Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 221013 vordering benadeelde partij deels niet-ontvankelijk verklaard; geen hoger beroep ex art 421 lid 4 Sv mogelijk

Hof Arnhem-Leeuwarden 221013 vordering benadeelde partij deels niet-ontvankelijk verklaard; geen hoger beroep ex art 421 lid 4 Sv mogelijk

4 De ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1
Het hof constateert dat het hoger beroep van [appellant] kennelijk is ingesteld naar aanleiding van het bepaalde in artikel 421 lid 4 Sv, dat (voor zover thans van belang) inhoudt dat - indien, zoals in dit geval, geen hoger beroep in de strafzaak is ingesteld - de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing in hoger beroep kan komen bij het gerechtshof.

4.2
Onderzocht dient te worden of het beroep van [appellant] ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring 'voor het overige'.

4.3
Artikel 421 lid 4 Sv dankt zijn ontstaan aan een amendement dat als volgt is toegelicht: De benadeelde partij krijgt met dit voorstel de mogelijkheid hoger beroep in te stellen bij de burgerlijke rechter indien haar vordering is afgewezen en er overigens geen beroep tegen het vonnis in de hoofdzaak is ingesteld.

4.4
Aan de indiening van het amendement was een gedachtewisseling tussen de Minister van Justitie en de Tweede Kamer voorafgegaan over de mogelijkheden van de benadeelde partij om haar vordering, wanneer de strafrechter deze niet had toegewezen, alsnog aan de burgerlijke rechter voor te leggen. De Nota naar aanleiding van het eindverslag (TK 1991-1992, 21 345, nr. 9) vat samen: "Het antwoord op de vraag (…) of de benadeelde partij de bevoegdheid heeft haar vordering bij de civiele rechter in te dienen als de strafrechter haar niet-ontvankelijk heeft verklaard, luidt bevestigend.
In antwoord op een vraag terzake (…) deel ik mee dat de benadeelde partij wier vordering in eerste aanleg is afgewezen zich binnen de vordering kan voegen in hoger beroep. Zij heeft dan echter niet meer de mogelijkheid zich tot de civiele rechter te wenden."

4.5
In de Memorie van Toelichting (TK 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 13) valt het volgende te lezen.

"Het wetsvoorstel opent niet de mogelijkheid voor de benadeelde partij wier vordering door de strafrechter is ontzegd, de vordering opnieuw aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Evenmin verschaft het wetsvoorstel de benadeelde partij zelfstandig een rechtsmiddel tegen het op haar betrekking hebbende deel van het vonnis van de strafrechter. Het wetsvoorstel stelt als voorwaarde voor ontvankelijkheid van de vordering dat zij eenvoudig van aard is. Daardoor zullen veel betwistbare vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring zal ook worden uitgesproken wanneer de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. In deze gevallen beschikt de benadeelde partij over de bevoegdheid haar vordering alsnog bij de civiele rechter aanhangig te maken. Het feit dat zij tegen deze beslissingen (van de strafrechter) geen hoger beroep kan instellen, kan niet van doorslaggevende betekenis zijn."

4.6
Uit de hiervoor weergegeven gegevens uit de wetsgeschiedenis leidt het hof af dat de bepaling van artikel 421 lid 4 Sv slechts bedoelt een rechtsmiddel te verschaffen aan de benadeelde partij wier vordering in de strafzaak ontvankelijk is bevonden en waarvan de behandeling (dus) geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, en vervolgens ten gronde is afgewezen.

4.7
Het ontworpen stelsel bevatte immers van meet af aan een behoorlijke rechtsgang voor de benadeelde partij die - wegens complexiteit van de vordering, of op andere grond - niet in haar vordering werd ontvangen. Alleen de benadeelde partij van wie de vordering weliswaar wel ontvankelijk werd geacht maar op inhoudelijke gronden werd afgewezen, ontbeerde in dit stelsel aanvankelijk een rechtsmiddel indien noch de verdachte noch de officier van justitie hoger beroep had ingesteld tegen het strafvonnis. Om deze lacune op te vullen heeft de wetgever naar aanleiding van het voorgenoemde amendement met artikel 421 lid 4 Sv een bijzondere vorm van hoger beroep opengesteld tegen het vonnis van de strafrechter met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.

4.8
De termen 'afgewezen' en 'afwijzing' in artikel 421 lid 4 Sv moeten dus beperkt worden uitgelegd; zij omvatten, anders dan doorgaans, niet ook 'niet-ontvankelijk verklaard' en 'niet-ontvankelijkverklaring' (vgl. gerechtshof Amsterdam 11 mei 2000, ECLI:GHAMS:2000:AE5248).
In dit verband acht het hof van belang dat artikel 421 lid 3 Sv, dat regelt wanneer een benadeelde partij zich in de strafrechtelijke procedure in hoger beroep kan voegen, ook een ander (en ruimer) criterium hanteert, te weten dat voeging mogelijk is wanneer de vordering van de benadeelde partij 'niet is toegewezen'. Onder een vordering die 'niet is toegewezen' is niet alleen een afgewezen vordering te verstaan, maar ook een vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. In artikel 421 lid 4 Sv is het criterium dat de vordering 'niet is toegewezen' niet gebruikt.

4.9
Gelet op het vorenstaande moet geconcludeerd worden dat zich in deze zaak niet het in artikel 421 lid 4 Sv voorziene geval voordoet. Tegen de niet-ontvankelijkverklaring 'voor het overige' in het vonnis van de meervoudige strafkamer staat dus geen hoger beroep open. De benadeelde partij kan het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter in eerste aanleg aanbrengen.

4.10
Het hof zal zich onbevoegd verklaren van de vordering kennis te nemen. Gelet op het beloop van de vordering, zal de zaak op de voet van artikel 73 Rv en 93 Rv worden verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen, voor het door [appellant] overleggen van een exploot (overeenkomstig het bepaalde in artikel 74 Rv) waarbij [geïntimeerden] worden opgeroepen om in deze zaak voor die rechtbank te verschijnen. ECLI:NL:GHARL:2013:7962