Rb Utrecht 211009 provisionele vordering; afgewezen vanwege onvoldoende spoedeisenheid;
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 211009 provisionele vordering; afgewezen vanwege onvoldoende spoedeisenheid; verzoek in reconventie ter overlegging patientenkaart afgewezen; het is aan de deskundige om te bepalen welke info hij/zij nodig heeft.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening,
• de incidentele conclusie van antwoord tevens houdende een reconventionele incidentele vordering ex artikel 843a Rv,
• de conclusie van antwoord in de reconventionele incidentele vordering.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De Hoofdzaak
2.1. Op 22 april 1998 is [eiseres] betrokken geweest bij een ongeval, waarbij zij als fietser door een automobilist is aangereden. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en een voorschot van in totaal € 41.939,90 op een mogelijke schadevergoeding uitgekeerd.
2.2. In de hoofdzaak vordert [eiseres] - voor zover hier van belang - schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 566.520,09, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van € 46.476,45.
2.3. Allianz bestrijdt gemotiveerd dat de thans aanwezige beperkingen en klachten (volledig) door het ongeval zijn veroorzaakt.
2.4. Op 24 augustus 2009 heeft Allianz de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten. Dit verzoek, geregistreerd onder nummer 273154 HA/RK 09308, zal op 3 november 2009 ter zitting worden behandeld.
3. de provisionele vordering
3.1. In het incident vordert [eiseres] dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding inhoudende de veroordeling van Allianz, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om bij wijze van voorschot een bedrag van € 50.000,00 aan [eiseres] te betalen binnen acht dagen na betekening van dit vonnis. Allianz betwist het door [eiseres] gestelde schadebedrag en stelt dat voorts niet is gebleken van een spoedeisend belang, nu een belangrijk gedeelte van de gevorderde schade in de toekomst ligt.
3.2. In artikel 223 Rv is bepaald dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. De rechtbank stelt vast dat aan deze vereisten is voldaan. Derhalve moet worden beoordeeld of [eiseres] een voldoende belang bij haar incidentele vordering heeft. Dat is het geval indien van haar niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht zoals wanneer het provisioneel gevorderde te zijner tijd in de hoofdzaak zal worden toegewezen.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de in 3.2 geformuleerde voorwaarde. De omstandigheid dat [eiseres], zoals zij stelt sinds het ongeval aanzienlijke schade heeft geleden en wordt geconfronteerd met aanzienlijke kosten, is op zichzelf niet voldoende voor toewijzing van het voorschot. Weliswaar heeft Allianz de aansprakelijkheid voor de schade die [eiseres] lijdt ten gevolge van het haar overkomen ongeval erkend, maar er bestaat nog geenszins duidelijkheid over de omvang van die schade. Allianz betwist immers gemotiveerd het causaal verband tussen het ongeval en de door [eiseres] ervaren beperkingen en heeft daartoe gesteld dat er sprake is van klachten die reeds bestonden voor het ongeval (pre-existentie) en klachten die ook aanwezig zouden zijn geweest zonder dat het ongeval had plaatsgevonden (predispositie). In dit stadium van de procedure laat de hoogte van de door [eiseres] geleden schade zich evenmin op eenvoudige wijze vaststellen.
3.4. Gelet op het voorgaande dient de provisionele vordering te worden afgewezen.
3.5. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. de incidentele reconventionele vordering ex artikel 843a Rv.
4.1. Allianz vordert in reconventie in het incident [eiseres] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de verstrekking van haar patiëntendossier, vanaf 1990 tot de dag van de verstrekking, aan de door de rechtbank te benoemen deskundigen en eveneens (in gesloten couvert) aan de medisch adviseur van Allianz.
4.2. Volgens Allianz heeft [eiseres] slechts een deel van haar medisch dossier overgelegd waarbij de verstrekte informatie niet verder teruggaat dan tot kort voor het ongeval. Om tot vaststelling van de medische, arbeidskundige en financiële gevolgen van het ongeval te kunnen komen is het volgens Allianz noodzakelijk dat [eiseres] openheid van zaken geeft.
4.3. [eiseres] voert verweer en stelt dat zij alle medische informatie naar aanleiding van het ongeval aan Allianz heeft verstrekt. Zij wijst erop dat de door de rechtbank te benoemen deskundigen behoren te beoordelen in hoeverre aanvullende medische informatie noodzakelijk is ter beantwoording van de aan hen te stellen vragen. De vordering om het gehele patiëntendossier vanaf 1990 te verstekken is volgens [eiseres] bovendien te algemeen gesteld.
4.4. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het vaststellen van de door het ongeval veroorzaakte schade kan de gehele medische geschiedenis van [eiseres] van belang zijn. Daar staat echter tegenover dat moet worden voorkomen dat onnodig persoonlijke gegevens van [eiseres] in handen van Allianz, haar advocaat of haar medisch adviseur komen. In hetgeen Allianz heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te bevelen dat [eiseres] haar gehele medische dossier ter beschikking stelt van de te benoemen deskundige en de medisch adviseur van Allianz. Daartoe is overwogen dat de in het kader van het verzoek ex artikel 220 Rv te benoemen deskundige antwoord dient te geven op de hem gestelde vragen. Dat oordeel geeft de deskundige naar het voorschrift van artikel 198 lid 1Rv (dat ingevolge artikel 205 lid 1 Rv op het voorlopig deskundigenonderzoek van toepassing is) onpartijdig en naar beste weten. Dit brengt mee dat het de deskundige is, die heeft te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het hem opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. [eiseres] is op grond van artikel 198 lid 3 Rv tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht zodat zij desgevraagd de deskundige de benodigde gegevens zal moeten verstrekken. Indien zij dit zou weigeren zal, indien het voorlopig deskundigenbericht in deze procedure wordt overgelegd, de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kunnen maken die zij geraden acht. Betreffende de vordering van Allianz dat [eiseres] de medische stukken ook aan de medisch adviseur van Allianz ter beschikking stelt overweegt de rechtbank dat het in de slotzin van artikel 189 lid 2 Rv bepaalde en het daaraan ten grondslag liggende contradictoire beginsel meebrengen dat gegevens, die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Weliswaar geldt dit niet onverkort voor medische gegevens maar, voor zover [eiseres] - gebruik makend van het haar ingevolge artikel 7:464 lid 2 BW toekomende blokkeringsrecht - deze gegevens niet aan Allianz kenbaar wenst te maken, dienen de medische gegevens die zij aan de deskundige verstrekt wel tegelijkertijd aan de medisch adviseur van Allianz te worden verstrekt. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van de verzekeraar, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen. In het stelsel zoals hiervoor uiteengezet past niet dat de rechtbank in het kader van het incident ex artikel 843a Rv [eiseres] op voorhand de verplichting zou opleggen haar volledige medisch dossier aan de te benoemen deskundige en de medisch adviseur van Allianz over te leggen.
4.5. De vordering dient gelet op hetgeen hiervoor is overwogen te worden afgewezen. LJN BK2302