Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 190624 ook als eiser geen schade lijdt a.g.v. fout advocaat kan hij belang hebben bij een verklaring voor recht t.z.v. die fout

RBAMS 190624 advocaat maakt beroepsfout door op te treden voor zowel verzekerde als diens aansprakelijkheidsverzekeraar
- ook als eiser geen schade lijdt a.g.v. fout advocaat kan hij belang hebben bij een verklaring voor recht t.z.v. die fout

in relatie tot:
TAHVD 230821 berisping; advocaat onderkent onvoldoende tegengestelde belangen aansprakelijkheidsverzekeraar en verzekerde

Korte samenvatting:

Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde 2] , als advocaat van [eiser] een beroepsfout heeft gemaakt door zowel voor [eiser] als voor de verzekeraar van [eiser] op te treden en daarbij de belangen van [eiser] te veronachtzamen. De rechtbank komt tot de conclusie dat er sprake is van een beroepsfout en de verklaring voor recht dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten wordt toegewezen.

(... red. LSA LM)

2 De feiten

2.1.

[eiser] is getrouwd met [naam echtgenote] . Het huwelijk is gesloten onder huwelijkse voorwaarden, waarbij iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten.

2.2.

[eiser] is verzekerd bij Interpolis. Het betreft een ‘Alles in één Polis’, waaronder ook een aansprakelijkheidsverzekering. Op de aansprakelijkheidsverzekering zijn de polisvoorwaarden van Achmea (de aansprakelijkheidsverzekering bij Interpolis is op enig moment overgenomen door Achmea) van toepassing verklaard. In de polisvoorwaarden is bepaald, voor zover relevant:

“(…) Artikel 2 Wat zijn de verplichtingen bij schade

De verzekerde is verplicht om zodra hij op de hoogte is of hoort te zijn van een gebeurtenis die voor ons tot een verplichting kan leiden:

(…)

2 zich te onthouden van elk uiten, handelen of nalaten dat erkenning van aansprakelijkheid inhoudt of waaruit deze kan worden afgeleid;

(…)

4 volledig mee te werken en de leiding van de schaderegeling en de gerechtelijke procedures aan ons over te laten. Hij is ook verplicht alles na te laten wat onze belangen zou kunnen schaden; (…)”

2.3.

[naam echtgenote] is op 10 januari 2016 van een paard gevallen. Het paard, dat achter het huis van [eiser] en [naam echtgenote] stond gestald, is gekocht door [eiser] . Door de val heeft [naam echtgenote] letsel opgelopen, waar zij blijvende klachten aan over heeft gehouden.

2.4.

[eiser] heeft het ongeval gemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekering.

2.5.

Op 4 november 2016 heeft Achmea [eiser] bericht:

“(…) De aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erken ik

De schade heb ik in behandeling genomen. Dit op basis van het feit dat u geen mededeigenaar bent van het paard. (…)”

2.6.

Op 18 januari 2017 is vervolgens een schaderegelaar langs geweest bij [eiser] en [naam echtgenote] om de schade te bespreken. De schaderegelaar heeft de situatie bij hen thuis opgenomen.

2.7.

Na het rapport van de schaderegelaar heeft Achmea [eiser] bericht dat zij de aansprakelijkheid afwijst. Uit het rapport van de schaderegelaar volgt volgens Achmea dat [naam echtgenote] als bezitter van het paard kan worden gezien, dat zij daarom ten opzichte van [eiser] niet als derde kan worden aangemerkt en [eiser] niet aansprakelijk kan zijn ten opzichte van haar.

2.8.

[naam echtgenote] heeft vervolgens in een deelgeschilprocedure tegen [eiser] verzocht om voor recht te verklaren dat [eiser] bezitter is van het paard en dat hij op grond van die hoedanigheid jegens [naam echtgenote] aansprakelijk is voor de door [naam echtgenote] geleden schade.

2.9.

Achmea heeft na ontvangst van het verzoekschrift op 4 augustus 2018 [gedaagde 2] , advocaat bij Holla, ingeschakeld voor het voeren van verweer in deze procedure.

