Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 240117 Na aanrijding wordt bij kanton zaakschade gevorderd; nu vordering vanwege letselschade waarschijnlijk is, volgt verwijzing naar handelszaken

Rb Overijssel 240117 Na aanrijding wordt bij kanton zaakschade gevorderd; nu vordering vanwege letselschade waarschijnlijk is, volgt verwijzing naar handelszaken.


De beoordeling in het bevoegdheidsincident

2.1.
Tussen partijen staat vast dat er op 22 december 2015 een botsing tussen twee voertuigen heeft plaatsgevonden op het bedrijfsterrein van Vleeshandel [X] aan de [adres] te [plaats] . Bij deze botsing waren betrokken de bestelauto, merk VW type Caddy, [kenteken 1] , bestuurd door [eiser] , en de bestelauto, merk Citroën type Berlingo, kenteken [kenteken 2] , bestuurd door [gedaagde] .

2.2.
Partijen twisten over de juiste toedracht van de botsing.

2.3.
[eiser] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor het ontstaan en de gevolgen van de botsing en vordert op die grondslag vergoeding van zijn schade, die hij begroot op een bedrag van € 2.250,00 nog te vermeerderen met rente, incassokosten en proceskosten. Het betreft materiële schade aan het linkerportier en het linker voorfront, beoordeeld door een schade-expert.

2.4.
Deze vordering behoort op zichzelf zonder twijfel tot de competentie van de kantonrechter. [gedaagde] stelt de vraag aan de orde of dat anders wordt, gelet op het volgende. Bij brief van 22 september 2016 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] bericht:
Geachte heer [gedaagde] ,
In aanvulling op mijn brief van 20 september jl. moet ik u hierdoor als volgt berichten.
[eiser] heeft zich onder medische behandeling moeten stellen in verband met lichamelijke klachten ten aanzien waarvan hij moet vermoeden dat deze hun oorzaak vinden in de aanrijding.
Het resultaat van het medisch onderzoek moet worden afgewacht.
Mogelijk dat [eiser] u ook aansprakelijk moet houden voor letselschade.
Het leek mij zorgvuldig u hierover nu al te informeren.
Onder voorbehoud van alle rechten en weren.
|

2.5.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vordering, indien daartoe ook een vordering tot vergoeding van letselschade gaat behoren, de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt nu de rechtstitel (de onrechtmatige daad) wordt betwist en er geen duidelijke aanwijzingen bestaan dat de samengestelde vordering geen hogere waarde zal vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Hij bepleit verwijzing naar de handelskamer van de rechtbank.

2.6.
[eiser] stelt dat hij nog niet heeft besloten noch heeft kunnen besluiten of hij [gedaagde] aansprakelijk zal houden voor de vergoeding van letselschade. De dagvaarding rept dan ook niet over deze schade. Er is, aldus [eiser] , nog geen geschil tussen partijen over de vraag of [eiser] een bedrag van meer dan € 25.000,00 van [gedaagde] te vorderen heeft. Verwijzing naar een andere rechter is daarom niet aan de orde.

2.7.
De kantonrechter onderschrijft de zienswijze van [gedaagde] . [eiser] heeft aanvankelijk in een brief en nadien in de conclusie van antwoord in het incident de relatie gelegd tussen zijn nekklachten met hoofdpijn als gevolg en de botsing van 22 december 2015. Hij heeft die relatie met de nodige slagen om de arm gelegd, maar wel de vermeerdering met een vordering terzake letselschade, gebaseerd op dezelfde onrechtmatige daad, als mogelijke toekomstige ontwikkeling in het vooruitzicht gesteld. Hij heeft niet betwist dat àls deze ontwikkeling zich mocht voordoen er voorshands geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vermeerderde vordering onder de competentiegrens van de kantonrechter zal blijven. Dan ontstaat de situatie dat de kantonrechter, thans oordelende over alleen de materiële schade, feitelijk oordeelt over een rechtstitel (de onrechtmatige daad) die in potentie de grens van zijn bevoegdheid overschrijdt.

2.8.
Indien de kantonrechter de zaak aan zich houdt, ook nadat de mogelijkheid van aanvulling van de vordering met een vordering tot vergoeding van letselschade ter tafel is gekomen, zal het gevolg zijn dat aan het vonnis van de kantonrechter ten aanzien van de toedracht van de botsing gezag van gewijsde toekomt, indien in een volgende procedure tussen dezelfde partijen over de letselschade moet worden geprocedeerd en dat betekent weer dat de partij die zich met het vonnis niet kan verenigen hoger beroep zal moeten instellen om het debat over de letselschade in eerste aanleg (bij de handelskamer van de rechtbank) volledig en zonder beperking te kunnen voeren. Alsdan wordt in verschillende instanties mogelijk tegelijkertijd over hetzelfde feitencomplex geoordeeld en dat brengt het risico van tegenstrijdige uitspraken met zich mee. Deze processuele complicaties stroken niet met een goede en verantwoorde rechtsbedeling.

2.9.
De conclusie is dat in dit geval rekening moet worden gehouden met de kans dat [eiser] een vordering tot vergoeding van letselschade zal willen indienen, in welk geval op basis van dezelfde rechtstitel een vordering met een waarde van meer dan € 25.000,00 aan de orde is. Daarbij is niet van belang of hij de letselschadezaak aan de orde stelt in een afzonderlijke procedure of in de vorm van een vermeerdering van eis in de lopende procedure. De kantonrechter vindt in dit vooruitzicht, mede in het belang van een goede rechtsbedeling, aanleiding de zaak op de voet van art. 71 lid 1 Rv te verwijzen naar de handelskamer van de rechtbank.

2.10.
De kosten van de procedure bij de kantonrechter zullen worden verrekend bij de beslissing van de handelskamer, waarbij de kantonrechter opmerkt dat aan [eiser] inmiddels een bedrag van € 79,00 aan griffierecht in rekening is gebracht. Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend, is in zijn geval een verrekening van het griffierecht niet aan de orde. ECLI:NL:RBOVE:2017:313