Rb Oost-Brabant 271016 joyriding; vordering tzv autoschade door verkeersongeval; schending waarheidsplicht ex artikel 21 Rv
- Meer over dit onderwerp:
Rb Oost-Brabant 271016 joyriding; vordering tzv autoschade door verkeersongeval; schending waarheidsplicht ex artikel 21 Rv
2 Het geschil en de beoordeling
2.1.
[eiseres] vordert van [gedaagde] betaling van € 7.849,67 en vergoeding van de proceskosten, beide vermeerderd met wettelijke rente.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering kort gezegd ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij op 21 december 2015 haar auto heeft meegenomen zonder haar toestemming en daarmee een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij haar auto voor € 7.849,67 schade heeft opgelopen. [eiseres] meent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor deze schade omdat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrechten.
2.3.
[gedaagde] heeft in zijn schriftelijk stuk samengevat aangevoerd dat het hier ging om de auto van zijn vriend [M.] en dat hij er in reed met toestemming van [M.] . [M.] had hem gevraagd de auto te repareren, zoals hij al twee keer eerder als vriendendienst voor [M.] had gedaan, en het ongeval gebeurde toen [gedaagde] met de auto onderweg was naar de garage van zijn vader, waar hij de auto zou repareren.
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.4.
Vast staat dat [gedaagde] als bestuurder schade heeft veroorzaakt aan de auto met kenteken [kenteken] die is verzekerd op naam van [eiseres] . Over de toedracht van het ongeval is door partijen niets naar voren gebracht, maar uit het overgelegde schadeformulier, dat direct na het ongeval door [gedaagde] is ingevuld en ondertekend, valt op te maken dat hij met de linker voorzijde van de auto tegen de rechter achterzijde van een voor hem rijdende of stilstaande (links afslaande) auto is gereden. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het ongeval is veroorzaakt door een fout van [gedaagde] . Daarmee staat echter nog niet vast dat [gedaagde] de schade aan de auto aan [eiseres] moet vergoeden. Het antwoord op de vraag voor wiens rekening en risico deze schade komt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. In dat verband is onder meer relevant wie de eigenaar/gebruiker was van de auto en onder welke omstandigheden [gedaagde] de auto heeft meegenomen.
2.5.
[eiseres] vordert schadevergoeding van [gedaagde] en op haar rust daarom ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de verplichting om alle feiten die van belang zijn voor de beslissing over de gevorderde schadevergoeding volledig en naar waarheid aan te voeren. In het onderhavige geval kan de kantonrechter niet anders dan vaststellen dat [eiseres] aan deze waarheidsplicht niet heeft voldaan. De kantonrechter neemt hierbij het volgende in overweging.
2.6.
[eiseres] heeft in de dagvaarding ten aanzien van de handelwijze van [gedaagde] de volgende feiten aangevoerd:
“Op 21 december 2015 heeft eiseres, tijdens een bezoek aan een vriendin, haar autosleutels laten liggen op de tafel. Eiseres is vervolgens opgehaald door haar dochter om samen te gaan winkelen in de binnenstad van [woonplaats] . Omstreeks half 3 werd zij gebeld door haar zoon dat er met haar voertuig een verkeersongeval was veroorzaakt. Dit bevreemdde eiseres ten zeerste, nu zij niemand toestemming had gegeven om haar auto te gebruiken. Uiteindelijk bleek het ongeval te zijn veroorzaakt door gedaagde, een kennis van haar vriendin, waar ze op bezoek was geweest. Gedaagde heeft zonder toestemming de autosleutels gepakt en is met het voertuig gaan rijden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een verkeersongeval. Het schadeformulier is ingevuld door gedaagde, waarop gedaagde zelf ook aangeeft ten tijde van het ongeval bestuurder te zijn geweest. Eiseres is hier opvolgend bij de vader van gedaagde langsgegaan. Gedaagde heeft alstoen toegezegd de schade te zullen repareren. Echter, de vader van gedaagde heeft eiseres gesommeerd het pand te verlaten. Tot het op heden heeft gedaagde de schade niet gerepareerd, noch betaald.”
2.7.