2.10.

Op 9 augustus 2018 heeft [gedaagde 2] [eiser] bericht dat Achmea hem heeft gevraagd de behandeling van het dossier over te nemen.

2.11.

Op 10 december 2018, de dag van de mondelinge behandeling van het deelgeschil, heeft [gedaagde 2] voor het eerst met [eiser] gesproken. [gedaagde 2] heeft ’s ochtends [eiser] gebeld en hem verteld dat hij was vergeten het door hem ingediende verweerschrift aan [eiser] te sturen. Na dit telefoongesprek heeft [gedaagde 2] het verweerschrift alsnog per e-mail aan [eiser] gestuurd.

2.12.

[gedaagde 2] was er vlak voor de zitting achter gekomen dat hij op het verweerschrift ten onrechte Achmea als verwerende partij had vermeld in plaats van [eiser] . [gedaagde 2] heeft vervolgens het verweerschrift waarin hij dit heeft hersteld per fax naar de rechtbank en de wederpartij gestuurd.

2.13.

Op 10 december 2018 heeft de mondelinge behandeling van het deelgeschil plaatsgevonden. Op de zitting heeft [eiser] – onder meer – verklaard dat hij het paard heeft gekocht en ook de kosten van het paard heeft betaald. [naam echtgenote] heeft dit bevestigd en aangegeven dat zij nooit het idee heeft gehad dat het haar paard was.

2.14.

Op 22 januari 2019 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van [naam echtgenote] afgewezen. Het deelgeschil ging over de vraag of [eiser] als enig bezitter van het paard moet worden aangemerkt of dat [naam echtgenote] medebezitter. In de beschikking staat, voor zover van belang:

“(…) [naam echtgenote] stelt dat [eiser] [naam paard] (het paard) in 2013 heeft gekocht en hij enig eigenaar is van [naam paard] . [eiser] betwist in het verweerschrift dat [naam paard] uitsluitend zijn eigendom was. (…)

[eiser] verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat hij [naam paard] heeft betaald met geld van zijn privérekening. Daar staat tegenover dat hij in het verweerschrift betwist dat hij enig eigenaar is van [naam paard] . Dat [eiser] voor [naam paard] heeft betaald is daarom ook niet doorslaggevend voor de bepaling van wie de eigenaar is van [naam paard] .

4.3

De rechtbank kan op grond van wat partijen daarover hebben aangevoerd in deze procedure nu niet vaststellen dat [naam paard] alleen eigendom was van [eiser] . Zij gaat er daarom in het kader van de beoordeling van het verzoek in dit deelgeschil van uit dat [naam paard] eigendom was van [naam echtgenote] en [eiser] gezamenlijk.

(…)

Uit de verklaring van [naam echtgenote] en [eiser] volgt niet dat [naam echtgenote] alleen met toestemming van [eiser] [naam paard] mocht berijden. [naam echtgenote] stelt dit wel, maar uit de verklaring van [eiser] blijkt niet dat het zo is, terwijl hij in het verweerschrift heeft aangevoerd dat [naam echtgenote] naar believen over [naam paard] kon beschikken. (…)”

2.15.

[eiser] heeft op 24 april 2019 een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten tegen [gedaagde 2] . Kort samengevat is zijn klacht dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten, omdat hij in de deelgeschilprocedure niet zijn belangen heeft behartigd maar die van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea, waardoor zijn belangen en die van zijn vrouw, [naam echtgenote] ernstig zijn geschaad.

2.16.

Op 13 november 2019 heeft de deken per brief zijn standpunt weergegeven. Hij heeft, samengevat, de klachten deels gegrond en deels ongegrond verklaart. Gegrond omdat [gedaagde 2] onzorgvuldig is geweest in het (nauwelijks aanwezige) contact met [eiser] om [eiser] zaken uit te leggen en zo ook eventueel onbegrip of een onjuiste zienswijze weg te nemen. Maar ongegrond voor wat betreft de klacht dat het verweerschrift niet in het belang van [eiser] is geschreven en onwaarheden bevat.

