Hof Amsterdam 060218 opwerpen incident (vrijwaring) i.p.v. cva heeft niet te gelden als misbruik van procesrecht
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 060218 opwerpen incident (vrijwaring) i.p.v. cva heeft niet te gelden als misbruik van procesrecht
2 Beoordeling
2.1
De zaak stond op de rol van de rechtbank van 8 februari 2017 voor het nemen van een conclusie van antwoord. [appellant sub 2] heeft uitstel verzocht, maar dit uitstel is geweigerd (na bezwaar van de zijde van [Y] ). Vervolgens heeft [appellant sub 2] op 8 februari 2017 geen conclusie van antwoord genomen, maar een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [Y] heeft daarop betoogd dat aan [appellant sub 2] akte niet-dienen moest worden verleend ter zake van de conclusie van antwoord. Nadat eerder uitstel was geweigerd voor het nemen van de conclusie van antwoord zou [appellant sub 2] proberen alsnog uitstel te bewerkstelligen door een incident op te werpen. Volgens [Y] heeft [appellant sub 2] misbruik van procesrecht gemaakt.
2.2
Bij rolbeslissing van 15 februari 2017 heeft de rechtbank aan [appellant sub 2] akte niet-dienen verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord. Zij heeft daartoe overwogen dat [appellant sub 2] , hoewel negatief was beslist op haar verzoek om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord, op de daartoe aangewezen roldatum geen conclusie van antwoord had genomen maar in plaats daarvan een incident had opgeworpen, strekkende tot oproeping van [Y] en [Y] in persoon in vrijwaring. Onder verwijzing naar artikel 133 Rv in samenhang met artikel 1.7 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken, heeft de rechtbank geoordeeld dat aan [appellant sub 2] akte niet-dienen moet worden verleend.
2.3
[appellant sub 2] heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en de rechtbank verzocht deze te herzien. [appellant sub 2] heeft gesteld dat de rechtbank een juridische misslag heeft begaan door akte niet-dienen te verlenen aangezien [appellant sub 2] een incident tot vrijwaring had opgeworpen, welk incident vóór alle weren moet worden gedaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat dit betoog faalt. Dat in een geval als het onderhavige het incident tot vrijwaring mag worden opgeworpen in plaats van de conclusie van antwoord volgt niet zonder meer uit de tekst van artikel 210 lid 3 juncto lid 5 Rv. De jurisprudentie en de literatuur met betrekking tot de artikelen 209 en 210 Rv zijn ook niet eenduidig waar het betreft de vraag of het incident tot vrijwaring mag worden opgeworpen in plaats van de conclusie van antwoord in een geval waarin de partij wist dat geen uitstel zou worden verleend voor antwoord. De rolbeslissing berust niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Ten slotte weegt het belang van [appellant sub 2] bij het herstel van haar “fout” in deze omstandigheden niet zwaarder dan het belang van [Y] bij handhaving van de procesorde en de voortgang van de zaak, aldus nog steeds de rechtbank.
De rechtbank heeft het verzoek tot herziening van de rolbeslissing afgewezen.
2.4
[appellant sub 2] heeft vijf grieven opgeworpen.
2.5
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 210 lid 1 Rv bepaalt het volgende: Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.
De aanduiding “voor alle weren” in de wet moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid bestaat om de desbetreffende incidentele vordering in te stellen alvorens ten principale te antwoorden als bedoeld in artikel 128 lid 3 Rv. Indien gedaagde in de hoofdzaak voor antwoord staat kan hij dus een dergelijke incidentele vordering instellen in plaats van in de hoofdzaak te concluderen voor antwoord.
Het hof begrijpt het verweer van [Y] aldus dat zij erkent dat deze bevoegdheid bestaat maar dat [appellant sub 2] , in de bijzondere omstandigheden van deze zaak, hiervan geen gebruik meer mocht maken. Een eerder uitstelverzoek voor het nemen van de conclusie van antwoord was immers al afgewezen door de rechtbank. Daarnaast wijst [Y] op een aantal uitlatingen van de kant van [appellant sub 2] waaruit zou blijken dat de conclusie van antwoord enkel en alleen niet op de betreffende roldatum is genomen omdat deze nog niet gereed was. Volgens [Y] kan er dan ook geen twijfel bestaan over de reden voor het opwerpen van de (kansloze) incidentele vordering: het verkrijgen van uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord.
Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten voor dit door [Y] gestelde misbruik van procesrecht en oordeelt anders. [appellant sub 2] had, ook na de afwijzing van het uitstelverzoek, nog steeds het recht om deze incidentele vordering in te stellen. Dat de incidentele vordering bij voorbaat kansloos was, is naar oordeel van het hof niet evident. In het kader van de beantwoording van de vraag of akte niet-dienen moest worden verleend, kon en mocht de rechtbank ook niet vooruitlopen op de toewijsbaarheid van deze incidentele vordering.
2.6
Het vorenstaande leidt ertoe dat de eerste grief slaagt en de overige grieven buiten bespreking kunnen blijven. De rolbeslissingen van 15 februari 2017 en 8 maart 2017 zullen worden vernietigd en de zaak zal worden terug gewezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. [Y] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.ECLI:NL:GHAMS:2018:408