Bij de dagvaarding heeft [eiseres] overgelegd het proces-verbaal van de aangifte die zij op 31 december 2015 bij de politie heeft gedaan en die voor zover hier van belang luidt als volgt:
“Ik doe aangifte van joyriding. (…) Op maandag 21 december 2015 rond 12.30 uur kwam ik aan bij mijn vriendin genaamd [L.] wonende aan de [adres] te [woonplaats] . (…) Mijn auto had ik geparkeerd aan de [adres] in een parkeervak ter hoogte van nummer 107. Merk van mijn auto is Volkswagen, type Golf TDI 77 KW, kleur zwart en het kenteken is [kenteken] . Ik bevond mij dus in de woning van mijn vriendin. Mijn dochter kwam mij ophalen en samen, mijn dochter en ik, zouden wij gaan shoppen in Breda. Mijn dochter reed in een leenauto van de garage omdat zij haar eigen auto had achtergelaten om winterbanden er op te laten zetten. De garage zit in [woonplaats] . Ik verliet de woning rond 13.00 uur en had mijn autosleutels bij mijn vriendin achtergelaten op de salontafel in de woonkamer. Ik had niets tegen mijn vriendin verteld dat daar mijn autosleutels lagen. Ik had er geen erg in dat ik mijn autosleutels daar had achtergelaten. Ik ken mijn vriendin al lang. Ik reed mee in de auto van mijn dochter. (…) Toen wij aan het shoppen waren werd ik gebeld door mijn zoon, hij heet [M.] . Hij belde rond 14.29 uur op 21 december 2015. Hij vertelde dat er met mijn auto een ongeluk was gebeurd. Dit vond ik vreemd omdat ik niemand toestemming had gegeven om met mijn auto te gaan rijden. Toen ik dit hoorde van mijn zoon ben ik gelijk met mijn dochter naar [woonplaats] gereden. Ik heb mijn dochter afgezet bij mij thuis en ben zelf met de leenauto naar mijn vriendin [L.] gereden. Van haar kreeg ik te horen dat er een kennis van haar is langs geweest. De naam van de kennis is [gedaagde] en hij woont in [woonplaats] aan de [adres] . Mijn vriendin wist niet dat ik mijn autosleutels had achtergelaten op haar salontafel. Hij heeft zonder toestemming mijn autosleutels weggenomen en is vervolgens in mijn auto gestapt, de Volkswagen, en weggereden. Hij is ook degene die het verkeersongeval heeft gemaakt aan de Batabrug te [woonplaats] . Ik ben op een gegeven moment bij de vader van [gedaagde] geweest. Echter de communicatie met [gedaagde] en diens vader verliep nogal stroef. [gedaagde] had het er over dat hij de schade aan mijn auto zou maken maar zijn vader wilde geen kant op. Op een gegeven moment werd ik weggestuurd door [gedaagde] vader. De vader van [gedaagde] woont aan de [adres] te [woonplaats] . Ik had eerder aangifte willen doen maar omdat de schade aan mijn auto nog steeds niet gemaakt is doe ik nu pas aangifte. (…)”
2.8.
[gedaagde] heeft schriftelijk verweer gevoerd en daarin onder meer het volgende naar voren gebracht:
“ [M.] is een maat van mij die ik ken van vroeger, hij woont in [woonplaats] op de [adres] met vriendin en een kind. [M.] rijdt in een zwarte VW Golf kenteken [kenteken] . Hij heeft altijd gezegd dat het zijn auto is en die auto staat altijd op de parkeerplaats voor zijn flat. Ik heb een hobby in het repareren van auto’s (dat doe ik sporadisch voor vrienden tegen betaling van de onderdelen en onkostenvergoeding voor gebruikte materialen). [M.] heeft al 2 keer eerder gevraagd om zijn auto te repareren. Dat heb ik gedaan bij mijn vader. Ik mag daar af en toe sleutelen, maar moet dat wel vooraf overleggen met mijn vader. (…) Dat kunnen mijn ouders bevestigen, zij hebben iedere keer die auto in hun garage zien staan. Bij de 2e reparatie heeft mijn vader nog geholpen. De derde keer dat [M.] mij gevraagd heeft om iets aan zijn auto te doen heb ik dat ook overlegd met mijn vader. Ik zou dat op 21 december 2015 doen. Ook die dag heb ik de auto bij [M.] opgehaald en van hem de sleutels gekregen. Onderweg heb ik een aanrijding gekregen en heb [M.] gebeld en die is meteen gekomen. Ik heb toen aangeboden de schade te repareren. Moeder staat op 22 december 2015 aan de deur bij vader en heeft hem gezegd dat ik de schade moest betalen. Anders zou zij aangifte doen van joyriding. Zij ging te voet weg en om de hoek stapte zij in een Mercedes Sport en reed weg. Daarna begon [M.] te dreigen. Hij had zijn auto te koop staan en een bod van € 5.500,- gekregen. Ik moest de auto voor dat bedrag maar overnemen. Anders zou hij aangifte bij de politie gaan doen. Toen hield het voor mij op, ik had een aanbod gedaan om de schade te herstellen, hier werd alleen met bedreigingen in gegaan. Dat heb ik ook met [M.] gecommuniceerd. Vervolgens werd de auto van [M.] zonder overleg en onder valse voorwendsels op 27 december 2015 afgeleverd bij mijn ouders. Mijn ouders hebben vervolgens de auto terug gezet op de [adres] en de sleutel in de brievenbus van [M.] gedeponeerd. Daarna bleek dat tegen mij bij de politie aangifte was gedaan wegens joyriding. Die aangifte was gedaan door de moeder van [M.] . Ik weet niet beter of de auto is van [M.] . Dat heeft hij tegen mij gezegd en ik heb iedere keer van hem de sleutels gekregen.”
