Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 030517 onduidelijkheid over gecedeerde vordering; eiser niet-ontvankelijk in letselschadezaak

Rb Oost-Brabant 030517 onduidelijkheid over gecedeerde vordering; eiser niet-ontvankelijk in letselschadezaak

2 De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 7 oktober 2015 (vindplaats onbekend, red. LSA-LSM) heeft de rechtbank overwogen dat duidelijkheid geboden is over de vraag aan wie de door [eiser] ingestelde vordering toekomt: aan [eiser] of aan de Stichting Nagedachtenis [naam] (hierna: de Stichting). [eiser] betwist dat hij zijn vordering heeft overgedragen. In het geval hij dat geacht wordt wel te hebben gedaan, moet hij geacht worden voor de gerechtigde als procespartij op te treden. [eiser] is opgedragen voorafgaand aan de comparitie stukken te overleggen waaruit blijkt dat hij ofwel zelf de gerechtigde is tot de vordering, dan wel gerechtigd is voor de vorderingsgerechtigde op te treden.

2.2.
[eiser] heeft voorafgaand aan de comparitie twee brieven van de Stichting overgelegd, een van 18 januari 2016 en een van 15 februari 2016. Uit de inhoud daarvan is niet af te leiden dat [eiser] gerechtigd is tot de vordering, noch dat hij voor de Stichting mag optreden. De Stichting claimt daarin in tegendeel eigenaar te zijn van de vordering en laat zich over mogelijke vertegenwoordiging niet uit. Ook Reaal heeft correspondentie met de Stichting overgelegd, waarin de Stichting zich als eigenaar van de vordering opstelt en het Reaal en [eiser] verbiedt een schikking te treffen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting. Zij geeft daarin wel aan dat Reaal deze instantie verder kan uitprocederen tegen [eiser] , maar dat Reaal niet rechtstreeks aan [eiser] mag betalen ‘want dan ziet de Stichting het geld nooit meer terug, dat verdwijnt dan in [land] .’.
Tijdens de comparitie heeft [eiser] een brief van 20 januari 2015 van de Stichting met bijlagen in het geding gebracht. Die bijlagen betreffen:
- een overeenkomst inzake procesvoering tevens pandakte van 13 november 2009
- een pandakte vordering op naam, ook van 13 november 2009
- een cessie-akte [eiser] - Stichting Winstherstel van 14 november 2009
- stukken waaruit blijkt dat de Stichting opvolgend gerechtigde is.

2.3.
Tijdens de comparitie hebben partijen met elkaar overlegd en afgesproken hun overleg voort te zetten. Voor het geval toch doorgeprocedeerd zou moeten worden, is afgesproken dat partijen hun standpunten in een akte nader kunnen toelichten, op de eerste plaats wat betreft de kwestie van de niet-ontvankelijkheid (en verder onder meer over de inhoudelijke kwesties die zijn opgesomd in het tussenvonnis van 7 oktober 2015).

2.4.
Reaal heeft bij akte van 13 april 2016 een brief van de Stichting van 1 april 2016 overgelegd, waarin zij onverminderd haar eigenaarschap claimt. Zij vraagt daarin immers aan Reaal of zij mogelijkheden ziet de zaak rechtstreeks met de Stichting af te doen als eigenaresse-gerechtigde van de vordering.

2.5.
In zijn akte van 8 juni 2016 handhaaft [eiser] zijn standpunt dat er van een geldige cessie-akte geen sprake is en dat als de cessie al zou hebben plaatsgevonden, dat deze nietig is dan wel vernietigbaar, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Hij beroept zich daarbij op een brief van mr. De Bruijn die (kort gezegd) betrokken was bij het tekenen van stukken in november 2009. Aanvullend wordt een beroep op dwaling gedaan. Verder wijst [eiser] erop dat hij procedeert op toevoeging, dat alleen maar mogelijk is als het een eigen vordering betreft.

2.6.
Reaal heeft opnieuw een incident opgeworpen over de niet-ontvankelijkheid, onder meer stellende (met een beroep op een verklaring van mr. Kuijpers, eveneens betrokken bij het tekenen van de stukken in november 2009) dat [eiser] welbewust en geïnformeerd de cessie heeft getekend. Tevens voert Reaal gemotiveerd aan dat het (subsidiaire en niet onderbouwde) beroep van [eiser] op volmacht/lastgeving gepasseerd moet worden. [eiser] kan alleen ontvangen worden als er een lastgeving tot incasso op eigen naam ten behoeve van de Stichting is. Daarvan blijkt niet. Een eventuele volmacht is niet bij dagvaarding kenbaar gemaakt en tijdens de procedure kan [eiser] niet van staat (van ‘voor zich zelf’ (pro se) naar ‘in hoedanigheid’(qq)) veranderen, aldus Reaal.
[eiser] heeft zich in het incident op het standpunt gesteld dat ofwel sprake is van zijn gerechtigheid tot de vordering (er heeft geen cessie plaatsgevonden) ofwel van een lastgeving op eigen naam tot incasso van de vordering.