2.17.

De klacht is doorgeleid naar de Raad van Discipline, die vervolgens uitspraak heeft gedaan op 4 januari 2021. De Raad van Discipline heeft de klacht op alle delen gegrond verklaard en [gedaagde 2] de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De Raad van Discipline heeft overwogen, voor zover relevant:

“(…) Wat hiervan ook moge zijn, van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat hij zich ervan vergewist wie als zijn cliënt dient te worden aangemerkt en dat hij processtukken in overleg met en instemming van zijn cliënt bij de rechtbank indient. Verweerder heeft niet enkel de verzekeraar als procespartij aangeduid, maar heeft in het verweerschrift ook het standpunt van de verzekeraar verwoord. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij zonder overleg met en instemming van klager is overgegaan tot indiening van een verweerschrift, waarbij hij is uitgegaan van het standpunt van de verzekeraar, zonder zich ervan te vergewissen of klager zich hiermee kon verenigen. Het moge zo zijn dat de verzekeraar dekking zou ontzeggen, indien klager in het verweerschrift een van de verzekeraar afwijkend standpunt zou innemen, maar dit betekent niet dat het verweerder vrij stond om zonder overleg met en instemming van klager in het verweerschrift het standpunt van de verzekeraar namens klager in te brengen. Het was de taak van verweerder om de belangen van klager te behartigen.

(…)

Het had op de weg van verweerder gelegen om de proceskansen en kostenrisico’s met klager te bespreken. Voor zover klager in zijn verweerschrift wenste af te wijken van het standpunt van de verzekeraar, had verweerder klager op de gevolgen daarvan, zoals ontzegging van dekking door de verzekeraar, behoren te wijzen. Indien klager desondanks in het verweerschrift zijn van de verzekeraar afwijkend standpunt had willen blijven innemen, had het op de weg van verweerder gelegen het standpunt van klager in de procedure in te brengen, dan wel zich aan de procedure te onttrekken en klager naar een andere advocaat te verwijzen.

5.5

Verweerder heeft door, zonder overleg met klager, het standpunt van de verzekeraar in het verweerschrift te verwoorden niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Dat verweerder vlak voor de zitting telefonisch contact heeft opgenomen met klager, maakt het bovenstaande niet anders. (…)”

2.18.

[gedaagde 2] is in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Raad van Discipline. Het Hof van Discipline heeft op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van [gedaagde 2] falen. Het Hof heeft de maatregel van een berisping opgelegd. In de uitspraak van het Hof staat, onder meer:

“(…) Verweerder had moeten onderkennen dat zijn cliënt met zijn beroep (of claim zoals klager het zelf noemt) op zijn aansprakelijkheidsverzekeraar dekking wilde voor de door zijn vrouw geleden schade en dus een ander standpunt had – of wilde innemen – dan de verzekeraar. Verweerder had zich tijdig actief ervan moeten vergewissen wat de zienswijze van zijn cliënt was en of zijn dient zich erin kon vinden dat zijn aansprakelijkheid door de verzekeraar namens hem werd betwist. Uit het feit dat klager ondanks de inhoud van de brief van 9 augustus 2018 geen vragen had en uit diens verdere uitlatingen, te weten dat hij geen problemen wilde met de verzekeraar, had verweerder, zonder nadere verificatie, niet mogen afleiden dat zijn cliënt het eens was met het standpunt van de verzekeraar en dat er dus kennelijk geen sprake was van een tegenstrijdig belang.