2.9.
Bij zijn schriftelijk verweer heeft [gedaagde] overgelegd een afschrift van het proces-verbaal van de aangifte die hij op 13 februari 2016 deed bij de politie van een valse aangifte door [eiseres] . Die aangifte van [gedaagde] luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Ik wil aangifte doen van een valse aangifte. (…). Een maat van mij, genaamd [M.] [B.] , adres onbekend, heeft een zwarte Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken] in zijn bezit. [M.] woont in een flat [adres] in [woonplaats] . [M.] rijdt altijd in bovengenoemde personenauto en parkeert deze altijd voor zijn flat. Uit vriendendienst heb ik op verzoek van [M.] aan bovengenoemde al 2 keer eerder reparaties uitgevoerd. Dit was twee maal in 2015. Beide keren heb ik de Golf bij [M.] aan de flat opgehaald en kreeg ik van [M.] de sleutels om onderdelen te gaan halen. Nadat ik onderdelen had gehaald heb ik bovengenoemde auto bij mijn ouders in hun garage gerepareerd. Mijn ouders kunnen dat bevestigen. In december werd ik door [M.] benaderd om nieuwe voorremmen op zijn Golf te monteren. Ik heb mijn ouders gevraagd of ik de auto bij hun in de garage mocht repareren en dat was akkoord. Op 21 december 2015 heb ik zoals gewoonlijk zijn Golf opgehaald bij zijn flat en heb ik de sleutels van [M.] gekregen. Onderweg kreeg ik een ongeluk waardoor schade aan de Golf van [M.] is ontstaan. Ik heb toen [M.] gebeld en die is ter plaatse gekomen. [M.] vertelde mij dat ik het maar moest regelen. Ik vond het heel vervelend voor [M.] en heb hem daarom aangeboden zijn auto te repareren. Ik heb de auto bij mijn ouders neergezet om zo snel mogelijk de schade te kunnen herstellen. Nadien werd ik door [M.] gebeld en hij vertelde me dat ik zijn auto maar moest kopen. [M.] had zijn auto te koop staan en had al een bod van € 5.500,- gehad, dat bedrag moest ik betalen en anders zou hij mijn huis wel leeghalen. Op 22 december 2015 vernam ik van mijn vader dat bij hem een vrouw aan de deur was geweest. Zij vertelde dat zij de moeder van [M.] was en wilde dat de schade aan de Golf van haar zoon betaald zou worden. Mijn vader is daarop niet ingegaan waarop de vrouw vertelde aangifte te gaan doen van joyriding. Zij vertelde tegen mijn vader dat ik de sleutels van de auto van haar keukentafel had gepikt en zonder toestemming met de auto was gaan rijden. Ik weet niet eens waar die moeder woont. Daarna is er nog telefoon- en Whatsapp verkeer met [M.] geweest waarin door [M.] gedreigd werd, onder andere met het doen van aangifte. In een app heeft hij nog geantwoord dat de Golf zijn eigendom is en dat ik die zonder zijn toestemming heb meegenomen. Daardoor heb ik besloten om niets meer aan die auto te doen. Mijn aanbod werd immers niet geaccepteerd en dat heb ik ingetrokken. Ik heb een hekel aan intimideren. Vervolgens heb ik op 23 december 2015 de Golf van [M.] voor zijn flat neergezet en de sleutels in de brievenbus gedaan.(…)”
2.10.
Bij zijn schriftelijk verweer heeft [gedaagde] ook afschriften overgelegd van onder meer de WhatsApp-gesprekken die hij voerde met [M.] op 20 en 21 december 2015:
2.11.
