voordeel van [gedaagde] . Die redenen zijn gelegen in de ernstige gevolgen die het ongeval voor [gedaagde] heeft gehad en ook in de toekomst zal hebben. [gedaagde] was pas 17 jaar oud toen het ongeluk in 2011 gebeurde, hij was tweedejaarsstudent aan het ROC (juridische opleiding), en heeft zulk ernstig letsel opgelopen bij het ongeval dat hij maandenlang opgenomen is geweest in het ziekenhuis en een revalidatiecentrum, en vervolgens thuis nog langdurig heeft moeten revalideren. Jarenlang heeft hij thuis in de woonkamer op bed gelegen, waar hij volledig is verzorgd door zijn ouders. Hij woont nog altijd bij zijn ouders, waar nu door de gemeente een unit in de tuin is geplaatst met een slaapkamer en badkamer voor [gedaagde] . Er is sprake van een medische eindsituatie waarin hij nog altijd veel lichamelijke en cognitieve beperkingen ondervindt die hem op alle gebieden ernstig beperken. Hij is rolstoelgebonden, kan zeer beperkt communiceren en voor zijn verzorging is en blijft hij volledig afhankelijk van anderen.
5.20.
De rechtbank ziet op billijkheidsgronden reden voor een correctie die meebrengt dat [gedaagde] niet 70% maar 60% van zijn schade zelf zal moeten dragen.
Partijen dragen ieder de eigen kosten van deze procedure.
5.21.
Allianz heeft in de dagvaarding uitdrukkelijk aangegeven dat zij gezien de ernst van de zaak afziet van het vorderen van een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
De door [gedaagde] gevraagde proceskostenveroordeling van Allianz is niet toewijsbaar omdat [gedaagde] in deze procedure grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. Partijen zullen daarom ieder de eigen kosten van deze procedure moeten dragen. ECLI:NL:RBOBR:2024:129