(…)

5.10

Het valt verweerder dan ook te verwijten dat hij geen inhoudelijk contact heeft gezocht met klager om diens eigen standpunt te vernemen en dat verweerder zich presenteerde als advocaat van klager maar zich in wezen heeft beperkt tot de rol van advocaat van de verzekeraar, zonder te onderkennen dat, respectievelijk na te gaan of, sprake was van tegengestelde belangen. (…)”

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. te verklaren voor recht dat Holla toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] ;

II. te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] ;

III. te verklaren voor recht [gedaagde 2] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen (wanprestatie) jegens [eiser] ;

IV. Holla en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] stelt dat hij een overeenkomst van opdracht had met [gedaagde 2] voor de behartiging van zijn belangen in de deelgeschilprocedure. [gedaagde 2] is tekortgeschoten in deze verplichting. Indien wordt geoordeeld dat Achmea de opdrachtgever was van Holla/ [gedaagde 2] dan is sprake van een onrechtmatige daad.

[gedaagde 2] heeft niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat. [gedaagde 2] was de advocaat van [eiser] en moest zijn belangen behartigen, maar [gedaagde 2] heeft de belangen van verzekeraar Achmea gevolgd, zonder daarbij te erkennen dat sprake was een tegenstrijdige belang. Door het handelen van [gedaagde 2] zijn de verzoeken in het deelgeschil afgewezen en is [eiser] in het deelgeschil niet als aansprakelijke aangemerkt. Daardoor weigert Achmea aansprakelijkheid te erkennen en uit te keren.

3.3.

Holla en [gedaagde 2] voeren verweer. Holla en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Holla en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat [gedaagde 2] geen beroepsfout heeft gemaakt. Een tuchtrechtelijk verwijt leidt niet automatisch tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. Daarnaast ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde beroepsfout en de gestelde schade.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

[gedaagde 2] is tekortgeschoten in de opdrachtrelatie met [eiser]

4.1.

Tussen [gedaagde 2] en [eiser] bestaat een opdrachtrelatie. [gedaagde 2] was de advocaat van zowel [eiser] als Achmea. Tussen partijen bestond dus overeenkomst van opdracht, waardoor het de vraag is [gedaagde 2] in de uitvoering van deze overeenkomst tekort is geschoten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.

4.2.

Een advocaat dient als beroepsbeoefenaar bij zijn of haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Deze norm is voor een advocaat zo ingevuld dat de advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten, die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.

4.3.

Onderdeel van de taak als advocaat is het correct en volledig inlichten en informeren van je cliënt. Dat heeft [gedaagde 2] niet gedaan. [gedaagde 2] heeft niet of nauwelijks contact gehad met [eiser] . Pas op de ochtend voor de zitting heeft [gedaagde 2] contact gezocht met [eiser] die op dat moment al in de parkeergarage van het gerecht stond. Ruim daarvoor was door [gedaagde 2] namens [eiser] het verweerschrift ingediend. Bij het opstellen van verweerschrift is [eiser] niet betrokken. [gedaagde 2] is alleen afgegaan op de informatie die hij van Achmea kreeg.

Juist in een situatie als deze, waarbij [gedaagde 2] zowel de belangen van verzekeraar Achmea als de belangen van verzekerde [eiser] moest vertegenwoordigen, was het van belang te onderzoeken of deze belangen wel overeenkwamen. Zoals het Hof van Discipline heeft overwogen had [gedaagde 2] moeten onderkennen dat [eiser] met een beroep op zijn aansprakelijkheidsverzekering dekking wilde voor de schade van zijn vrouw [naam echtgenote] . Het had voor [gedaagde 2] duidelijk moeten zijn dat [eiser] mogelijk een ander standpunt in nam dan Achmea, die de aansprakelijkheid wilde betwisten. [gedaagde 2] heeft dit verschil in standpunten tussen Achmea en [eiser] niet onderkent en heeft [eiser] onvoldoende over zijn positie ten opzichte van Achmea en zijn echtgenote geïnformeerd. De conclusie is dan ook dat [gedaagde 2] de belangen van [eiser] niet, althans veel te weinig heeft behartigd en zich feitelijk alleen heeft bekommerd om het belang van Achmea. Hierdoor heeft [gedaagde 2] niet gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot en is sprake van een beroepsfout. [gedaagde 2] is de overeenkomst van opdracht tussen hem en [eiser] niet voldoende nagekomen en dus is er sprake van een toerekenbare tekortkoming.