De kantonrechter heeft op zitting geprobeerd meer duidelijkheid te verkrijgen over de omstandigheden waaronder [gedaagde] de auto heeft meegenomen, door het stellen van een aantal vragen aan [eiseres] . In antwoord op die vragen heeft [eiseres] blijkens de aantekeningen van de zitting het volgende verklaard:
“De VW Golf die beschadigd is geraakt was mijn auto. Mij zoon woont niet op het adres [adres] . Hij woont bij mijn ouders op een ander adres. Dat was ten tijde van het ongeval ook al zo. Op het adres [adres] woonde een vriendin van mij met haar zoontje. Mijn zoon kende mijn vriendin, zoals iedereen in [woonplaats] elkaar kent. Ik wist niet dat mijn zoon opdracht zou hebben gegeven aan [gedaagde] voor een reparatie van mijn auto. Mijn auto was helemaal niet kapot. Ik heb bovendien een andere reparateur. Mijn zoon heeft [gedaagde] niet gevraagd mijn auto te repareren. Mijn zoon heeft best wel eens in mijn auto gereden, maar ik heb de auto vaak zelf nodig, onder andere om mee naar mijn werk te gaan.
Ik ben die middag met mijn dochter naar Breda gegaan om te winkelen en toen ik van mijn zoon hoorde van het ongeval ben ik teruggegaan naar [woonplaats] . Ik weet niet hoe mijn zoon wist van het ongeval dat [gedaagde] had gehad met de auto. Ik heb hem later niet gevraagd hoe hij dat wist. Ik ben het die beslist over de verkoop van mijn auto, niet mijn zoon. Ik wist niet dat mijn zoon de auto te koop heeft aangeboden aan [gedaagde] . De auto was total loss, ik heb er nog maar heel weinig voor gekregen bij de inruil. Ik geloof dat ik nog ongeveer € 1.500,- aan inruilwaarde heb ontvangen. Het in de stukken genoemde bedrag van € 5.500,- waarvoor mijn zoon mijn auto zou hebben willen verkopen, zegt mij niets. Ik weet ook niets van eerdere reparaties die [gedaagde] aan mijn auto zou hebben uitgevoerd. Ik heb over dit alles geen navraag gedaan bij mijn zoon. Ik wist er niets van, anders had ik wel navraag gedaan. Wat [gedaagde] nu aanvoert als verweer in deze procedure heb ik niet met mijn zoon besproken. Ik heb niet bij mijn zoon nagevraagd hoe het nu precies allemaal is gegaan. Misschien heb ik hem wel iets gevraagd, maar ik weet niet meer waarover ik het dan precies met mijn zoon heb gehad. Ik weet wel dat ik [gedaagde] nooit opdracht heb gegeven om mijn auto mee te nemen.”
2.12.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] geen openheid van zaken heeft gegeven door met name de rol die haar zoon [M.] in dit hele verhaal heeft gespeeld eerst vrijwel volledig onvermeld te laten en vervolgens, na kennisname van het verweer van [gedaagde] , eenvoudig te ontkennen. Dit terwijl uit de WhatsApp-berichten die [gedaagde] heeft overgelegd genoegzaam blijkt dat [gedaagde] op maandag 21 december 2015 op verzoek van [M.] naar het adres [adres] is gegaan om de auto op te halen om deze onder meer te gaan voorzien van nieuwe remmen in de garage van zijn vader. Dit verklaart ook waarom [gedaagde] naar het adres [adres] kwam, waarom hij [M.] belde toen hem het ongeval was overkomen en waarom [eiseres] na het ongeval naar het adres van de ouders van [gedaagde] ging, waar de auto stond, en niet naar het adres van [gedaagde] . Het relaas van [eiseres] geeft hiervoor geen verklaring. Ook als het juist is, zoals [eiseres] stelt, dat zij het was die de auto op het adres [adres] achterliet, dat zij niet wist dat [gedaagde] de auto zou ophalen voor een reparatie en dat zij dus verbaasd was te horen dat [gedaagde] een ongeval met de auto had gehad, dan moet haar achteraf ter ore zijn gekomen dat [gedaagde] de auto had opgehaald op verzoek van haar zoon [M.] die, zo erkent [eiseres] , ook wel gebruik maakte van de auto. Dat [eiseres] hierover helemaal niet met haar zoon zou hebben gesproken, ook niet nadat zij kennis had genomen van het verweer van [gedaagde] en de daarbij gevoegde stukken, acht de kantonrechter niet geloofwaardig. In verband met haar verplichting om de relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren had [eiseres] over de hele gang van zaken met haar zoon moeten spreken en had zij de rol die hij heeft gespeeld in deze procedure niet onvermeld mogen laten. Door dit wel te doen heeft zij de op haar rustende waarheidsplicht ex artikel 21 Rv geschonden.
2.13.
In verband met deze schending van artikel 21 Rv en omdat mede hierdoor niet vast staat wie de eigenaar/gebruiker was van de auto en onder welke omstandigheden [gedaagde] de auto heeft meegenomen, kan de kantonrechter niet tot het oordeel komen dat [gedaagde] aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de door hem veroorzaakte schade aan de auto. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen. ECLI:NL:RBOBR:2016:6180