Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba 171115 nabestaanden van door arrestatieteam gedode persoon vorderen schadevergoeding; bevoegdheid civiele rechter
- Meer over dit onderwerp:
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba 171115 nabestaanden van door arrestatieteam gedode persoon vorderen schadevergoeding; bevoegdheid civiele rechter
2 De beoordeling
2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1
Geïntimeerde 1 is de echtgenote van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Geïntimeerde 2 is de moeder van het minderjarige kind dat zij in dit geding vertegenwoordigt. [slachtoffer] was de vader van dat kind.
2.1.2
Op 22 februari 2012 is [slachtoffer] in Aruba gedood door kogels die afkomstig waren uit het/de dienstpisto(o)l(en) van een of meer leden van het arrestatieteam van het Korps Politie Aruba.
2.1.3
Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de hoofdofficier van justitie van Aruba aan de consul van Colombia de toedracht van de gebeurtenis van 22 februari 2012 als volgt omschreven:
"Door de Unit Georganiseerde Criminaliteit van het Korps Politie Aruba is uitvoering gegeven aan een rechtshulpverzoek vanuit de Verenigde Staten.
Het rechtshulpverzoek hield in, dat er een ontmoeting zou zijn tussen een agent van de DEA en een persoon W.G.H.-A., waarbij een drugstransactie zou plaatsvinden.
Op 22 februari 2012 vond de ontmoeting plaats op het terrein van Renaissance Market Place bij restaurant Casa Tua. Toen het vermoeden bestond, dat de leveranciers van de verdovende middelen met een Daihatsu waren gearriveerd, werd overgegaan tot aanhouding van W.G. H.-A. Deze bevond zich op dat moment bij restaurant Casa Tua.
Gelijktijdig gingen andere leden van het Arrestatieteam over tot aanhouding van de personen in de Daihatsu. Bij de benadering van deze Daihatsu werden helaas de twee inzittenden gedood.
(...)"
In deze brief heeft de hoofdofficier van justitie gemotiveerd te kennen gegeven dat het Openbaar Ministerie van Aruba niet voornemens is een nader strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de betrokken leden van het arrestatieteam.
2.2
In dit geding heeft het GEA voor recht verklaard dat het Land op 22 februari 2012 onrechtmatig heeft gehandeld en het Land veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.3
Het Land heeft verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep. Hoewel [geïntimeerden ] er wellicht verstandig aan doen om de schadestaatprocedure niet in te stellen voordat op dit hoger beroep is beslist, kan niet gezegd worden dat het Land een zo zwaarwegend belang bij uitstel van de aanvang van de schadestaatprocedure heeft dat het Hof [geïntimeerden]de mogelijkheid moet ontnemen om alvast een schadestaatprocedure te beginnen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Indien [geïntimeerden] ertoe besluiten om de schadestaatprocedure alvast te beginnen en niet wensen mee te werken aan aanhouding van die procedure, kan het Land de rechter in de schadestaatprocedure verzoeken het in die procedure te wijzen vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4
Ambtshalve stelt het Hof het volgende aan de orde.
2.5
In HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5622, NJ 2011/254, heeft de Hoge Raad in een Curaçaose zaak als volgt overwogen:
"5.5.2 In aanmerking nemende dat de politieambtenaren en de VKC-ers het voornemen hadden [verzoeker] staande te houden of aan te houden, heeft het hof geoordeeld dat het gestelde op [verzoeker] toegepaste geweld in zodanig verband staat met de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel dat de vordering van [verzoeker] ingevolge art. 182 SvNA is uitgesloten.
Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van de betekenis van het begrip 'toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel' als bedoeld in de art. 178-182 SvNa. Schade die door een verdachte is geleden als gevolg van handelingen die zijn gepleegd met het oog op of in verband met de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, ook al is de uitvoering van het dwangmiddel niet voltooid, vallen onder de reikwijdte van deze regeling.
Blijkens de [...]wetsgeschiedenis strookt deze uitleg met het door de wetgever beoogde ruime toepassingsbereik van deze bepalingen op gevallen van rechtmatig en onrechtmatig strafvorderlijk optreden en sluit het aan bij de strekking van deze bepalingen vorderingen van burgerlijk recht uit te sluiten omdat de strafvordering over eigen en legitieme criteria beschikt om de kwestie van de schadevergoeding zelfstandig te regelen."
2.6
Het Wetboek van Strafvordering van Aruba (hierna: Sv-A) kent in de art. 178-192 een gelijkluidende regeling als aan de orde was in voornoemde Curaçaose zaak. In die zaak werd de vordering ingesteld door de beschotene zelf, terwijl in de onderhavige zaak de beschotene is overleden en de vordering is ingesteld door zijn echtgenote en de moeder van zijn kind. Naar voorshands oordeel van het Hof is dat geen relevant verschil, omdat ook degene die ten gevolge van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel recht op schadevergoeding heeft op de voet van art. 6:108 BW, moet worden aangemerkt als degene die schade heeft geleden ten gevolge van de toepassing van een strafvordering dwangmiddel als bedoeld in art. 182 Sv-A. Dit strookt niet alleen met de wettekst (zie ook art. 179 lid 3 Sv-A), maar ook met de Memorie van Toelichting, waarin is vermeld:
"Niet alleen de verdachte, maar eenieder die schade heeft geleden, heeft in principe aanspraak op schadeloosstelling. De uitbreiding van de kring van gelaedeerden doet recht aan de gerechtvaardigde belangen van de niet-verdachten (bijv. een derde bij wie huiszoeking is gedaan, een getuige die ten onrechte blijkt te zijn gegijzeld, een bedreigde getuige ten aanzien van wie te grote risico's zijn genomen, het slachtoffer van een delict dat aanvankelijk als verdachte was aangemerkt, de niet-verdachte bij wie voorwerpen in beslag zijn genomen - voor zover deze langs de geëigende beklagprocedure geen verhaal kan zoeken -, de niet-verdachte wiens privacy mede is geschonden door het afluisteren van een verdachte). Het strafproces kan als een autonoom systeem worden gezien, waarbinnen de schending van rechtsbetrekkingen tussen alle burgers die van enig strafrechtelijk ingrijpen schade hebben ondervonden, dient te worden vereffend. Dit uitgangspunt verzet zich ertegen, dat gelaedeerden alleen via een civielrechtelijke procedure genoegdoening zouden kunnen zoeken." (MvT, Hoofdstuk 2, art. 176-179).
2.7
Mogelijkerwijs geldt dat de enkele omstandigheid dat de leden van het arrestatieteam voornemens waren de personen in de Daihatsu aan te houden, niet een "zaak" in de zin van art. 179 lid 1 Sv-A heeft doen aanvangen, zodat die niet-aangevangen zaak ook niet is beëindigd en die niet-aangevangen zaak evenmin de in die wetsbepaling genoemde termijn van drie maanden heeft doen aanvangen en verstrijken. Het is echter niet aan de civiele rechter om dit te beoordelen.
2.8
De zaak wordt naar de rol verwezen om het Land in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de rov. 2.5-2.7, waarna [geïntimeerden] in de gelegenheid zullen worden gesteld zich bij antwoordakte uit te laten. ECLI:NL:OGHACMB:2015:65