Causaal verband, schade en een verklaring voor recht

4.4.

Een belangrijk deel van het partijdebat is gegaan over het bestaan van causaal verband en schade. [gedaagde 2] heeft betoogd dat ook indien hij een beroepsfout zou hebben gemaakt, dit niet tot toewijzing van de vordering kan leiden omdat zijn handelen geen causaal verband heeft met de door [eiser] gestelde schade. Immers, als de gestelde beroepsfout wordt weggedacht, was gebleken dat het standpunt van [eiser] niet strookt met dat van Achmea. [gedaagde 2] had zich moeten onttrekken als advocaat. Als [eiser] vervolgens in de procedure aansprakelijkheid had erkend, had [eiser] in strijd gehandeld met de polisvoorwaarden en zou Achmea niet uitkeren (zie hiervoor onder 2.2). Als [eiser] geen aansprakelijkheid had erkend zou, net als nu, het verzoek van [naam echtgenote] in het deelgeschil zijn afgewezen en had Achmea ook niet uitgekeerd. In beide gevallen zou de financiële situatie van [eiser] dus hetzelfde zijn geweest.

Bovendien kan [naam echtgenote] nog altijd een bodemprocedure beginnen over de vraag of zij als medebezitter van het paard moet worden gekwalificeerd. Afhankelijk van de uitkomst van die procedure zal Achmea wel of niet uitkeren onder de verzekering. Ook in dat geval heeft de beroepsfout van [eiser] dan niet tot schade (het niet-uitkeren van Achmea) geleid, aldus [gedaagde 2] .

4.5.

Door [eiser] is in deze procedure geen vordering ingesteld tot vergoeding van schade of verwijzing naar de schadestaat. [eiser] vraagt slechts om een verklaring voor recht. [gedaagde 2] betoogt dat nu er geen sprake is van schade er geen belang is bij een verklaring voor recht. De rechtbank overweegt dat het inderdaad mogelijk is dat [eiser] geen daadwerkelijke financiële schade leidt door de beroepsfout van [gedaagde 2] omdat het causaal verband ontbreekt. Echter, ook indien er vanuit wordt gegaan dat [eiser] geen schade heeft als gevolg van het handelen van [gedaagde 2] , kan hij belang hebben bij een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

4.6.

Uitgangspunt is dat een partij voldoende belang moet hebben bij zijn of haar rechtsvordering (artikel 3:303 BW). Daarbij kan een verklaring voor recht dienen als middel voor herstel, om genoegdoening te verlenen of om aan rechtshandhaving te doen. Grondslag voor de zelfstandige verklaring voor recht kan worden gevonden in het feit dat het gaat om handhaving van een subjectief recht van eiser. Een verklaring voor recht is mogelijk, zelfs los van enige veroordeling tot prestatie, op voorwaarde dat de gevorderde verklaring voor recht de rechtspositie van de eiser raakt. Hierbij moet het gaan om een verbetering van de rechtspositie van eiser.

4.7.

[eiser] stelt dat de verklaring voor recht dat [gedaagde 2] niet juist heeft gehandeld en dat daarmee de belangen van [eiser] op een eerlijk proces zijn geschonden, vooral is gericht op genoegdoening. Daarnaast hoopt hij dat dat een verklaring voor recht van nut kan zijn in andere mogelijke procedures. [eiser] heeft daarmee voldoende toegelicht en onderbouwd dat hij als gevolg van de schending belang heeft bij rechtsherstel door middel van een verklaring voor recht. Het gaat daarbij om het subjectieve recht van [eiser] . De vordering zal worden toegewezen.

4.8.

De vordering tegen Holla zal worden afgewezen. Door [gedaagde 2] is onvoldoende toegelicht waarom Holla jegens hem is tekort geschoten.

4.9.

Ook gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld, zal worden afgewezen. Door [eiser] is onvoldoende toegelicht welk zelfstandig belang hij heeft bij een dergelijke verklaring, naast een verklaring voor recht dat er wanprestatie is gepleegd.ECLI:NL:RBAMS:2024:4435