De rechtbank heeft het gevorderde in incident op formele gronden afgewezen.
2.7.
In de akte na het incident (de antwoordakte in de hoofdzaak) van Reaal van 18 januari 2017 heeft Reaal haar in het incident ingenomen standpunt herhaald en daarbij naar voren gebracht dat de standpunten van [eiser] innerlijk tegenstrijdig zijn, als volgt:
“Voor zover [eiser] meent zich op een volmacht te kunnen beroepen, blijkt dat ten onrechte niet uit de dagvaarding, en moet hij daarnaast accepteren, dat aan de Stichting moet worden betaald, hetgeen hij niet wil aanvaarden. Voor zover hij wil volhouden dat de Stichting hem een last tot incasso (kennelijk: op eigen naam) heeft gegeven, wordt dat weersproken door het feit dat de Stichting nu juist absoluut niet wil dat aan [eiser] wordt betaald, en dat ook uitdrukkelijk aan Reaal heeft bericht (……).”
Reaal spreekt haar verwondering uit dat [eiser] nog steeds geen afspraken heeft gemaakt met de Stichting over de verdere afwikkeling. [eiser] en de Stichting zitten klaarblijkelijk niet op één lijn over de titel /grondslag van de vorderingsgerechtigheid van [eiser] . Reaal herhaalt haar recht en belang bij het onderhavige verweer.

2.8.
In zijn akte uitlating producties laat [eiser] zich niet verder uit over de ontvankelijkheid en verwijst hij naar zijn eerder ingenomen standpunten.

2.9.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank zal [eiser] niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank moet het er op basis van de overgelegde stukken voor houden dat [eiser] zijn vordering aan de Stichting heeft overgedragen. [eiser] beroept zich wel op nietigheid van de cessie of ongeldigheid daarvan (op grond van redelijkheid en billijkheid en aanvullend op grond van dwaling) maar dat zijn verweren die hij tegen de Stichting zou moeten voeren. Tot op heden blijkt niet van enige actie van [eiser] jegens de Stichting, terwijl deze kwestie al enkele jaren aan de orde is. In deze procedure tussen [eiser] en Reaal, waarbij de Stichting geen partij is, kan de rechtbank daarover geen beslissing nemen. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn geweest in het geval evident zou zijn dat van cessie geen sprake kan zijn geweest, maar tot dat oordeel kan de rechtbank op basis van hetgeen over en weer in het geding is gebracht niet komen. De omstandigheid dat [eiser] met een toevoeging procedeert, doet aan het voorgaande niets af.
Van een last tot incasso op eigen naam blijkt niet. Een dergelijke last zou veronderstellen dat [eiser] de betaling van Reaal in ontvangst zou mogen nemen. Daarvan is geen sprake. De Stichting stelt zich nu juist op het standpunt dat Reaal aan haar moet betalen.
Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat een beroep op volmacht [eiser] niet gerechtigd maakt deze procedure te voeren. [eiser] heeft zich in de dagvaarding niet op een dergelijke volmacht beroepen en tijdens de procedure kan [eiser] niet van procespositie veranderen: van optredend voor zichzelf tot optredend voor de Stichting (zie Asser Procesrecht/ Van Schaick 2 2016, 32 en aldaar genoemde jurisprudentie).
De rechtbank ziet geen aanleiding hierop een uitzondering te maken (voor zover dat al mogelijk zou zijn), temeer nu [eiser] en de Stichting klaarblijkelijk niet op één lijn zitten over de titel /grondslag van de vorderingsgerechtigheid van [eiser] . De Stichting stelt dat zij ermee instemt dat [eiser] en Reaal verder procederen, maar gelet op de verdere stellingname van de Stichting kan van Reaal niet verwacht worden dat zij deze slepende procedure, waarin nog tal van kwesties onopgehelderd zijn, met [eiser] voortzet. Voor die stellingname van de Stichting wijst de rechtbank onder meer naar de brief van de Stichting aan [eiser] van 15 februari 2016, waarin zij schrijft: “Na eindvonnis of schikking komen aansluitend de executieprocedures. De Stichting wijst t.z.t. een advocaat aan die tegen [eiser] en Reaal gaat procederen. In tegenstelling tot [eiser] is de Stichting kapitaalkrachtig en staan de volgende generaties al klaar om de komende decennia het bestuur van de Stichting over te nemen etc.” In haar brief aan Reaal van 1 maart 2016 herhaalt de Stichting dit waaraan toevoegt: “Er bestaat geen noodzaak op korte termijn bij Reaal geld op te halen. De wettelijke rente is en blijft veel hoger dan de spaarrente en Reaal is een staatbedrijf, incasso verzekerd.”

2.10.
Nu de aansprakelijkheid van Reaal voor het ongeval vast staat, zullen de kosten van de deskundigen voor haar rekening blijven en ziet de rechtbank aanleiding de (verdere) proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBOBR:2017:2630